| |
| |
| |
Een huishoudboekje met rozijnen
Dirkje Kuik
2. Het glazen oog van Neipperg
In het oude hertogelijke paleis van de Farneses te Parma, nu in gebruik als stedelijk museum, had ik een ontmoeting van meer beminnelijke aard dan die ontmoeting met het gezicht van de dood in het sombere park, achter dit museum.
Een reproductie op kerstkaartenformaat zit nog in mijn archief als herinnering. Het was een schilderij van de hand van Antonio Moro, een schilder afkomstig uit mijn geboortestad, die echter een groot deel van zijn leven in Spanje gewerkt heeft; een portretstuk ten voeten uit van Alexander Farnese op zeventienjarige leeftijd.
Het hing in een lange smalle zaal op de achterwand, alleen. Het maakte op slag een overweldigende indruk op me. De zaal in halflicht, hetgeen de melancholische stemming die voor mij in een museum heerst versterkte, de simpel, haast geabstraheerd geportretteerde jongeling die me beheerst en koel aankeek met een zelfverzekerdheid, waardige eenvoud, nauwelijks passend bij zijn jaren, deze confrontatie bracht me op zijn zachtst gezegd nogal in verwarring.
Ik weet nog hoe ik heel die middag door de kabinetten van de schilderijengalerij zwierf, zogenaamd op zoek naar Correggio, de gebroeders Brill uit Antwerpen, het was me bekend dat ze interessant vertegenwoordigd moesten zijn met hun kleine landschappen, zij maakten dat Nederlandse genre in Italië populair, toch steeds weer terugkeerde naar de lange smalle middenzaal, naar dat portret van die jonge man met zijn trotse heldere gezicht. Ik was zo naïef op dat moment te denken, het ging om een getroffenheid, berustend op zuiver esthetische aandoening; nu esthetische kwaliteiten heeft dit schilderij van Moro zeker, hij is een van de grootste portretschilders uit de Nederlanden, ten onrechte wat in de schaduw gebleven en dit portret van Alexander Farnese behoort tot één van zijn meesterwerken. Ouder en wijzer geworden echter, iets doortrapter in de zelfkennis, begrijp ik thans dat het niet uitsluitend om een esthetische vervoering is gegaan, het had ook te maken met een hoogst merkwaardige aanval van verliefdheid, vandaar mijn overgrote verwarring, dat hoort daarbij. Esthetiek en verliefdheid - twee gevoelsmatigheden die goed in elkaar passen, je zou het kunnen omschrijven met het woord ‘gebruiksesthetiek’, ik ontleen de term aan de kunstnijverheid.
Om vergissingen te voorkomen, het schilderij werkte niet op mij in als een lustplaatje, een vrouw kent dat verschijnsel niet zo, het is haar wezensvreemd. In die zin heeft bijvoorbeeld pornografie me zelden iets gedaan. Een tijdje geleden bracht ik een bezoek aan een open avond van de Utrechtse afdeling van de N.V.S.H., waarvan ik lid ben.
Daar worden te hooi en te gras zachte pornofilms gedraaid. U kent ze neem ik aan: liefderijk sexueel samenspel, groepssex, de drie-eenheid; sterk vergrote geslachtsdelen, close-up, opgenomen in strijklicht, geen Ufa-oorlogsjournaal dus. Ze zijn naar mijn mening door en door belachelijk, immers zo beleeft men sexualiteit nooit.
Ik kan me uit mijn bescheiden praktijk bijvoorbeeld niet herinneren een dergelijk uitzicht te hebben gehad op een penis, zelfs niet in de grootste opgewondenheid, ik zie dan niks, ik onderga een dergelijk genoegen met gesloten ogen; ook geloof ik niet dat één van mijn minnaars ooit mijn vagina aanschouwd heeft op de wijze zoals het op genoemd witte doek vertoond werd, minnaars in opperste beroering zijn namelijk eveneens stekeblind.
Toch, ondanks dat sommige mannen, voor hun fatsoen denk ik, een koele aandacht veinsden, merkte ik op dat er behoorlijk driftig nagelgebeten werd - een heel vrouwelijke gewoonte naar men zegt - als de spanning opgevoerd werd, de film zijn climax bedoelde te bereiken.
