| |
| |
| |
[411]
Robert Lowell: het generieke leven
Helen Vendler
De enige geoefende chroniqueurs van het menselijk bestaan, van binnenuit bezien, zijn schrijvers en dichters en soms zien we, in het verslag van een bepaalde auteur, iets van ons zelf verhelderend vastgelegd. Toen ik Robert Lowells laatste gedichten voor het eerst las, werd ik getroffen door het grote contrast tussen deze Lowell en de jongeman die hij in zijn eerste gedichten was geweest. De jongeman had haast al te goed beseft dat hij anders was dan anderen; de zestigjarige oude man was zich pijnlijk bewust van de mate waarin zijn eigen leven met dat van anderen overeenkwam. Misschien gaat niet iedereen door de stadia die Lowell heeft doorlopen, maar hij heeft zich wel volgens een bekend patroon ontwikkeld in de zin dat zijn trots afnam en zijn begrip groeide, zonder overigens aan valse bescheidenheid te gaan lijden of compromissen te sluiten. Als we een glimp willen opvangen van het gecompliceerde innerlijk van de grootste moderne Amerikaanse dichter, moeten we nagaan hoe hij tot het stadium is gekomen waarin hij eindigde.
Kort voor zijn dood schreef Lowell een gedicht ter nagedachtenis van zijn vriend de dichter John Berryman, waarin hij zijn eigen leven aan dat van Berryman koppelt. Beiden waren buitengewone figuren en beiden waren tijdens hun leven beroemd geworden, toch stelt Lowell hun leven in zijn terugblik op een lijn met het leven van de intelligentsia van zijn generatie:
...Really we had the same life,
the generic one
our generation offered...
Vervolgens somt hij op wat ze in hun ‘generieke’ leven deelden: eerst waren hij en Berryman student, later, toen ze les gaven, hadden ze zelf studenten; als student hadden ze docenten gehad die ze bewonderden; ze waren in de jaren vijftig met een beurs naar Europa gegaan; ze waren veterans of the Cold War not the War; ze brachten hun vakantie in New England door; ze verlangden naar het eerste glaasje na een dag werken: waiting for the iced fire,/even the feel of the frosted glass,/like waiting for a girl (For John Berryman). Dichters zien zich zelf vaak, althans sinds het eind van de achttiende eeuw, als mensen die een apert a-generiek bestaan leiden en dat is ook het image dat de dichter in de ogen van het publiek heeft gekregen. Natuurlijk hebben beide soorten dichters altijd bestaan - dichters die over het leven-buiten-het-gewone en dichters die over het gewone leven schrijven. Het interessante van Lowell is dat hij, zoals ik al heb opgemerkt, helemaal niet als dichter van het generieke leven is begonnen, in tegendeel; maar hij is zo'n dichter geworden. Om te kunnen begrijpen hoe een buitengewoon iemand zich zelf als gewoon gaat zien, als iemand die net als zijn tijdgenoten leeft, moeten we even stil blijven staan bij zijn definitie van het leven, met zijn nare en goede kanten.
