| |
| |
| |
Zoeken in de toekomst
H.A. Becker
1. Vingeroefeningen
Hoe zou het er hier in 2030 uitzien, indien ons land in een neerwaartse spiraal zou zijn terechtgekomen? Ik citeer uit een recent produkt van doem-denken: ‘Het industrieel potentieel is grotendeels tot incidentele huisnijverheid ingekrompen. Op grote schaal wordt door de nieuwrijke landen en door de multinationals (vanuit hoofdkantoren buiten Nederland) ontwikkelingshulp verleend. Grote aantallen Nederlanders proberen te emigreren naar landen als Australië, Nieuw-Zeeland, Canada en dergelijke, doch de officiële quota zijn erg laag. Clandestiene Nederlandse immigranten worden door de ontvangende landen op grote schaal teruggestuurd, nadat zij zich tevergeefs in kerkgebouwen schuil hebben gehouden’.
‘De Randstad Holland is verworden tot Ramp-stad Holland. Schilderachtige armoede, machtige criminaliteit en doffe berusting. Amsterdam, eens het “Venetië van het Noorden”, is het “Milaan van het Noorden” geworden. Rotterdam heet in de volksmond “Chicago aan de Maas”. Rijke Arabieren, Japanners en Chinezen toeren gefascineerd, huiverend en luxueus in kogelvrije touring-cars door de ghetto's. Een vergelijking met de situatie rond 1980 in New York (wijk Harlem), Chicago en Baltimore ligt voor de hand’.
Doomsday-scenario's zijn niet bedoeld om uitgevoerd te worden. Hun ontwerpers willen waarschuwen, afwenden, kwade gevolgen beperken. Het citaat komt uit een proef-scenario, dat ‘Ontredderings-beheersing’ gedoopt is. Het schrikbeeld gaat gepaard met aanbevelingen voor preventie en opvang.
In het Franse scenario-denken hebben dergelijke noodlotsschilderingen een rake aanduiding gekregen: ‘scénario de l'inacceptable’. Wie een doomsday-scenario leest, dient het niet bij griezelen te laten. De beste reactie is om zelf aanvaardbare alternatieven te bedenken, in het ideale geval gevolgd door actieve medewerking aan acties ter verwerkelijking van een betere toekomst.
Naast de scenario's van het onaanvaardbare staan scenario's die expliciet bedoeld zijn als ontwerpen voor een wenselijke en realiseerbare toekomst. Het rapport, waaraan het citaat is ontleend, bevat dan ook verder proef-scenario's genaamd ‘Vitale opbouw’, en ‘Kalme opbouw’.
De laatste jaren zijn talrijke scenario's in druk verschenen, en sommige daarvan hebben flink wat publiciteit gekregen. Bijvoorbeeld INTERFUTURES van de O.E.C.D. en de Beleidsgerichte Toekomstverkenningen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Uiteraard roept dit vragen op. Wat zijn scenario's eigenlijk? Wat zijn recente interessante voorbeelden? Wat is hun vermoedelijke toekomst? Dit artikel gaat over deze drie vragen. Dat daarbij alleen een beknopte schets mogelijk is, zal de lezer moeten aanvaarden. Wie meer wil weten, zal meer moeten lezen. Of beter: zal ook zelf eens scenario's moeten ontwerpen.
| |
2. Signalement
De scenario-methode heeft een lange traditie, ook al wordt zij pas sinds kort onder deze naam toegepast. Door de eeuwen heen hebben wijsgeren en raadslieden geprobeerd om strategieën voor het ingrijpen in de samenleving te ontwerpen, inspirerend onder woorden te brengen en voor bespreking toegankelijk te maken. Wat Machiavelli zijn vorst wilde leren, staat al dicht bij scenario's. Utopisten zoals Thomas More zijn de voorlopers van de scenario-ontwerpers uit onze dagen.
Het woord ‘scenario’ komt uit het Italiaans. Het is in de wereld van het toneel ontstaan. Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal noemt een scenario dan ook ‘een schema van de opeenvolging der scènes in een toneelstuk of opera’. Later is de term door de filmwereld overgenomen.
In de jaren vijftig van onze eeuw gaan militaire strategen hulpmiddelen hanteren, die zij de naam ‘scenario's’ geven. Zij volgen daarbij het woordgebruik uit de filmwereld vrij nauwkeurig. In die filmwereld ontwerpt men eerst een synopsis. Dit is een korte schets van de
| |
| |
thematiek van de te maken rolprent. Valt de synopsis bevredigend uit, dan worden één of enkele scenario's uitgewerkt. Nadat de producer het volgens hem meest geschikte scenario heeft gekozen, wordt een draaiboek (Eng. script) opgesteld. Daarbij kan detaillering zeer ver gaan. Soms worden de te filmen handelingen tot op de minuut of de seconde nauwkeurig uitgeschreven. Op de locatie van het filmen heeft een script-girl het cruciale werkdocument onder haar hoede.
