ningen, waar de boerin van Harrisburg, Jane Lee, onlangs haar verhaal vertelde over mismaakte dieren en bizarre misgeboorten (die zij toeschrijft aan het ongeluk met de kerncentrale TMI-2 in maart 1979), heb ik die zoete angst onder het overwegend jeugdige publiek gevoeld. Men wilde niets liever horen. Dit schrijft Kierkegaard er over: ‘Wanneer men wil letten op de kinderen, zal men deze angst nader aangeduid vinden als een zoeken naar het avontuur, het griezelige, het raadselachtige. Deze angst hoort zo wezenlijk tot het kind, dat het er niet zonder wil; ook al maakt de angst angstig, toch houdt de angst het kind vast in zijn zoetheid. Alleen een prozaïsche domheid kan denken, dat dit een verstoring van het mens-zijn is.’
Ik denk dat de jonge kampeerders bij Valburg ongelukkiger zijn om het feit dat ze de kerncentrale Dodewaard zelf niet of nauwelijks kunnen zien dan om de koude regen. Hun sacre du printemps.
Touraine analyseert de anti-kernenergie-beweging als volgt. Acties uit naam van de angst verliezen hun kracht, maar men leert zijn èchte tegenstanders kennen. Het gaat niet om kerncentrales maar om de mensen die ze bouwen, de technocraten. De beweging is niet meer dan een zwakke aanzet tot een politieke strijd tegen de technocraten. La prophétie anti-nucléaire is een sterk geëngageerd boek. Touraine en zijn medewerkers sympathiseren niet alleen met de beweging, nee, ze geven er vorm aan, ze leveren argumenten, ordenen, suggereren strategieën. De alternatieve wereld, die van het lachende zonnetje, moet worden veroverd op de technologen, die overal verspreid zitten, ook in de Parti Socialiste. Hoe bitter was de teleurstelling dat deze partij, trouwens ook de vakbond, zich terugtrok aan de vooravond van de grote demonstratie tegen de bouw van de Superphénix (een grote kweekreactor bij Creys Malville), een demonstratie die volledig uit de hand is gelopen en die de anti-kernenergie-beweging in Frankrijk een enorme klap heeft gegeven.
Nog steeds heeft een kritisch socioloog als Touraine de wind niet mee bij de Franse socialisten. In januari van dit jaar heeft de Parti Socialiste een boekje uitgegeven met als titel: Energie - l'autre politique. Het bepleit een programma van diversificatie van de energiedragers. Zowel steenkool als zonne-energie als kernenergie worden onontbeerlijk geacht. Alleen het accent op kernenergie, dat in Frankrijk sterk is, moet er af. ‘Wij zijn geen principiële tegenstanders van de kernenergie, die geschikt is als basis van onze electriciteitsbehoefte.’
Hoe zien de technocraten deze uitdaging? Een medewerker van de Electricité de France begrijpt dat het sleutel-idee is dat ‘de ideale samenleving gevormd moet worden door kleine zichzelf besturende groepen die in harmonie met de natuur leven. Dit staat tegenover een wereld van grote industriële ondernemingen, die overwonnen moeten worden. Omdat ze hun eigen belangen volgen vernietigen ze de natuur en roeien ze de mensheid uit. Eén van de prioriteiten van de ecologische beweging is de strijd tegen kerncentrales, de gehate symbolen van de machtige, hiërarchische industriële beschaving.’
Dat ik tot nu toe haast niet heb verwezen naar de Nederlandse situatie, komt omdat bijna alles wat in Nederland over de kernenergie en de anti-kernenergie-beweging is geschreven (en dat is zeer veel) moralistisch is, waardoor de feitelijke problematiek bijna onzichtbaar is. Toen ik, nog maar kort geleden, het vrije onderzoek aan een universiteit vaarwel zei om te kunnen bijdragen aan de oplossing van enkele reële problemen van de kernenergie - die ik voor onvermijdelijk houd -, heb ik dat moralisme in al zijn kracht ontmoet. Van de ene dag op de andere werd ik een ‘slecht’ mens en gold voor mij ‘wiens brood men eet, diens woord men spreekt’. En omdat kernenergie ‘slecht’ is, beijveren grote politieke partijen zich aan hun kiezers duidelijk te maken dat ze het dus zullen afschaffen. Intussen kunnen al die kiezers op hun vingers natellen dat die politieke partijen dat, als puntje bij paaltje komt, niet zullen waarmaken. Het sluiten van de kerncentrales Dodewaard en Borssele kost immers minstens 250 miljoen gulden per jaar aan vervangende energie. Want electriciteit uit kernenergie is sinds enige tijd goedkoper, aanzienlijk goedkoper dan electriciteit uit steenkool, olie of gas. Bijna niemand van onze volkstribunen heeft de moed om dit in het openbaar te zeggen. Is het minder erg om de kiezer te bedriegen dan om kernenergie onontkoombaar te noemen? Als voorbeeld van hetzelfde moralisme op dit gebied kan ik het mooi uitgegeven en rijk geïllustreerde boek van Joop Fast noemen, getiteld Energie uit Atoomkernen.
De kracht van de anti-kernenergie-beweging in Nederland is evident. Ik hoef haar nauwelijks te illustreren. Na het voltooien van de kerncentrale Borssele in 1973 is er nog een stapje vooruitgang geboekt in de aanvankelijke opzet om nog enkele grote kerncentrales te bouwen. Mochten die er tenslotte toch komen, dan zal dat nog zeker tien jaar duren. Men moet immers rekenen met ongeveer vijf jaar voor de procedures van de Planologische Kernbeslissing en ook met ongeveer vijf jaar voor het bouwen ervan. We spreken dus over eventuele nieuwe