Wij worden allemaal bij onze geboorte in een door etnische herkomst, plaats en financiën bepaalde groep, een genus, geplaatst en wij krijgen een predikaat opgeplakt dat we haten - ‘middleclass zwarte uit het Zuiden’, ‘blanke protestant van de Noordkust’, ‘Ier uit Zuid-Boston’, ‘Amerikaans-joods vrouwtje’. Iedereen vindt dat zo'n etiketje veel te weinig over zich zelf zegt, maar een jonge dichter die zich er toch al scherp van bewust is dat hij de dingen heel anders voelt dan zijn directe omgeving, verzet zich nog feller tegen zo'n ruwe aanduiding, vooral als hij in de groep waarin hij is geboren al min of meer een randpositie inneemt. Lowell behoorde door zijn geboorte tot een selecte kring - de Lowells - en daarbinnen tot de nog engere groep dichtende Lowells - James Russell Lowell, Amy Lowell en Robert Traill Spence Lowell, de grootvader naar wie hij was vernoemd. Bovendien behoorde hij tot de grote hiërarchische familie puriteinse zakenlieden, intellectuelen en bestuurders van Boston en New Hampshire. Door de druk van dat generieke leven - gevormd door de Brimmer School, de Adventskerk en St. Mark's - werd hij in tegenovergestelde richting gedreven, regelrecht in de armen van de roomskatholieke Kerk. Daar conformeerde hij zich aanvankelijk als neo-Thomist even sterk aan zijn omgeving als hij daarvoor in zijn ouderlijk milieu had gedaan, alsof hij zich niet kon voorstellen - dat kunnen trouwens naar weinig mensen - dat hij tot geen enkele groep zou behoren. Hij nam eenvoudig, als een kameleon, de kleuren van zijn nieuwe omgeving aan. Maar toen hij
| |
| |
vijf was, was hij het grote park in Boston al uitgezet omdat hij met stenen gooide, dus hoeft het ons niet te verbazen dat hij zich tot een allesbehalve conventionele katholiek ontwikkelde, pacifist en gewetensbezwaarde werd en samen met andere pacifisten in de gevangenis terecht kwam (later, tijdens de oorlog in Vietnam, liep hij mee in de grote vredesmars naar Washington). Vluchten in een scherp-afgebakende maatschappelijke of religieuze groepering is ook een vorm van generiek leven, een manier om aan de eenzaamheid te ontkomen die bij het lot van de schrijver schijnt te horen.
Maar ieder van deze types - de puritein, de katholiek, de pacifist - bestaat bij de gratie van een absoluut idee en in die zin geeft zo'n aanduiding geen representatief beeld van een heel generiek leven. Lowell schijnt in een bepaalde periode behoefte aan absolute ideeën te hebben gehad - het kwade, God, de verlossing, een politiek extreem - om zich mee te identificeren en tegen af te zetten. In zijn gedichten raasde hij met duizelingwekkende vaart op een laatste apocalyptische confrontatie af, een Armageddon dat alleen hij kon schetsen. In een van zijn eerste gedichten bij voorbeeld, Where the Rainbow Ends, kijkt hij naar zijn geboorteplaats Boston en ziet een gedoemde stad gewogen worden, vlak voor het laatste oordeel. Het is winter; hij staat op een protestants kerkhof met schedels op de leien grafstenen die er met hun starende oogholten en grijnzende tanden uitzien als jack-o'-lanterns (lantaarns van tot mensengezicht gesneden pompoen). Het protestantse Boston is dood hout dat door de wormen opgegeten zal worden. De winter hangt dreigend boven de Longfellow Bridge, die de Pepperpot wordt genoemd omdat de torens van de brug op reusachtige pepermolens lijken. Het einde van de wereld is nabij:
I saw the sky descending, black and white,
Not blue, on Boston where the winters wore
The skulls to Jack-o'-lanterns on the slates,
And Hunger's skin-and-bone retrievers tore
The chickadee and shrike. The thorn tree waits
The worms will eat the deadwood to the foot
Of Arafat: the scythers, Time and Death,
Helmed locusts, moved upon the tree of breath;
The wild ingrafted olive and the root
Are withered, and a winter drifts to where
The Pepperpot, ironic rainbow, spans
Charles River and its scales of scorched-earth miles.
I saw my city in the Scales, the pans
Of judgment rising and descending. Piles
Of dead leaves char the air -
And I am a red arrow on this graph
De jonge Lowell distantieert zich hier in een profetische stemming als enige uitverkoren ziener van de andere, verdoemde, Bostonners. Je kunt je nauwelijks voorstellen dat deze vurige jongeman de individualistische agressie opzij zet die al zijn gedichten uit die periode kracht geeft. De eerste aanwijsbare oorzaak waardoor Lowell zich zelf later ging beschrijven als burger onder de burgers, een vader zoals zijn eigen vader, echtgenoot onder de echtgenoten, is waarschijnlijk de manisch-depressieve psychose waaraan hij twintig jaar leed en waarvoor hij bijna ieder jaar werd opgenomen. Als patiënt onder de patiënten ziet hij zich zelf voor het eerst als één met de anderen. In Waking in the Blue kijkt hij om zich heen in de psychiatrische inrichting McLean en beschrijft zijn medepatiënten. Maar hij laat het niet bij een beschrijving; op het eind identificeert hij zich op benauwende wijze met de oudere patiënten:
I grin at Stanley, now sunk in his sixties,
once a Harvard all-American fullback...
