Hollands Maandblad. Jaargang 1981 (398-409)
(1981)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Vijf intellectuelen en de totalitaire pest
| |
[pagina 44]
| |
en in de domheid. En je moet verder bedenken dat er een hoogleraar bij zat die net deed of het allemaal heel mooi was en die waarschijnlijk college geeft in de Bêtise albanaise. Nog belangrijker is de overweging dat de Albanië-dwepers helemaal niet detoneren temidden van de andere studenten. Als je bijvoorbeeld een brief naar het Universiteitsblad zou sturen over die dwepers - ik heb dat nou maar niet gedaan - dan is er een grote kans dat die brief geweigerd wordt. Ik heb enkele van zulke geweigerde brieven in mijn bezit. Maar als die brief toch wordt opgenomen, dan kun je er zeker van zijn dat er vier, of wie weet acht Albaniëdwepers woeste reacties terugschrijven (die allemaal wèl worden opgenomen), met een schuimbekkend betoog waarin je voor lasteraar, knecht van de CIA, en tenslotte fascist wordt uitgemaaktGa naar eind2.). Verder reageert er niemand, behalve Prof. Dr. Brandt Corstius die een stuk schrijft waarin hij je aanraadt naar de psychiater te gaan. Kijk, op grond van al deze overwegingen moet je uit deze éne anekdote (die is samengesteld uit drie ware gebeurtenissen) de conclusie trekken dat de democratie erg ziek is in Nederland.
Na de beantwoording van Hueting, Battus (en Bommeljé) kom ik aan de behandeling van de bezwaren en opmerkingen van Stalpers en Peereboom. Zij zien wel degelijk in dat er iets zeer ernstigs aan de hand is. Maar ze doen toch een beetje alsof hun neus bloedt. Stalpers schrijft: ‘... ondanks deze overeenstemming heb ik toch veel bezwaren tegen de wijze van voorstellen en eigenlijk ook tegen de houding van Van der Sluis. Ik denk dat hij het verzetGa naar eind3.) van de totalitaire linksen veel te eenzijdig etiketteert. Niet alle milieu- en vrede-vechters zien zich bijvoorbeeld op weg naar een heilstaat volgens enigerlei marxistisch model...’. Dit is een redenering die je om de haverklap hoort, en die voor heel erg wijs doorgaat. Het stelt me enigszins teleur dat Stalpers, die toch verderop verstandige dingen zegt, een deel van zijn bezwaren op zo'n sofisme grondt. Want het is toch eigenlijk van een wel erg dunne logica, dat van die vrede-vechters die niet allemaal marxist zijn. Het is natuurlijk waar. Niet alle Duitsers waren Nazi op 30 januari 1933. Ik geloof zelfs dat er bij de laatste vrije verkiezingen maar een kwart of zo op de Nazi's had gestemd. Toch werd op 30 januari 1933 een staat gesticht die binnen enkele maanden voor de volle 100% een Nazi-staat was. Zo is het ook waar dat niet alle communisten voorstanders zijn van een éénpartijstaat. Toch zijn alle staten waar ze de macht hebben in feite (en afgezien van franje en relicten) éénpartijstatenGa naar eind4). Het heeft geen enkele zin een onderscheid te maken tussen vrede-vechters die wel en die niet marxist zijn. In iedere beweging lopen er dromers mee, en halfzachte randfiguren. Maar dat verandert niets aan de aard van zo'n beweging, ook al vormen die meelopers en dupes 90% van de leden. Zíj nemen de beslissingen niet. Die worden genomen door de mensen die wèl weten wat ze willen en de organisatie in handen hebben. Het stuk van Stalpers bevat overigens, zoals gezegd, goede dingen, net als dat van Peereboom. Stalpers beschrijft uitstekend de nare stemming die er in het land hangt. Ik ben het ook helemaal met hem eens dat het niet een kwestie is van een ‘kleine rotte plek’. Er bestaat inderdaad een algemene onvrede met het heersende bestel. Maar ik heb de indruk dat die onvrede zich niet richt op het bestel zelf, maar op het feit dat het niet goed meer werkt door het rammen van de afbrekers van de democratie. Ik denk inderdaad, anders dan Peereboom, dat ‘als wij uit 's lands openbare discussie alles wegschrappen wat dom en verkeerd is, wij vanzelf het goede en verstandige over [houden]’ (Peereboom denkt dat we dan niets meer overhouden, ‘behalve het gewichtsloze vermoeden dat wij misschien allemaal gek zijn’).
