Zaterdag 18 april. Tijdens ons ontbijt in bed rinkelt de telefoon. ‘En’, vraagt mijn moeder gespannen. Gerard antwoordt dat ik moe ben en in bed blijf liggen. Nu moeten ze zich deze dag zelf vermaken, als verstrooiing kan ik nog geen baby bieden. Het avondlijk amusement bestaat uit de film Mon oncle d'Amérique. We zitten met mijn ouders in een café, een groepje met vier trouwringen.
Zondag 19 april. Vanwege moeheid stellen we het bezoek aan mijn schoonmoeder in Bergen uit. Verheugd deelt zij mijn schoonzusje mee dat het vast al begonnen is. Poes Casper loopt vooruit op de beschuit met muisjes: voor het eerst in zijn leven doodt hij twee grijze muizen. Woest slingert hij ze door de gang en houdt me zo lange tijd van een w.c. bezoek af. De druk van het kleintje op mijn blaas maakt langer wachten onmogelijk.
Maandag 20 april. Als ze naar Groningen teruggaan, verwijt mijn moeder mij dat ik het kindje vasthoud.
Terwijl wij de middag bij mijn schoonmoeder in Bergen doorbrengen, staat de eerste kraamvisite voor de deur. ‘Zouden ze in het ziekenhuis zijn?’, zo vragen onze vrienden zich af.
Arno's geboorte.
Arno kwam zes dagen te laat. Onze start was zeer ontspannen. Rond vier uur 's nachts werden we wakker door dronkemansgelal op straat. ‘Dit is belangrijk’, dacht ik, ‘Laat ik onthouden wat ze zeggen.’ Dat is me niet gelukt. Bij het plassen ontdekte ik een behoorlijke plens bloed, voelde mijn buik samentrekken en na weer in bed gekropen te zijn, zei ik dat het waarschijnlijk zo ver was. Ik spoorde Gerard aan nog even te gaan slapen, was zelf daarvoor te uitgerust en ben een boekje gaan lezen. De weeën kwamen zo ongeveer om het kwartier. Ik raakte Gerard dan even aan, die me over mijn onderrug streek, totdat de wee wegzakte. Om zes uur in bad en daarna ontbijt, een kop thee met een beschuit. Om half negen de dokter gebeld, de weeën kwamen om de vijf minuten en ik begon het eten van de vorige dag terug te geven, zag hele champignons, maïskorrels en bruine bonen terug in de afwasteil. Dus met een teiltje de taxi in, op weg naar het ziekenhuis. Tussen de weeën door ving ik een glimp op van het schitterende jonge groen van de bomen langs de Raamgracht. De sneeuwbui van zes uur 's ochtends had geen indruk achter gelaten. De verloskamer, die ik in maart had gezien, keek helaas uit op enkele betonblokken. Geen verlokkend uitzicht voor een barende.
In de hal van het ziekenhuis klemde ik me vast aan de leuning voor het opvangen van een wee. Dan verder de trap op naar de kraamafdeling, waar een ongeduldige dokter en zuster op ons wachtten. Ik moest me onmiddellijk in de verloskamer uitkleden, de dokter toucheerde en constateerde vijf centimeter ontsluiting. Ze prezen me als een klein meisje, dat goed haar best doet. De dokter vertrok naar z'n spreekuur aan huis in Amsterdam-Zuid en vroeg de zuster hem te waarschuwen als het zover was. Tijdens het braken en opvangen van weeën informeerde de zuster naar het nummer van de verzekering en mijn voorkeur voor eten. Gerard bleef mijn rug masseren en spoorde me aan adem te blijven halen. De diepe ademhaling bleef lukken, geen enkele wee heb ik ‘doorgehijgd’.
Conclusie van de hoofdzuster: weeën matig, het duurt nog wel even. Bij mijn wanhopige blik wees ze troostend op het klaarstaande wiegje. Toch leek op dat moment een pijnstillend medicijn me aantrekkelijker dan een krijsende baby. Vlak daarna, rond elf uur, veranderden de weeën en voelde ik een lichte persdrang, die ik op handen en knieën, met mijn kop voorover gebogen in de kussens doorstond. Aan het einde van de wee... braken. Met Gerard naar de w.c., waar je allemaal niet aan went! Tien voor twaalf komt de dokter binnen, rommelt met beide handen in het geboortekanaal, breekt de vliezen en beveelt: ‘persen!’ Wat haat ik de handen die op deze manier het kind dwingen naar buiten te komen. Nu is het onmogelijk dat de baby met vliezen op geboren wordt, zoals zijn grootvader. Niet ik, maar hij brengt hem naar buiten. Vanaf dat moment werk ik tegen. Ik voel geen contact met de persweeën, wil er eerst eentje doormaken, zonder zelf mee te hoeven persen. Maar ze gunnen me geen tijd, bij iedere wee klinkt het commando: ‘doorpersen!’.
Eén zuster drukt bij de wee mee op mijn buik, de hoofdzuster kijkt toe en de dokter hangt achterover in de stoel en begint een gesprek met de hoofdzuster over mooie zwarte stukken. Hij doelde op een man die net teruggekomen was. Wat drijft deze totaal ongeïnteresseerde dokter? Is hij moe van de vakantie? Vervelen zwangeren hem? Vanwaar dat ongeduld, is het trek in een broodje of wil hij weer naar zijn spreekuur? De zuster bij mijn buik moedigt me twintig minuten aan met: ‘hup persen, persen, ja nog een keer, het kan nog, gebruik die wee, nee nu niet stoppen, doorgaan, het gaat best, persen, ontspan die benen!, houd je goed vast, je billen op het bed houden, persen!...’
Electroden worden aan het hoofdje van de baby bevestigd, het hartbewakingsapparaat slaat niet uit. Paniekerig prutsen ze met draadjes, smeren minder pasta aan de electroden en proberen tenslotte een ander gaatje uit. Via het apparaat hoor ik Arno's hartslag. Dan ineens... ‘De harttonen worden zwakker’. ‘Persen’, wordt me van alle kanten toegeroepen, en snel proberen zij een kettinkje door het gaatje van de