A kingly granite profile in a crimsom golf cap,
worn all day, all night...
The hooded night lights bring out ‘Bobbie’,
redolent and roly-poly as a sperm whale,
as he swahbuckles about in his birthday suit
These victorious figures of bravado ossified young...
[I] see the shaky future grow familiar
in the pinched, indigenous faces
of these thoroughbred mental cases,
twice my age and half my weight.
each of us holds a locked razor.
De patiënten in deze inrichting vormen Lowells eerste generieke groep die niet door een absoluut idee wordt beheerst. Voor het eerst identificeert hij zich met het leed van anderen. Hij is geen Jonathan Edwards meer, die de zondaren vanaf de kansel toebuldert, noch de rode pijl die het wrakevuur van de apocalypse aanwijst.
Aan de andere kant is hij in dit gedicht niet bepaald de doorsnee generieke man. Hij is, net als de andere patiënten in McLean, een paria, een buitenbeentje die misschien voor op vergelijkbare wijze gestoorde mensen kan spreken maar niet voor de sociale norm. De rigide, felle, orerende stijl van zijn eerste gedichten heeft plaatsgemaakt voor een mijmerende, kameraadschappelijke stijl waaruit een verschuiving van normen klinkt. Maar de nieuwe stijl is nog steeds beschrijvend, analyserend, haast klinisch. Naam? Bobbie. Laatste club? Porcellian. Jaar?
| |
| |
'29. Symptomen? Weigert zich aan te kleden. Ieder ‘geval’ krijgt van Lowell een ‘dossier’ mee; een groot deel van Lowells poëzie uit de middelste periode komt trouwens voort uit de ervaring als ‘geval’ die hij in al die jaren psychotherapie opdeed. Hij richt zijn kil-analyserend oog even scherp op zich zelf als op anderen; de gedichten over zijn familieleden, bijeengebracht in de bundel Life Studies, zijn alleen draaglijk omdat hij zich zelf al evenmin spaart. Door de gedichten Life Studies te noemen, roept hij het esthetische beeld op van de schilder die een naaktmodel schetst: niet het familieportret dat in zijn milieu zo geliefd was, een statig arrangement van op zijn mooist uitgedoste mensen, nee hij laat zien hoe zijn ouders, en hij in hun midden, er naakt uitzien, als door het klinisch oog van de chirurg. In During Fever is de dichter de verlichte, ietwat paternalistische man-van-de-tijd tegenover zijn vastgeroeste pre-freudiaanse ouders die zich niet bewust zijn van hun onderdrukte libido:
Terrible that old life of decency
without unseemly intimacy
or quarrels, when the unemancipated woman
still had her Freudian papá and maids!
Uit deze regels van een gedicht over Lowells
moeder spreekt zowel nostalgie als afkeuring
maar eerder in datzelfde gedicht veroordeelt
Lowell ook zich zelf, want hij ziet zijn eigen
oepidale quasi-overspelige band met zijn
moeder even scherp als de hare met haar papá:
Often with unadulterated joy
Mother, we bent by the fire
rehashing Father's character -
when he thought we were asleep,
he'd tiptoe down the stairs
Naarmate zijn aanvankelijk profetische oog een meer analyserend-therapeutische blik krijgt, verruimde Lowell zijn identificatie-veld. Hij is niet alleen één met de gestoorde patiënten in McLean, niet alleen een van de naakt-opgevoerde excentrieke Lowells, hij is ook één met andere, lang niet allemaal aristocratische, zonderlingen. Nu kan hij zich, zoals hij in zijn beroemde gedicht Skunk Hour suggereert, indelen bij een gemêleerde groep ballingen. In het gedicht dwaalt hij door Castine (waar hij 's zomers vaak was) en bekijkt andere mensen die even vreemd zijn als hij - de kindse hermit heiress die alleen, zomer en winter, in haar spartaanse huisje woont; de ridicule summer millionaire / who seemed to leap from an L.L. Bean catalogue (een figuur voor wie de jonge Lowell wellicht slechts verachting gevoeld zou hebben); de fairy decorator die zijn winkel opknapt voor de herfst begint (there is no money in his work, / he'd rather marry). In de eerste versie van dit gedicht had Lowell deze regels op zich zelf en zijn poëzie laten slaan - door het te veranderen verraadt hij hoezeer hij zich met de fairy decorator identificeert. Aan het eind van Skunk Hour schildert de dichter zijn eigen portret.
my ill-spirit sob in each blood cell,
as if my hand were at its throat...
