angstig en bang voor geluid. Als je klein bent, ben je misschien wel alleen bang voor geluid. Harde, plotselinge geluiden, daar schrik je van op, vooral als je je moe voelt. Of denks eens aan zenuwzieken die schrikken van het geringste geluid.’
‘Kwatsss.’
‘Nee, ik meen het, van jongs af symboliseert geluid gevaar voor mensen. Baby's gaan er zomaar van huilen en daarom worden hun kamers in een serene rust gedompeld. Ze krijgen kleine klokjes boven hun wieg, en rammelaars die zij zelf in de hand kunnen houden. Zo leren ze oorzaak en gevolg van elkaar te onderscheiden. Versjes en muziek helpen de mensen hun angst voor het plotselinge, en voor de toekomst te overwinnen.’
Toen wilde ik het hem zeggen, maar hij zei: ‘Daar zit wat in Belle, dat had ik niet achter je gezocht!’
‘Muziek begint, houdt aan en eindigt, er zitten verrassingen in en herkenningspunten. De instrumenten praten en babbelen met elkaar. Een symfonie zegt: “Wees maar niet bang voor mij, de wereld is een goede plaats om op te zijn, er gebeuren weliswaar onbegrijpelijke dingen, die je misschien niet had verwacht, maar je zult zien, die zetten we recht in mijn finale.” Zoiets geeft de mensen houvast. Geluid wordt door de componist en de musici tot je vriend gemaakt. Het heeft niks met seks te maken zoals jij denkt, maar alles met het overwinnen van angst.’
Verder van mijn uitgangspunt had ik niet kunnen afdwalen!
‘Als mensen muziek niet begrijpen, of als de opeenvolging van tonen niet voorspelbaar is’, ging ik verder, ‘worden ze boos. En dat betekent dat ze eigenlijk bang zijn. Mijn pop-platen wil je niet horen, je wordt er humeurig van, er gaat geen rust en veiligheid van uit. Atonale muziek heeft eenzelfde effect; musici die zo'n muziekstuk langdurig uit moeten voeren, worden er neurotisch door, dat heb jij me eens verteld. Ze krijgen er maagzweren van, een verhoogde bloeddruk of gaan hyperventileren...’
Het vleide me dat ik zijn aandacht langdurig vast kon houden, en zo kletste ik de nacht in... Een weg banen naar mijn uitgangspunt, wilde ik niet meer.
Hij was bij me in bed komen liggen, en staarde me met van die kinderogen aan zodat ik alleen maar zin had om te gaan neuriën, maar dat kon ik gelukkig inhouden.
Hij was trots op me die nacht en zei: ‘Drahousku, morgen gaan we roeien.’
De volgende morgen kon ik mijn ongerustheid moeilijk onder woorden brengen, mogelijk had het te maken met Simons wispelturigheid, hij was roekeloos zonder een waaghals te zijn. Waarom was hij zo verzorgd en stak hij schitterend in de kleren, terwijl dit niet voor anderen leek te zijn?
Hij was opgewekter dan normaal, kuste me en stak een sigaret op. Buiten gaf hij me een arm en was zichtbaar tevreden met zijn plannen.
‘Je gaat toch niet naar vrienden?’, vroeg ik achterdochtig.
Hij haalde zijn schouders op alsof hij volledig met ze had afgerekend.
De bomen hadden licht groene bladeren en toen we onder ze door liepen viel er bloesem op ons haar en op onze schouders.
Simon hielp me in een verveloze roeiboot stappen en ging manlijk aan de roeispanen zitten, hij lette niet op de duivestront wat toch lelijk vlekken kan geven. Ik neuriede en we spraken niet veel, wat ook niet nodig was, we voeren.
Toen het geluid van de Skoda's en deTrabants niet meer hoorbaar was en we aan beide zijden ingesloten waren door rietkragen, liet hij de boot dobberen. We keken beiden in het water.
‘Ze hebben gelijk’, fluisterde hij, zijn vingers gleden langs de haarinplant bij zijn voorhoofd. Onrustig ging hij verzitten zodat de boot schommelde.
Ik knikte zo mild mogelijk omdat ik in deze nieuwe film geen zin had. De wind vulde mijn oren en mijn mond moest ik wel dicht houden. Simon keek star voor zich uit in het water, spuugballetjes zaten in zijn mondhoeken.
‘Ik ben bang’, begon hij en kreeg een hoestbui.
Ik zei dat er niets was om bang voor te zijn en klopte hem op de rug. De bloemperken en het gras op de wallekant leken overvloedig met fixatief bespoten en hadden aan kleur verloren; onze boot werd door de stroom meegevoerd. Ik liet mijn hand over het water strijken en keek naar mijn rimpelig beeld.
Spiegels kunnen mensen rechtstreeks met hun beeltenis confronteren, als er niets in de wereld zou zijn dat je beeltenis kon weerkaatsen, dan zou je op grond van andere tekens een beeld van jezelf moeten vormen, meer gebaseerd op je innerlijk en gericht op wat anderen over je zeiden. Het zou voor Simon beter zijn geweest, hij zou dan aan mij hebben kunnen merken dat ik hem met dunner haar niet anders zag. Nu hielp er geen praten aan.
‘Jij wilt me sparen, hè, jij houdt te veel van me om iets kwaads over mijn uiterlijk te zeggen, als je verdomme gaat zeggen dat het je meer te doen is om mijn innerlijk, dan donder ik je zo het water in. Houd daar maar rustig rekening mee!’
Toen ik zei dat ik het rot voor hem vond, werd hij kwaad en meende dat het rotter voor mij moest zijn omdat ik tegen hem aan moest kijken.
‘Oh, joh’, zei ik en wenste op dat moment dat we terug naar Nederland zouden gaan. Weg