De vrouwen echter die welwillend toekeken, och het is aardig voor de jongens, beter dan stappen, begonnen vrij snel door de vertoning heen te kletsen over van alles en nog wat behalve de lusten, het interesseerde ze eigenlijk geen barst.
Nee, pornografische vertoningen, plaatjes en filmpjes, daar heb je als vrouw niets aan, vermoedelijk is de zwijmelfilm, de Jasmijnreeks, Privé en de doktersroman of bijvoorbeeld hoger gestemde escape-literatuur werkzamer, je moet je namelijk kunnen verplaatsen, identificeren
| |
| |
met de heldin van het stuk en dat doe je niet in een idiote film waarin deze heldin een vagina heeft als een hooischuur, borsten à la Nadarballonnen en billen uit de mesterij, laat staan dat er aan een penis die de bekende sprookjesreus uit het Zwabengebergte niet zou misstaan enig genot te beleven valt voor een eenvoudige vrouw.
Nee, pornografie is herenleed.
Ja, als het om smerige verbaliteit gaat, dan ontlopen de sexen elkaar nauwelijks, mijn moeder bijvoorbeeld vermaakte gaarne mijn vader, mijn broer en mij met pittige anecdoten tijdens het avondmaal, ik heb deze gewoonte overgenomen, ik vertel ze aan mijn kat.
Het lijkt met niet onmogelijk als ik er nog eens over nadenk, gezeten aan mijn schrijftafel, dat de situatie waarin ik kwam te verkeren ten opzichte van het schilderij van Antonio Moro te omschrijven is met het woord kristallisatieproces, een begripsmatigheid breed beschreven in de studie Over de liefde van Stendhal. Het is trouwens verrassend hoe in dit vrij vergeten boek, geheel in stijl van het 18e eeuwse sensualisme, een beetje ‘natuurkundig’ doet het aan, wellicht persifleert het de toon van de gelijknamige studie van Destutte de Tracy die zeker in die tijd thuis hoort, hoe dit sensualistische werkstuk doorregen met onvervalste achttiendertig-romantiek, ondanks zijn sentimentele naïviteit meer onthult over het verschijnsel verliefdheid, verliefd worden, verliefd zijn dan de hedendaagse ik geef toe schaarse wetenschappelijke onderzoekingen op dit gebied.
Tussen twee haakjes, Léautaud vond de studie van Stendhal weinig geslaagd; hij heeft ook meer belangstelling getoond voor de wetmatigheden van l'amour goût, is uit zijn dagboeken te begrijpen. En ik moet toegeven: daar is in het algemeen veel voor te zeggen, in dit geval echter lijkt me de hogere vorm van verliefdheid die Stendhal niet voor onmogelijk houdt, toch wel van toepassing, de situatie was er schizoïde genoeg voor.
Een paar jaar later zou me een dergelijke emotie nog eens overkomen en ditmaal was het onmogelijk om me te verschuilen achter de zuivere esthetiek. Het betrof hier, het stuk hangt in het Museum van Düsseldorf, een wat je noemt vlak gepenseeld mansportret, vakwerk, met grote schilderkunst had het niets te maken. Ook de importantie van de afgebeelde figuur kon geen rol spelen, want het ging om een Schotse burgerheer, die vagelijk iets diplomatieks had gedaan in de Duitse deelstaten, begin i8e eeuw, hij was even onbekend als de schilder van het portret.
En de aantrekkelijkheid van de jeugd die het Farneseportret kenmerkt, kon je ook rustig vergeten, het was de afbeelding van een vroeg verouderde vermoeide man met sprekende gelaatstrekken, echter niet fraai te noemen. Ingevallen wangen, een stevige iets te grote mond, een uitgerekte kin, een sterk gebogen smalle neus, een tuberculeuze Johan de Witt. Het lange haar in een sobere dracht gesneden, eerder haar in de mode van de zeventiende dan de achttiende eeuw, het zou kunnen wijzen op een zekere behoudendheid. Het gezicht was bleek van kleur, de ogen keken je onderzoekend aan, ze gaven dit gezicht, hoe vlak geschilderd, een uitdrukking die sprak van mistroostigheid, wantrouwen, ja van een zekere onbetrouwbaarheid; ironisch van aard, past in dit beeld.
Het waren de trekken van een lastig heer, een beetje een ingehouden donderhond.