Dit satanische zelfportret heeft al evenveel melodrama als de andere Castine-portretten. Er komt geen normaal figuur in voor; iedereen is uit de maatschappij gebannen, net als de stinkdieren (skunks) die aan het slot van het gedicht Main Street afmarcheren. Lowell heeft de bijtende kleuren van zijn eerste gedichten nog niet helemaal afgedankt, maar met zijn groeiende sympathie, niet alleen voor aristocratische zonderlingen in McLean, maar ook voor pretentieuze nouveaux riches en homosexuelen, erkent Lowell dat er een generiek leven van de maatschappelijke balling bestaat, en dat hij het zelf leeft.
Wie Lowell las raakte gewend aan een zekere felheid in kleur en klank, aan een dramatische soms theatrale manier van uiten die onlosmakelijk met hem verbonden scheen. Voor wie aan zijn dramatische gebaren was gewend (even dramatisch in Life Studies als in zijn andere werk, al veranderde het drama van de religieuze apocalypse in de dramatische onthulling van zijn eigen waanzin en familie-schandalen) kwamen de eerste gedichten over het ware generieke leven in de bundel For the Union Dead aanvankelijk als een teleurstelling. Deze gedichten hadden, bij hun voorgangers vergeleken, iets futloos, iets tams. Lowells gebaren waren bijna allemaal gebaren van het generieke leven geworden. Hij zit aan zee, op een rots, met een vriend, verslagen door de tijd; als hij het huis ziet waar hij met zijn vrouw heeft gewoond, moet hij denken aan die keer in Maine dat ze ingesneeuwd waren; hij kijkt uit over de Hudson; hij bekent: I am tired. Everyone's tired of my turmoil. De eersten van zijn leeftijdgenoten sterven; hij zegt: Nothing catches fire; hij heeft last van slapeloosheid; hij drinkt om de tijd te doden; hij noemt de Luiheid zijn Tiende Muze; hij voelt zich vijftig, verlamd en verdord: in Night Sweat roept hij uit:
one life, one writing! But the downward glide
and bias of existing wrings us dry -
always inside me is the child who died,
always inside me is his will to die.
| |
| |
Nu lezen we in deze gedichten een sterke zelfkritiek: Lowell voelt hoe zijn superioriteitsfantasieën worden weggedrukt door de onverbiddelijke kracht van de dood die iedereen gelijk maakt. Lowell voelt zich niet langer uniek, waanzinnig of een verschoppeling, maar bundelt universeel-tragische menselijke ervaringen in zich; in For the Union Dead meent Lowell van zich zelf te moeten zeggen wat voor iedereen geldt. Iedereen is ooit kind geweest; iedereen wordt volwassen zonder het kind in zich te verliezen; iedereen heeft moeilijkheden en iedereen raakt er uitgeput van; iedereen voelt zijn energie verslappen; persoonlijke verhoudingen brokkelen af; het slapen gaat problemen geven; je grijpt naar de drank of andere pijnstillende middelen.
De spil waarom de erkenning van het generieke leven draait is het besef dat je even sterfelijk, even ongelukkig, en even hulpeloos bent als je ouders waren; dat je, of je nu wilt of niet, in hun prehistorische voetstappen treedt. Lowell schreef een uitgeput gedicht dat hij Middle Age noemde:
death-steps on the crust,
Al is Lowells erkenning van het generieke leven ontroerend en gemeend, zij staat als gedicht gevaarlijk dicht bij de afgrond. De taal is verflauwd, de formulering verzwakt, de structuur zonder spanning. Als je slechts herhaling kunt verwachten, loopt waar je voorouders liepen, de berg Zion beklimt zonder de top van die vulkaan met zijn lava-korst ooit te bereiken, wat valt er dan nog te zeggen? Als we gedoemd zijn anderen te kwetsen zoals wij zelf gekwetst zijn, is er dan nog ruimte voor een persoonlijke keus? Alles lijkt een cliché, alles is al gedaan en verdoemd.