Mijn belangrijkste bezwaar tegen al deze reacties is tenslotte, dat ze zo nihilistisch zijn, zo helemaal zonder hoop of uitzicht, en vooral zonder moed. Stalpers ziet geen uitweg, hij somt lusteloos vijf mogelijkheden op waarvan er zeker drie op een dictatuur uitlopen (en dan zegt hij nog dat hij mijn beschrijving van de pest overtrokken vindt!). Battus (en Bommeljé) zeggen eigenlijk: ‘Hou je mond. We willen niet horen wat je zegt’. Hueting is al veel te ver weggezakt in de kuil die het milieu-miserabilisme voor zichzelf aan het graven is. Het is waar: de ‘Sinn-Produktion’ is tot een soort industrieel monopolie geworden van de nieuwe klasse. Zij dringt ook aan de intellectuelen haar ideologie op, en haar ideologie is haar belang. Daarmee is het denken, het schrijven, dat wat altijd aan de intellectuelen was voorbehouden, overgenomen door een nieuw soort winkeliers, die er een handeltje van hebben gemaakt, en zelfs een enorme zwendel (dit laatste omdat ze praktisch niet worden tegengesproken). Het is een treurige en beangstigende ontwikkeling, want de Sprachherrschaftsklasse streeft naar een regiem zoals dat in de Sowjet-Unie heerst, ongeacht wat de meelopers, de dromers en frivole waarnemers denken of willen. Ze heeft in Rusland al zestig jaar geleden haar dictatuur gevestigd, en ze is hard op weg hier hetzelfde te doen. De totalitaire pest is niets anders. Dat is allemaal wel heel erg, maar het is toch | |
[pagina 45]
| |
geen reden om te schrijven zoals Stalpers doet: ‘Ook Van der Sluis en Van het Reve bieden geen uitweg’ of zoals Peereboom: ‘...[wij] willen ... niet toegesproken worden alsof wij natuurlijk best weten hoe het moet en uit sloomheid de zaken op hun beloop laten. Wij weten het niet, Van der Sluis!’ Kom nou! Natuurlijk weten jullie het wel. Wat doe je als je in een land leeft dat geleidelijk aan verandert in een totalitaire dictatuur? Je probeert je waardigheid en integriteit te bewaren. Je weigert mee te doen aan de ondernemingen van de heersende machten, zoals de Vredesweek, het IKV, het Medisch Angola Komitee, het Komitee Vrouwen Voor Vrede en zovele andere. Je geeft geen enkele steun aan de Integratie Van De Verslaafden In De Samenleving, aan de Middenschool, en ook niet aan De Strijd Tegen Fascisme en Racisme. Je weigert solidair te zijn met Onderdrukte Vrouwen in El Salvador. Zelfs als er eens iets is - het kan de beste overkomen - waar je het van harte mee eens bent, dan nog doe je er niet aan mee want al deze handeltjes hebben maar één doel: de tiran- | |
[pagina 46]
| |
nie nog verder te verspreiden en nog steviger te vestigen. Je let alleen op het houten stemgeluid en het barbaarse taalgebruik, en op de geur van schijnheiligheid en bedrog die uit al die kraampjes opstijgt. Je krijgt daar een fijne neus voor. In het beste geval is het nog maar Winterhulp. En zolang het kan - en bij ons kan het nog zonder in de gevangenis te komen of in de psychiatrische inrichting op de speciale afdeling - zolang het kan spreek je de leugen en de zwendel tegen. Dan zou het, zelfs nu nog, kunnen gebeuren dat er een ommekeer plaats vindt. Een groot deel van het Nederlandse volk voelt wel degelijk aan dat er iets niet deugt aan al die Solidariteit en Strijd Tegen Fascisme en Racisme. Verreweg de meesten van deze mensen weten niet precies wat er aan mankeert, maar ze beginnen zich toch vragen te stellen. Jammer genoeg horen ze nooit een intellectueel die ze ronduit vertelt wat er aan de hand is. Ze worden integendeel dagelijks getraind door tv en krant in het napraten van de opvattingen van de heersende klasse. Zo leren ze langzamerhand dat wat ze werkelijk denken niet netjes is, fascistisch. Ze gaan hun werkelijke mening vóór zich houden. En deze stand van zaken, vrienden, is voor een groot deel jullie schuld. Jullie zijn niet frivool, niet precies, niet genuanceerd, en jullie lijden ook niet aan gewichtsloze vermoedens dat we allemaal gek zijn. Jullie zijn alleen bang je collega's te kwetsen, ruzie te krijgen met je kinderen, de staatssecretaris tegen je in 't harnas te jagen, het met de Universiteitsraad of het gewest Amsterdam van de P.v.d.A. aan de stok te krijgen, of niet in de smaak te vallen bij De Jongeren. In één woord, jullie schrikken er een beetje voor terug anders te schrijven, en misschien zelfs wel anders te denken, dan de omgeving denkt of voorgeeft te denken. Dit nu, vrienden, is niet goed.
Tot slot nog enkele persoonlijke woorden aan ieder van jullie (waarbij weer gelachen mag worden). Peereboom zou behalve ‘proza’ eens wat anders moeten lezen. C.W. Rietdijk bijvoorbeeldGa naar eind5). Stalpers zou in Tilburg scherpere diagnoses moeten stellen en hardere therapieën moeten voorschrijven ‘voor sociaal-culturele problemen van de moderne samenleving’. Ik geloof dat hij dat heel goed zou kunnen. Hueting moet beslist ophouden met milieustatistiek en het bezoeken van symposia over de Quality of Life in Bilbao. Zulke dingen zijn fnuikend voor iemands ziel. Wat Bommeljé betreft, vraag ik me af of hij wel echt bestaat. Hij klinkt zo ontzettend hol, en tegelijk oude-heer-achtig, terwijl hij toch Schelsky heeft gelezen. Dat kan niet. Niemand heeft in Nederland Schelsky gelezen! Mocht Bommeljé niettemin werkelijk bestaan, dan raad ik hem aan snel af te studeren. Daarna moet hij proberen eens volwassen te worden. En dan Battus. Die schrijft veel en veel te veel. Hij is een mooi voorbeeld van mijn stelling, waar Peereboom niet in gelooft, dat er na het wegschrappen van alles wat dom en verkeerd is, toch nog iets goeds kan overblijven. Maar dat betekent wel dat hij minstens vier vijfde van zijn proza in de prullemand moet gooien, en nooit meer over politiek mag schrijven. Over dat onderwerp weet hij niet wat hij zegt. Karel van het Reve tenslotte moet gewoon doorgaan. Alleen zou hij er goed aan doen nooit meer boven een van zijn stukken te zetten dat hij op de P.v.d.A. stemt. |
|