Ik heb het vermoeden dat ik, gesteld ik wandel komende zomer over de Keizer-Allee en ik ontmoet hem in levende lijve in deze fraaie winkelstraat, gesteld, god bewaar onze zielen, blits zei de heetgebakken meid. Van deze vreemdeling zit vanzelfsprekend ook een afbeelding in mijn verzameling briefjes en plaatjes. Bij tijd van leven en daar heb ik veel vertrouwen in, zal ik nog eens wat nadere berichten over hem verzamelen, over zijn naam, zijn achtergrond, zijn leven, onbekend maakt onbemind, en dat kan hier niet in de bedoeling liggen, dunkt me.
Ik kwam te Parma heel onverwacht, want ze stond op dat moment in geen enkele reisgids, nog een heel bijzondere verzameling kunstvoorwerpen op het spoor die met de Napoleontische geschiedenis te maken had.
Ze had niet direct betrekking op Napoleon maar op het leven van zijn tweede vrouw, zij sleet als hertogin van Parma na 1814 de rest van haar leven in deze stad, kan men weten.
Marie-Louise, het dikke domme Oostenrijkse gansje heeft over het algemeen in de Franse geschiedschrijverij geen beste naam.
In de algemene naslagwerken uit de 19e eeuw, bijvoorbeeld de Encyclopaedia Britannica, wordt ze met drie woorden doodgezwegen, en ook Presser in zijn ironische geschiedenis over Napoleon en zijn legende noemt haar ‘het is geen Joséphine, deze Marie-Louise, zeker niet’; Napoleon's hoogste waardering kwam niet veel verder dan ‘Marie-Louise is een kind,’ toen ze ter sprake gebracht werd als eventuele regentes indien zijn zoon de koning van Rome nog niet geschikt zou zijn voor troonopvolging.
Die slechte naam in de Franse geschiedschrijving over het ‘drama Napoleon’ heeft ze vooral gekregen door haar houding na de eerste abdicatie van Napoleon in 1814.
Een dom zinnelijk Oostenrijks varkentje dat zich door een hoogst onzedelijk gedrag de eer niet waardig toonde de echtgenoot te zijn van
| |
| |
een grote keizer in ballingschap en daarbij slechts een povere belangstelling toonde voor het lot van haar ongelukkige zoon, de koning van Rome die na 1814 opgevoed werd aan het Oostenrijkse hof, een opvoeding beter met het woord ‘gijzelen’ te betitelen; Marie-Louise een onontwikkelde overspelige vrouw, een ontaarde moeder dat is het beeld in de Franse historie.
Het is een bijzonder hypocriete afschildering van het leven van een jonge vrouw, die het slachtoffer werd van een laaghartig stukje Frans-Oostenrijkse machtspolitiek, bedreven door Metternich en Napoleon, een voorbeeld van stinkerige politiek die men wel eens met het bijvoeglijk naamwoord realistisch tracht te versieren.
Het ergste is wellicht dat haar eigen familie, haar vader keizer Frans I, in deze affaire geen poot heeft uitgestoken om Marie-Louise een beetje te beschermen, het is niet altijd aardig om hoog geboren te worden, soms kun je maar beter een burgermeissie zijn, zeker in die tijd.
Wat was het geval, zo tegen 1807 begon Napoleon zich echt druk te maken over zijn opvolging. Joséphine had hem geen kinderen geschonken en daarom liet hij zich van haar scheiden; of het zelfs uit hoofde van staatsbelang een wijs besluit was valt te betwijfelen.
Het is waar, ook zij heeft uiteindelijk in de geschiedenis geen geweldige naam. Joséphine was zoals men dat noemt een vrouw met een verleden. Voor ze met Napoleon trouwde had ze reeds rustig gezegd bijna alle functionarissen die maar iets te betekenen hadden na de val van Robespierre in bed ontvangen, ze was een van de grote dames uit de periode van het Directoire.
En ook tijdens de eerste jaren van het huwelijk, toen Napoleon nog generaaltje speelde, bedroog ze hem, één van zijn jeugdige adjudanten kon daar over meespreken, gelijk had ze overigens, ik hoop dat het een aardige adjudant is geweest.
Maar ze heeft vooral in het begin eveneens een belangrijke invloed uitgeoefend op Napoleons carrière. Zij had veel relaties en ze moet de gave van een behoedzaam diplomatiek optreden bezeten hebben, anders zou ze gezien haar toch aristocratische verleden - haar meisjesnaam was Tascher de la Pagerie, daarbij haar eerste man was generaal Beauharnais geweest, omgekomen tijdens de terreur - het Jacobijnse schrikbewind niet overleefd hebben.