Als een dichter in zo'n crisis raakt, vooral een dichter als Lowell die zich op het element van verrassing, van drama, van het theatrale had gespitst, loopt hij het gevaar dat hij droogvalt. Veel dichters zijn na zo'n crisis opgehouden of zijn zich zelf blijven herhalen met lege gebaren. Lowell werd door een toeval, door het geluk dat er voor zijn kwaal een medicijn was, in staat gesteld het generieke leven op een andere, plezieriger, manier te omhelzen. Hij kreeg, letterlijk, een tweede kans toen zijn manieën en depressies met lithium onder controle werden gebracht. Hij kon er, voor het eerst, op vertrouwen dat hij kon leven zonder bang te hoeven zijn dat hij weer opgenomen zou worden. Eindelijk stond het simpele, dierlijke bestaan voor hem open. Over dat bestaan had hij al eerder geschreven, in enkele regels over het ongecompliceerde, instinctieve leven van de cavia's van zijn dochtertje:
Man's poorest cousins, harmonies
of lust and appetite and ease,
little pacific things, who graze
the grass about their box, they praise
whatever stupor gave them breath
to multiply before their death.
Deze passage is weliswaar voor de lithium-kuur geschreven, maar geeft al blijk van een houding die Lowell later met zijn nieuwe opvattingen over het leven zou bekrachtigen: hier ligt de generieke hagedis in de Mexicaanse zon te luieren:
The lizard rusty as a leaf rubbed rough
does nothing for days but puff his throat
for oxygen... and tongue up passing flies,
loves only identical rusty lizards panting:
harems worthy this lord of the universe -
each thing he does generic, and not the best.
De hagedis komt uit een gedicht over echtbreuk; wij zouden misschien denken dat de hagedis liever een kolibri, om maar wat te noemen, als partner zou hebben maar hij loves only identical rusty lizards panting, omdat zijn genen dat zo bepaald hebben. Misschien had de hagedis iets beters kunnen doen, maar wat hij doet is generiek bepaald, hij kan niet anders. Vreemd genoeg brengt zijn vertrouwen in het generieke Lowell tot nieuwe profetieën.
Dat nieuwe inzicht wordt op bijzonder ontroerende manier duidelijk in een gedicht over zijn dochtertje Harriet. Lowell weet weliswaar niet voor welk leven zijn dochter zal kiezen, maar hij weet wel dat zij haar eigen uurtje op het toneel zal krijgen, haar enige kans om haar bestaan en identiteit te bewijzen, een moment waarop zij zich zelf en anderen zal kwetsen: het ene uurtje dat hij zelf ook heeft gehad. In dit prachtige sonnet over het generieke leven ziet Lowell zijn eigen vitaliteit afnemen op het moment dat zijn dochtertje van tien juist tot bloei komt:
Spring moved to summer - the rude cold rain
| |
| |
hurries the ambitious, flowers and youth;
our flash-tones crackle for an hour, and then
we too follow nature, imperceptibly
change our mouse-brown to white lion's mane,
thin white fading to a freckled, knuckled skull,
bronze by decay, by many, many suns...
Child of ten, three-quarters animal,
three years from Juliet, half Juliet,
already ripened for the night on stage -
beautiful petals, what shall we hope for,
knowing one choice not two is all you're given,
health beyond the measure, dangerous
to yourself, more dangerous to others?
Lowells hernieuwde vertrouwen in het generieke leven werd gekoppeld aan een gevoel van schuldige opluchting toen hij zijn vrouw in de steek liet, naar Engeland verhuisde, hertrouwde en een zoon kreeg - in de hoop dat hij opnieuw kon beginnen, in een ander land, tussen andere mensen waar hij niet voortdurend aan zijn waanzin herinnerd zou worden. Maar nu neigt Lowell naar parodie; hij ziet zich zelf de aloude plot van de twee vrouwen rond één man naspelen. Nature, like philosophers, has one plot, schrijft hij, en hij staat machteloos: I too [am] maneuvered on a guiding string / as I execute my written plot. In Plotted herinterpreteert hij het generieke leven als een crisis, een oedipaaltragische crisis zoals die van Hamlet, veroorzaakt door zowel morele als esthetische conventionele normen:
I feel how Hamlet, stuck with the Revenge Play
his father wrote him, went scatological
under this clotted London sky.
