Bedelaar in dode tijd
Sabine Vess
Hé, mijnheer, alstublieft, loopt u toch niet zo vlug. Weet u, ik heb u al lange tijd geobserveerd. Ik ben diep onder de indruk van u... De manier waarop u beweegt, uw hoofd houdt... alles. Echt waar. Ik zou u graag willen spreken. Ach, niet dat er eigenlijk iets is... niets bijzonders. Zo van dichtbij bevalt u mij nog beter. Echt waar. Uw neus, uw haar. Mooi... Mag ik een keertje uw haar strelen? Heel zachtjes? En mag ik u heel even bij uw arm pakken? Kijk, zo, in het midden van uw bovenarm. Dan kan ik u een beetje naar rechts draaien en weer terug, en een beetje naar links... Ik doe u niets, heus, ik wil alleen maar even kijken.
Ik heb al zo lang niet meer met iemand gesproken. Alstublieft, loopt u toch niet zo vlug. Hoe zou ik op die manier iets kunnen zeggen, ik raak helemaal buiten adem. - Eindelijk loop ik met u in de pas. U loopt net alsof de straat naar beneden helt, steil naar beneden. Hier is toch alles plat. Iedereen weet dat... Let u toch op, mijnheer, zo meteen struikelt u nog over uw eigen voeten.
Ik val u toch niet lastig? Of wel? U hoeft het alleen maar te zeggen, dan laat ik u gaan, dan blijf ik achter, blijf ik gewoon staan, zeg niets meer. U hoeft niet eens meer naar me om te kijken, u mag gewoon doorlopen, hoeft niet eens meer te glimlachen. En als ik u dan niet meer zie... ach, dat is niet belangrijk voor u. Misschien ga ik nog zwaaien... maar dat heeft verder niets te betekenen. U zou dan wel terug moeten zwaaien, of knipogen...
Weet u hoe doodgeslagen tijd er uitziet? Verminkte tijd? - Zei u iets? - Ja, ja, natuurlijk, je kunt hem niet zien. Maar hij wordt mishandeld, geschopt, gekneveld, opgezet als een dode vogel, op de schoorsteenmantel gezet. Mooi, hè? - Mensen gaan slordig met de tijd om, gewoon alsof je langs elkaar heen praat, hij wordt niet geleefd. Als je hem weg zou snijden, zou niemand het merken. Hij heeft geen wortels in het verleden, hij vertakt zich niet in het heden, hij reikt niet naar de toekomst. Rotzooi. Gewoon troep... waardeloos... dood. Hooguit de dode arm van een rivier; het water stroomt niet meer zo best, het wordt drassig... Hoog riet omzoomt de oevers, er is veel ongedierte, kreupele bomen tonen hun jichtige wortels. Hier staat de tijd stil, is toegedekt met een glinsterende groenig-violette huid. Een bedwelmende wasem zweeft boven alles. Trillende hitte onttrekt aan het water het weeë aroma van verrotting, ontbinding, geboorte... bezwangert de lucht... ze staat loodzwaar, onbeweeglijk. Muggenzwermen neuriën hun monotone dodenzang, paraat zich op alles te storten dat die wereld binnendringt. Alles is groot en zwaar en vol van het lijkengif. De wind bereikt deze hermetisch afgesloten wereld nooit. Hij hoopt zich voor haar op en glijdt om haar heen. Deze wereld treedt nooit buiten zichzelf... Ja, ja, ik dwaal af, ik weet het.
Ik moet u bij uw mouw vasthouden, anders loopt u van me weg. Alstublieft, niet zo vlug, mijn benen...
Moet u eens luisteren. Ik ken een man die gaat iedere dag naar een groot gebouw. Daar aangekomen loopt hij door de draaideur. Zegt: Goedemorgen! - Er zitten twee dames in de hal. Hij stapt in de lift, drukt op knop 4. De deur gaat dicht. De deur gaat open. Hij stapt uit de lift. Loopt door de gang. Langs kleine kamertjes. Er zitten mensen in die kamertjes. Of nog niet. Je kunt de mensen zien. Hij gaat ook zo'n kamertje binnen. Gaat zitten, op een stoel. De stoel staat achter een buro.
Daar zit-ie dan. Hij opent een la, haalt er papieren uit. Hij bladert in die papieren. Hij neemt een pen en beweegt die heen en weer op het papier. Soms schudt hij dan zijn hoofd. Zijn lippen perst hij op elkaar, een langgerekte naad. Midden in zijn gezicht. Zijn neusvleugels trillen. Hij neemt de hoorn van de haak. Hij beweegt zijn lippen. Alleen maar zijn lippen. Verder niets. Een jonge dame komt binnen, glimlacht. Hij glimlacht. Zij beweegt haar lippen, twee rode lijnen midden in haar gezicht. - Aardig, denkt hij. Ik denk dat hij dat denkt. Maar hij laat zich niet kennen. Ze legt papieren op het buro. Hij beweegt zijn lippen. Knikt met zijn hoofd. Bijt op zijn onderlip. Zijn neus-