Burger generaal Buonaparte heeft zeker van die gaven geprofiteerd.
Joséphine is denk ik, en dan komen we aan wat meer huis- en tuintrekjes toe die ieders bestaan begeleiden maar niet onbelangrijk zijn, ze is meen ik daarnaast de enige vrouw geweest die deze schraal en lomp opgevoede zeer gesloten jonge man een beetje in de keuken van de hogeschool-erotiek heeft rondgeleid.
Het zou me niet verbazen als zijn affectieleven vóór die tijd vooral in de eerste jaren van zijn militaire carrière, te beginnen bij de luitenant van de artillerie niet veel verder zal zijn gekomen dan een vluggertje in het soldatenbordeel, Plutarchus staat er borg voor.
Wellicht is het geheimzinnige eczeem waaraan hij lijdt tijdens het beleg van Toulon op een dergelijk bezoek terug te brengen.
Sensuele gevoeligheid, erotische vaardigheid, het wordt vaak vergeten, het berust ook nog op talent, net als tekenen of sonnetten schrijven of dansen, schaken, schaatsen, sommigen leren het nooit echt goed.
Napoleon is, dat staat vast, weinig talentvol geweest, zijn erotisch leven doet op zijn minst wat fantasieloos aan. We kunnen het weten uit de berichten van een paar maîtresses. Hij had een huzarentalent, een huzaar van een heel korte adem echter.
Het is duidelijk, Napoleon moet behoorlijk emotioneel gebonden zijn geweest aan deze ervaren vrouw, die erotisch gezien altijd zijn meesteres was, een dergelijke verhouding verbreek je niet zonder schade, ook al ben je een dictator van zijn allure.
Dat de hele scheidingsaffaire hem niet zo goed heeft gezeten bewijst bijvoorbeeld het verhaal van Talleyrand. Hij vertelt ons in zijn mémoires heel nuchter koel en zakelijk het verloop van het beraad met enkele hofdignitarissen over een eventueel nieuw huwelijk, hij was één van de raadsheren. Napoleon opent het conclaaf met een lange redevoering, waarin hij de absolute noodwendigheid, hoe betreurenswaardig ook, uiteenzet voor zijn ondernomen scheiding, en zijn staatkundige calculaties nog eens openbaart om opnieuw te trouwen met een prinses uit één van de gevestigde vorstenhuizen in Europa, maar wie?
Het was een redevoering niet zonder emotie gehouden, zegt Talleyrand, en hij voegt er droog aan toe: het waren gemeende emoties. Dat is heel veel gezegd voor een cynicus die geen halve cent geloof had in dergelijke gevoeligheden, zeker niet als de politiek een rol speelde.
Hoe zuiver staatkundig waren trouwens die redenen om zich eventueel te verzekeren van een natuurlijke opvolger? Een eenvoudig rekensommetje kan ons doen inzien dat ze op zijn minst schimmig te noemen zijn. Een troonopvolger geboren tussen 1808 en 1812 zou, wilde hij voldoende voorbereid zijn om het vreemde kaartenhuis, dat Napoleon militair in elkaar getimmerd had, fatsoenlijk te kunnen overnemen minstens vijfentwintig jaar hebben moeten tellen, de kalender geeft dan ongeveer 1835 aan.
Het is toch onmogelijk aan te nemen dat de keizer met zijn door en door stomme militaire
| |
| |
machtspolitiek, die in het buitenland maar ook in Frankrijk zelf steeds meer vijandige reacties opriep, fysiek en geestelijk in staat zou zijn geweest het tot dat jaar uit te houden, reeds in 1812 doen de betrouwbare niet bij-gefatsoeneerde portretten hem kennen als een snel verouderde vervette man.
Een noodzakelijk eerder aftreden zou altijd een regentschap tengevolge hebben gehad, en wat daarvan terecht zou zijn gekomen laat zich raden als men de structuur van het binnenlandse politieke leven in Frankrijk objectief beschouwt, een klassiek drama, een kind van staat, een chaos.