Catlike on a paper parapet,
he declaimed the words his prompter fed him
knowing convention called him forth to murder,
loss of free will and license of the stage.
De gedoemde plot kan maar op een manier eindigen: met de dood, de gebeurtenis die het leven afsluit - maar ‘de dood is geen gebeurtenis, je beleeft het niet,’ zegt Lowell in navolging van Wittgenstein.
De sonnetten waaruit ik heb geciteerd komen uit Lowells sonnetten-bundels, te weten Notebook, 1968-69, voortgezet in het herziene Notebook, wederom herzien in History en For Lizzie and Harriet, gevolgd door The Dolphin. De paar honderd sonnetten beschrijven, in geforceerd-strakke veertienregelige vorm, de ijzeren plot van het generieke leven, dat ons binnen de gepredestineerde vorm wel enige ruimte laat maar geen mogelijkheid om te ontsnappen. De analytische mijmeringen in vrije versvorm in Life Studies en For the Union Dead, die op het eerste gezicht op elkaar lijken, verschillen in
| |
| |
feite op een belangrijk punt: die in Life Studies kijken op de gebeurtenissen terug en bieden een conclusie achteraf terwijl die in For the Union Dead niet meer over herinneringen aan het ouderlijk huis gaan, maar over het praesens continuum, zonder overigens het psychologischanalytische aspect te verliezen. Lowell neemt nu de esthetische vorm over van de dagboekschrijver voor wie iedere dag zonder meer ís, ieder moment in de dag zelf vastligt, zodat er geen tijd overblijft om alles nog eens rustig te overdenken of conclusies te trekken. Er ligt een wereld van verschil tussen deze fragmentarische notities en de rijke, beeldende verzen uit zijn puriteinse tijd of de theoretisch-psychoanalytische Life Studies. Lowell heeft zijn sonnetten over het generieke leven gemodelleerd op de sonnetten van Shakespeare die niet voor eeuwenoude waarheden terugdeinst - that time will come and take my love away, bij voorbeeld, of roses have thorns and silver fountains mud. Maar Shakespeare schrijft met majestueuze kalmte omdat hij het eeuwige van het generieke leven ziet, terwijl Lowell gehaast, soms zelfs overhaast, de snel-verdwijnende momenten van het dagelijkse generieke leven wil vastleggen. Soms echter verzinkt hij in overpeinzingen en verlaagt hij zijn tempo tot dat van Shakespeare, in Obit bij voorbeeld, een In Memoriam op zijn tweede huwelijk. Our love will not come back on fortune's wheel, verklaart hij en vertelt vervolgens dat hij niet meer naar het verhevene zoekt maar gewoon wil zijn, dat hij één wil worden met de meest simpele mooie dingen die de natuur biedt:
Before the final coming to rest, comes the rest
of all transcendence in a mode of being, hushing
all becoming. I'm for and with myself in my otherness,
in the eternal return of earth's fairer children,
the lily, the rose, the sun on brick at dusk,
the loved, the lover, and their fear of life.
Na de honderden sonnetten kwam Lowells laatste bundel Day by Day, verschenen in 1977, het jaar dat hij stierf, als een haast onbeschrijflijke verrassing. De strakke sonnetvorm was verdwenen, evenals de ironie waarmee hij zich zelf voorstelde als een marionet die de hem toebedeelde rol in het Oedipus-drama gelaten speelde. De vrije versvorm was weer terug - grillig, teder, getuigend van een hulpeloosheid die hem milder tegenover het leven deed staan. Niets - geen plot, geen marionette-touwtjes - mag hem nog lijken te sturen, vindt Lowell nu. Het geloof in een plot was voor hem het laatste restje geweest van zijn geloof in een God - of een Nemesis, een Schepper, esthetische conventies - als bestuurder van het leven. Voor Lowell ligt de nadruk nu op de volkomen hulpeloosheid waarmee we naar de dood toedrijven. En als het vuur van de Apocalypse of het hellevuur ons nog bedreigt, hoeft hij het niet meer te doven, hij hoeft zelfs geen alarm meer te slaan. In Grass Fires zegt hij:
about the infernal fires -
I cannot blow out a match.