Het lijkt me beter aan te nemen dat de drijfveren die Napoleon bewogen hebben tot zijn scheiding en een nieuw huwelijk, terug te voeren zijn op parvenu-gevoelens, kale vernederlust, uiteindelijk het begin van een geestelijke aftakeling die zich in de jaren na 1807 tot zijn definitieve aftocht in 1814 geregeld openbaart, dictatorjaren zijn tropenjaren.
Tot zover Joséphine en de Napoleontische opvolgingsperikelen, uiteindelijk heb ik het liever over Marie-Louise, zij was werkelijk slachtoffer, Joséphine hoe beroerd ook behandeld tijdens haar meer ‘oude dag’, had uit vrije keus op een te onbetrouwbaar paard gewed, dat kan ieder mens overkomen; Marie-Louise echter werd de kans niet eens gegeven om te wedden, men verkwanselde haar doodgewoon als een koe, geschikt voor de dek, nog maar net 19 jaar oud.
Daarom lijkt het me niet gek haar slechte naam nu eens niet formeel vanuit de vermeende Napoleontische grootheid te bekijken, maar vanuit een humane hoek waar de befaamde vrouwelijke psyche wat beter tot zijn recht komt.
Wat blijft er dan eigenlijk over van dat ontaarde moederschap - die overspeligheid laat ik even terzijde, een futiliteit in dit geval nog met een heel aardige achtergrond - als we de zaken in het leven van Marie-Louise keurig op een rijtje zetten.
Het ging hier om een jonge vrouw, heel stijf en beschermd opgevoed, zeker niet geëmancipeerd Venetiaans, voor mijn part lichtzinnig zoals het hier en daar in Europa de beter gesitueerde vrouw vergund werd.
Eerder is het aan te nemen dat het om een
| |
| |
opvoeding is gegaan in de trant van de Duitse pedagoog Campe, die voorschreef jonge meisjes in ieder geval in het geheel niet sexueel voor te lichten, zelfs niet voor te bereiden op een mogelijk moederschap, die zaken moet de toekomstige echtgenoot ze duidelijk maken, die zaken zouden voor het huwelijk alleen maar ongunstig werken op de geest van de jonge vrouw. Je diende haar goede manieren te leren, je diende gewilligheid aan te kweken, serviliteit en gehoorzaamheid; ook de verstandelijke vermogens had je zo weinig mogelijk te ontwikkelen, dat zou haar op het slechte pad kunnen brengen, godsdienstigheid was vanzelf een schone zaak en het maagdelijk afleveren aan een toekomstige echtgenoot de plicht van de ouders.
In die zin was Marie-Louise beslist opgevoed.
En deze halfvolwassen vrouw, groen als gras, werd op pad gestuurd naar een soldatenkeizer waarover ze heel haar jeugd niet anders had gehoord dan dat hij een schurk, een beestmens, een woesteling, een halve duivel was. Buitendien, nog geen jaar voor haar huwelijk moet ze in de verte hebben meegemaakt hoe zijn legers in de hoofdstad van haar beminde vaderland afschuwelijk huis hadden gehouden, moordend en plunderend. Het springtouwliedje: Maria kom je eten, de tafel staat gedekt, schiet me in gedachten, heerlijk, zuurkool met spek.
Ik denk toch wel dat ze met lood aan haar schoenen in de koets is gestapt, richting Parijs.
Napoleon had echter haast, hij heeft haar komst niet afgewacht, hij reed haar tegemoet en het werd een onstuimige ontmoeting, hij moet zich hebben gedragen alsof hij twintig jaren telde, de hofdames die haar begeleidden, gaat het verhaal, waren er een beetje confuus van, wat minder fraai historisch vertaald zou je kunnen zeggen: het lieve kind werd bij de eerste ontmoeting meteen maar stevig genaaid, voor een onervaren jonge vrouw niet zo erg prettig mede gezien de kwaliteiten van Napoleon als minnaar.
Hij schijnt de volgende morgen zeer tevreden te zijn geweest, of dat voor haar zo heeft gelegen waag ik te betwijfelen, het lijkt me eerder dat er sprake was van een ‘traumatische ervaring’.
In minder dan een jaar was de hele affaire rond; had men haar ook nog om het eens volks uit te drukken ‘met jong geschopt’, Marie kom je eten, de tafel is gedekt.
Ook de bevalling verliep niet eenvoudig, het is te lezen in de herinneringen van Napoleons lijfarts Corvisart, en wat dat moet hebben betekend kan men zich indenken als men de medische mogelijkheden uit die tijd kent.
Gelukkig komt Napoleon in dit gebeuren meer menselijk te voorschijn dan men van hem zou hebben gedacht. ‘Behandel haar als een vrouw uit het volk’ moet hij hebben gezegd toen het mis dreigde te gaan. ‘Als er echter werkelijk gevaar is, spaar dan in ieder geval het leven van de keizerin’.
Een van God gezonden Bourbon zou zich in die situatie aan de regels van de Kerk hebben gehouden: het kind gaat vóór. Wellicht is deze gevoeligheid terug te brengen op zijn uitspraak: Marie-Louise is een kind. Een verkracht kind, voeg ik er aan toe.
Indien men op een zeer eenvoudige manier rekening houdt met de psychologie is het dacht ik geen wonder dat in het licht van de beschreven ervaringen Marie-Louise het kind nooit geheel als door haar gewenst zal hebben gezien, het was haar eenvoudig opgedrongen, de moederinstincten hebben ook hun grens.
Het is toch bekend hoe vrouwen in een echt gelukkige situatie in het begin vaak moeite hebben hun baby te aanvaarden. Ze moeten gewoon wennen, er naar toe groeien. Zelfs dit laatste is Marie-Louise niet eens werkelijk gegund geweest.
In 1811 is ze alweer druk op inspectie met Napoleon door zijn uitgebreide keizerrijk, o.a. bezochten ze de Nederlanden, en in de jaren 1812 tot tegen 1814 kan men moeilijk van een rustige tijd spreken, de ondergang tekende zich reeds af; houden we er nog niet eens rekening mee dat deze adelaarsbaby onder voortdurend toezicht heeft gestaan van een zeer bedilzuchtige hofhouding, ja hoeveel kan er op die wijze eigenlijk overblijven van de uitoefening van een normaal moederschap.
Voor Marie-Louise was na de eerste abdicatie van Napoleon in 1814 het diplomatieke feestje nog niet afgelopen. Ze kreeg opnieuw een bijrolletje aangeboden in de alkoof-politiek.
En in dit geval ging het om een bijrolletje dat nog smeriger in elkaar zat dan haar eerste gedwongen optreden voor het heil van het vaderland. Vorst Metternich had het uitgebroed, een Metternich op zijn vunzigst; en opnieuw, haar aardige fatsoenlijke hooggeboren familie liet het toe.
Ten eerste werd haar zoon ‘in beslag genomen’ door haar familie te Wenen, ik heb reeds gezegd dat heeft deze vrouw niet erg gedeerd, en de reden nogmaals vind ik begrijpelijk.
Zij werd in Italië ondergebracht, kreeg Parma toegewezen als woonplaats, daar mocht ze hertogin spelen, op het oog een niet onaardige geste, maar ze stond er wel geheel onder curatele van het Oostenrijks gezag, zelf had ze niet veel in te brengen, doch zoals het passend geacht werd voor een vrouw, toen en vaak ook nu nog; een ornamentele positie, zachte sector.
Dan echter krijgt het grijze muisje een heel vies staartje. Speciaal op verzoek van Metternich werd ze opgescheept met een ‘gouverneur’ die de taak had haar een beetje in de gaten
| |
| |
te houden, zo'n vrouw alleen je weet maar nooit. Metternich zocht hiervoor een bijzonder trouwe medewerker uit, een carrière-diplomaat die ook als militair zijn verdiensten had, hij miste een oog, vermoedelijk verloren op het slagveld, droeg daar een zwart lapje voor hetgeen hem een romantisch en martiaal voorkomen gaf.
Zeker is dat hij uiterst kundig heel veel vuile zaakjes voor Metternich had opgeknapt.
Ook was er van hem bekend, dat hij een onweerstaanbare vrouwenverleider was, een groot charmeur, juist om deze kwaliteit koos Metternich hem voor zijn vaderlijke beschermersrol uit. Neipperg kreeg namelijk de opdracht om Marie-Louise gedurende zijn begeleiding zo snel mogelijk in bed te hoppen, en liefst met gevolgen, in ieder geval moest het duidelijk onder het oog van ‘de wereld’ gebeuren, opdat Napoleon niet alleen een verslagen soldaat zou zijn, maar ook teruggedrongen zou worden naar het sociale peil van de stupide ellendeling die - de klassieke klucht - door zijn vrouw cocu gemaakt wordt.