De bundel kreeg de springerige dagboek-titel Day by Day, een titel die zelfs de suggestie dat de schrijver zijn aantekeningen heeft opgespaard, zoals in het Notebook, mist. Ook in deze bundel staan dialogen met Lowells ouders, maar deze keer zijn het geen klinische beschouwingen. Tegen zijn moeder zegt Lowell:
It has taken me the time since you died
to discover you are as human as I am...
Met het wrange if I am verdicht Lowell het gevoel dat hij gefaald heeft, na drie mislukte huwelijken, na het kind uit zijn tweede huwelijk in de steek te hebben gelaten toen hij naar Engeland ging en het kind uit zijn derde huwelijk toen hij naar Amerika terugkeerde. De kritiek op zijn ouders verbleekt bij de excuses waarmee hij zich zelf, en indirect zijn ouders, verontschuldigt. Hij verontschuldigt zich, maar hij pleit zich zelf niet vrij. Lowell vond dat er maar één eerlijke manier was om zijn vrouw in zijn gedichten over hun scheiding op te voeren en nam daarom zijn toevlucht tot een wel heel eigenaardige tactiek: in zijn gedichten citeert hij haar brieven, hij laat haar voor zich zelf spreken en geeft zo weer hoe ze op dat moment reageerde - als een verslagen vrouw die na een huwelijk van ruim twintig jaar nauwelijks kan geloven dat ze voor een jongere vrouw wordt verlaten. Lowell speelt in zijn kunst dezelfde roemloze rol die hij in het leven speelde. Hij beroept zich op hulpeloosheid, maar spreekt aan de andere kant het schuldig over zich zelf uit.
In Day by Day voert Lowell een dialoog met zijn vader en moeder. Het valt hem moeilijk, misschien is het in de resterende tijd zelfs onmogelijk, het menselijke in zijn vader te zien - en het menselijke in zijn houding ten opzichte van zijn vader. Met spijt vertelt hij zijn vader:
It would take two lifetimes
Hij is bereid zijn vader los van zich zelf te zien. Hij gelooft niet meer dat hij in zijn vaders dinosaurus-voetstappen kan treden: ieder leeft zijn eigen leven, in een andere tijd, ook al lijken ze generiek op elkaar. It's your life laat hij zijn vader zeggen, and dated like mine.
| |
| |
In het gedicht Shifting Colors ruilt Lowell the directness that catches / everything on the run and then expires - het journalistiek-impulsieve van het Notebook - in voor een kalme universal consolatory description without significance, / transcribed verbatim by my eye. Met de bekentenis dat hij zich aan de allergrootste artistieke zonde heeft schuldig gemaakt toen hij de dingen een gepredestineerde betekenis opdrong (door ze in een ‘plot’ te persen), verwerpt Lowell zijn eerdere symboliserende werk waarin de betekenis werd bepaald door het absolute idee dat op dat moment over zijn geest heerste. Hij maakt zich - in weerwil van zijn temperament - ondergeschikt aan de betekenis die in de dingen verborgen ligt. De kleuren veranderen, en hij legt ze vast. Dat nieuwe uitgangspunt, observeren zonder altijd jezelf te projecteren, komt overeen met de wil niet een geforceerd individualistisch leven te leiden maar het generieke, een leven dat zijn betekenis aan het universele en niet aan het unieke ontleent. Lowell probeert zich open te stellen voor het leven; zijn grote voorbeeld, zegt hij, is nu Vermeer. Lowell wil unimpassioned by [his] body zijn agressie afschudden, waardig oud worden zonder de hoop te verliezen en zuiver ambitieuze rookkolommen de nacht in sturen, ook al ziet die zwart en
| |
| |
kil. Hij uit zijn wensen in een prachtig, eerlijk gedicht dat hij schreef nadat hij zijn derde vrouw had verlaten. In die tijd woonde hij alleen, in een kleine, kale studentenkamer in Harvards Dunster House;' hij genoot van de bloeiende appelboom in de tuin van Dunster House. Het gedicht dat hij er over schreef, Return of March, is een gedicht over het generieke leven van de natuur, de architectuur en de mens; hij heeft het niet alleen over Cambridge, maar ook over zijn geboortestad Boston:
Tannish buds and green buds,
hidden yesterday, pioneers today.