Een keizer met horentjes kon toch moeilijk nog rechten laten gelden, meende de vorst, een juiste gedachte. Het hele geval ruikt, liever stinkt duidelijk naar een bijna persoonlijke wraakneming, en het was het ook m.i. Napoleon toen hij nog macht kon uitoefenen heeft Metternich als diplomaat herhaaldelijk en public te kakken gezet. Dat moet hij niet hebben vergeten, want hij was een trotse ijdele man, die een hoge dunk van zichzelf had.
Napoleon zou de woorden van Machiavelli beter in gedachten hebben moeten houden: ‘Het is noodzakelijk je vijanden of totaal te vernietigen of in de honingpot op te sluiten, mutileer je ze slechts ten halve dan komen ze later terug en halen dubbel hun graan’.
Voor dit doortrapte spelletje echter offerde de vorst rustig de goede naam van de dochter van zijn broodheer op en keizer Frans sloot er de ogen voor. Schurk en schurkjesmaat.
De affaire liep ogenschijnlijk op rolletjes, Metternich had ook niet anders verwacht. Neipperg de bekwame medewerker had voldoende kwaliteiten, wist hij, de man was niet alleen een charmeur, hij had eveneens hersens, en Marie-Louise kwam uit een wat je noemt heetgebakerde familie, dat was ook een van de redenen waarom Napoleon haar had uitgezocht als dekkoe, gewillig maar zinnelijk, een familietrek. Nee, het moest slagen, daar kon je de klok gelijk op zetten. En inderdaad, zelfs voordat de grote Napoleon zijn terugkeer in 1815 naar Frankrijk ondernam, was hij reeds cocu gemaakt zoals dit niet veel keizers overkomen is, althans niet zo in het openbaar.
Toch zijn er kanten aan deze intrige die mij doen vermoeden dat Marie-Louise dit keer niet geheel het willoze slachtoffer is geweest en dat daardoor de zaak uiteindelijk op een wijze verliep die nooit gewenst is door Metternich of haar Habsburgse familie.
Het heeft natuurlijk in de bedoeling gelegen dat Neipperg wanneer hij zijn diensten overtuigend had bewezen, zich zou terugtrekken als de befaamde Moor uit het drama. Zo liep het niet echter, er ontwikkelde zich een histoire d'amour tussen deze twee mensen die helemaal niet de gewenste lucht had van een vuile belachelijke zaak, integendeel tot aan de dood van Neipperg bleven ze openlijk samenleven in grote genegenheid en Marie-Louise schonk hem niet slechts één zoon maar minstens twee.
En in dit geval bleek ze helemaal geen slechte moeder, want ze heeft hemel en aarde bewogen om genoemde kinderen een goede positie te bezorgen in de maatschappij tot grote ergernis van haar fatsoenlijke familie te Wenen, die niets hebben nagelaten om haar in deze plannen te dwarsbomen. Niet Neipperg maakte Marie-Louise tot slachtoffer van zijn verleidingskunst, maar hij kwam dusdanig onder de indruk van haar charmes, nauwelijks moeilijk voor haar, ze was een stuk jonger, dat hij haar niet meer heeft willen verlaten, wat je noemt smoorverliefd op haar moet zijn geworden. Ik denk dat ze het daar heel bewust op aangelegd heeft, het domme gansje was meer tot volwassenheid gekomen dan men in Wenen begrepen had.
Het zocht eindelijk eens eenvoudig geluk en Neipperg, we weten het, moet een goede minnaar zijn geweest gezien zijn reputatie.
Een bewijs voor het vermoeden dat er werkelijk een grote genegenheid heeft bestaan tussen deze twee mensen vond ik in die onbekende collectie die ik reeds eerder noemde. Na mijn bezoek aan het kerkhof te Parma waar ik het graf van Paganini vond (zie ‘Het kerkhof van Parma’) bracht ik in de namiddag ook nog een bezoek aan een klooster in de buurt gelegen, ik wist dat zich daar een prachtige verzameling Chinese penseeltekeningen moest bevinden en ik voelde eerlijk gezegd de behoefte door al die graven, gedenktekens van grote en kleine doden wat bevangen, me eens luchtiger te verstrooien en dan zijn Chinese penseeltekeningen daar bijzonder goed geschikt voor in hun simpelheid, hun ijle ruimtelijkheid.
Bij de poort van het klooster werd ik meer dan hoffelijk ontvangen. Ik kreeg ongevraagd een doctorsgraad opgespeld vanwege mijn uilebril denk ik, een professorentitel hoewel ik nooit gegoocheld heb, en gelukkig kwam er ook nog een schilderes achteraan.
De aardige broeder portier moet, het kan niet anders, de gave van de helderziendheid bezeten hebben, want toen hij me voorstelde aan de
| |
| |
broeder beheerder van de verzameling annonceerde hij mijn landsaard met de woorden: mevrouw komt uit Ierland.
Ik wist in die dagen nog niet dat ik een Ierse overgrootmoeder rijk was, waar ik inderdaad sprekend op lijk, Holland en Ierland, één pot nat, meende de broeder.
Het waren fraaie tekeningen, ‘meegenomen’ door de paters die een missie onderhielden op China.
Ik vertelde de beheerder, een erudiete vriendelijke man, een kenner van Chinese schilderkunst, dat het voor mij slechts een verpozingsbezoek betrof en dat ik in werkelijkheid naar Parma was gekomen om Stendhaliaanse en Napoleontische herinneringen op te duikelen.
‘Maar dan is er hier in Parma een bijzondere collectie over Napoleon en vooral Marie-Louise die u zeker niet bekend zal zijn’, zei hij.
‘Wij hebben in onze stad een bankier, de heer Glauco Lombardi en de man houdt zich als hobby bezig met de geschiedenis van Marie-Louise en de invloed van de Franse cultuur te Parma. Hij heeft een uitzonderlijk mooie collectie van kunstvoorwerpen bijeen gebracht, die op haar betrekking hebben. Op het ogenblik wordt die collectie in een door hem daartoe aangekocht paleis ingericht, volgend jaar wordt ze voor het publiek geopend, na zijn dood valt het museum onze stad toe, zo heeft hij het in zijn testament beschreven. Ik zal een van zijn vrienden opbellen, opdat u het museum eventueel morgen kan bezichtigen, het zal hem een genoegen doen u te ontmoeten, zijn vriend, een leraar klassieke talen, kan dan meteen als tolk optreden want hoewel hij zeer ontwikkeld is spŕeekt hij slechts Italiaans, u verstaat onze taal niet, zijn vriend echter beheerst het Engels en het Frans uitstekend’.
We noemen de heer Lombardi in intieme kring ‘the last husband of Marie-Louise’ voegde hij er glimlachend aan toe, ‘u weet denk ik, Marie-Louise was niet zo eenkennig’.
Inderdaad het bleek een schitterende verzameling te zijn.
Een negental zalen met Empire meubelen, kunstnijverheid, schilderkunst uit de Napoleontische tijd, van Prudhon tot Girodet, de wieg van de koning van Rome, een portret van Stendhal, een groot aantal precieuze interieurtekeningen van de tekenleraar van Marie-Louise, een interessant talent, koele lineaire tekeningen, even ingekleurd soms, fijn van observatie. Ik kan de reeks werkelijk meesterlijke landschappen van Daubigny nog noemen die er zo maar hangen, want de heer Glauco Lombardi hield van de Franse cultuur, ook in het algemeen.
Het was een heerlijke dag, de gesprekken met zijn vriend de leraar die uitstekend als tolk fungeerde, de zeer bijzondere collectie ‘Napoleontica’, een uiterst merkwaardig en verrassend geheel; ik vergeet echt nooit het vriendelijke oude papieren gezicht van de verzamelaar, hij liep reeds tegen de tachtig, zijn kinderlijke plezier in mijn enthousiasme. Hij nodigde me uit om op zijn landgoed te komen logeren, ik was echter in die dagen zo rechtlijnig, eigenwijs als een potkacheltje, ik moest en ik zou die week vertrekken naar Lucca, ik had haast, ik was nog maar net dertig.
In een vitrine van het museum trof ik mijn bewijsstuk aan, het lag toen in een doos te pronken.
Het was een sieraad, uit verschillende edelstenen samengesteld.
Neipperg had het ten geschenke gekregen op een van zijn naam- of verjaardagen van Marie-Louise, een glazen oog.
(wordt vervolgd)
|
|