The Georgian thirties' Harvard houses
have shed their brashness in forty years;
architecture suffers decline with dignity
and requisitions its atmosphere -
our hope is in things that spring.
Tonight in the middle of melting Boston,
a brick chimney tapers, and points a ladder
of white smoke into the blue-jack sky.
In dit gedicht belijdt Lowell zijn trouw aan Harvard waar hij veertig jaar eerder uit weggevlucht was naar Kenyon College en aan het Boston van zijn vaderen dat hem altijd dierbaar was gebleven. Het gedicht geeft in zijn eenvoud de manier aan waarop iedereen het generieke leven kan leiden - door zijn hoop te vestigen op de dingen die ontluiken, door te ontbotten, de ouderdom waardig te dragen, een ladder vanuit de innerlijke vuren die nog woeden naar de hemel te richten, als een koning een sfeer op te roepen.
In zekere zin verschilt Lowells verhaal niet van dat van ieder ander, hij vertelt immers van het harde oordeel, de haat en ambities van de opgroeiende jongeman; de eerzucht, analyses en conclusies van de volwassene; het begrip, de uitputting, identificaties en de groeiende sympathie die de middelbare leeftijd brengt en het falen, de angsten, de hulpeloosheid en mildheid van de oude man. Slechts weinig dichters hebben lang genoeg geleefd om het allemaal neer te schrijven; van hen die wel lang genoeg leefden misten velen het talent om alle stadia overtuigend weer te geven. Sommigen verliezen hun ambities en zucht naar het hogere nooit in die mate dat ze van de mogelijkheden die het rustigere generieke leven biedt kunnen genieten. Omdat Lowell, al begon hij opstandig en al maakte hij een periode van waanzin door, het geluk had in zijn laatste vijftien jaar het generieke leven te leren kennen en het vermogen had te begrijpen wat het inhoudt, kon hij zich als zegsman opwerpen voor al diegenen die er niet aan kunnen ontkomen. Maar in de kunst is een zegsman alleen geloofwaardig als hij een stijl vindt die qua vorm overeenkomt met de ervaring waarover hij spreekt. Het generieke leven is eenvoudig, het herhaalt zich steeds, het is concreet: de zoon doet zijn vader na, al is het in een andere tijd; oer-emoties - liefde, hoop, angst - komen bijna blanco aan de oppervlakte, zo primitief worden ze beleefd. Het generieke leven houdt, al was het alleen maar omdat de dood er bij hoort, persoonlijk falen in; het houdt, al was het alleen maar omdat de voortplanting er bij hoort, persoonlijke hoop in. Het vertegenwoordigt de ravage van alle ervaringen en vestigt zijn hoop op de toekomst. Het openbaart zich zelf als de vreselijk korte interval tussen het moment waarop we onze eigen identiteit krijgen en het moment waarop we sterven, waarop we waren, niet langer zijn. Het blijkt uit de overtuiging, na je vijftigste, dat je hebt gefaald, dat je dat falen niet kon helpen en dat je
eeuwig voor de toekomst van je kind zult blijven hopen. Dat zegt Lowell in het gedicht For Sheridan, een welkom aan en afscheid van het generieke leven. Lowell richt zich tot zijn vijfjarige zoontje; uit een kiekje van Lowell toen hij zelf vijf was blijkt, lezen we in het gedicht, hoe griezelig veel ze op elkaar lijken; ze dragen hetzelfde genetische stempel. Maar Lowells ogen zijn door het leven aangetast, die van zijn zoontje nog ongedeerd. Het kind heeft zijn dierlijke onschuld nog, kent zijn eigen identiteit nog niet. Ik eindig met dit summiere gedicht waarvoor Lowell een heldere vorm heeft gevonden die het generieke leven, van vader op zoon, betrapt en aan ons voorlegt:
| |
For Sheridan
before we are and what we were.
the same child in the same picture,
like mother's wedding silver -
gnome, fish, brute cherubic force.
before the glass we hurt.
Past fifty, we learn with surprise and a sense
that what we intended and failed
could never have happened -
|
|