Laten wij nu eens aannemen, dat de leiding van een leger in geval van nood haar troepen met minimale verliezen wil kunnen terugtrekken. Die legerleiding zal alternatieven in enkele bladzijden op papier zetten (synopsis). Vervolgens zal zij enkele alternatieve terugtrekkende operaties nader uitwerken, bespreken en doorrekenen (scenario's). Komt de nood aan de man, dan wordt één van de scenario's geselecteerd, aangepast aan de dan heersende omstandigheden en in een gedetailleerd actieplan omgezet (draaiboek). Daarop volgt de uiteindelijke actie in het veld.
In de burgermaatschappij verloopt het ontwerpen en toepassen van scenario's gedeeltelijk op dezelfde wijze. Ook dan dienen de scenario's om alternatieven bespreekbaar te maken. Dit gebeurt vooral door de complexiteit van de betrokken processen te reduceren tot een overzichtelijk geheel. Overigens is bij burgerlijke scenario's de operatie als regel minder goed planbaar. Een gewone beleidvoerder in de burgermaatschappij heeft nu eenmaal als regel minder zeggingskracht over zijn burgers dan de generaal over zijn officieren en manschappen. Ook bij burgerlijke scenario's wordt na de keuze van één scenario deze nog globale beschrijving uitgewerkt. Dit kan een draaiboek worden, of netwerkplanning, om enkele voorbeelden te noemen.
Scenario-ontwerpers hebben nog geen overeenstemming bereikt over definities. Ondertussen is de volgende omschrijving goed bruikbaar: ‘Een scenario is een beschrijving van de huidige toestand van een samenleving (of een gedeelte daarvan), van mogelijke en wenselijke toekomstige toestanden van die samenleving alsmede van reeksen van gebeurtenissen, die vanuit de huidige toestand naar die toekomsten zouden kunnen leiden’.
Deze definitie maakt duidelijk, uit welke onderdelen een ‘compleet’ scenario-project bestaat. In de eerste plaats gaat het om een analyse van de huidige toestand van de betrokken samenleving, van de praktische problemen daarbinnen en van het ontstaan van die problemen. Dit voorwerk heet basisanalyse, naar analogie van de Engelse term ‘baseline-analysis’. In de tweede plaats gaat het om analyses van toekomstige ontwikkelingen, vooral in de vorm van prognoses. Elke betrouwbare en precieze informatie over de toekomst is uiteraard ook in een scenario-project bijzonder welkom. In de derde plaats gaat het om zicht op toekomstige toestanden. Soms zijn die toestanden nastrevenswaardig, en dan heten zij streef-beelden. Soms zijn die toekomstbeelden neutraal of afschrikwekkend. Wat het laatste soort betreft zijn wij al doembeelden tegengekomen. In de vierde plaats moet bekeken worden, hoe de weg naar de toekomst loopt. Wat nodig is om een streefbeeld werkelijkheid te laten worden, heet streef-proces. Daarnaast gaat het om ontwikkelingen van andere aard: oliecrises, aanslagen op staatshoofden of het zakken van de zeespiegel, met andere woorden om incidenten maar ook om langlopende autonome veranderingen.
Niet voor niets is het voorgaande een schets van een ‘compleet’ scenario-project genoemd. Vaak namelijk zullen één of meer componenten ontbreken of beperkt blijven. Indien de huidige toestand en de prognoses aan de lezer bekend zijn, zal een scenario-rapport alleen streef-beelden en streef-processen voor de toekomst bevatten. Indien over de toekomstige toestand nog weinig te zeggen is, zal met een beschrijving van een streef-proces moeten worden volstaan. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij acties tot emancipatie van gediscrimineerden in onze samenleving. De maatschappelijke rechtvaardigheid eist verbetering van het lot van vrouwen, buitenlandse werknemers, krotbewoners. Echter pas tijdens de emancipatoire rit zal nader bekeken kunnen worden welke signatuur de ‘geëmancipeerde’ samenlevings-situatie uiteindelijk dient te krijgen. Geheel zonder gevaren is een zo late koersbepaling niet.
Ontwerpers bieden scenario's bij voorkeur in meervoud aan. Vaak komen zij met een trits: één optimistisch scenario, één voortmodderscenario en één verloederings-scenario. De twee laatste scenario's behoren dan tot het onaanvaardbare type, al is voortmodderen nog altijd minder erg dan verloederen. Soms echter zijn ook enkelvoudige scenario's op hun plaats, zoals verderop zal blijken (Thurow, Danzin).
De drie voorbeelden uit de volgende paragrafen gaan over hele samenlevingen en zelfs werelddelen. Is dit typisch voor scenario's? Bepaald niet. Scenario's worden net zo goed op kleinere schaal gebruikt om bijvoorbeeld een reorganisatie in een onderneming voor te bereiden, om een campagne voor stadsvernieuwing inspraak-rijp te maken, of om voornemens tot de bouw van een industrie-eiland voor de kust van Hoek van Holland nader te bezien.
Welke voorbeelden zal ik behandelen uit de ruim honderd gepubliceerde scenario's? Ik kies er drie die mij zelf nogal hebben aangesproken. Daarnaast zal ik proberen de lezer de weg te wijzen naar andere scenario's.
| |
| |
| |
3. Beleidsgerichte toekomstverkenning
In 1972 krijgt Nederland in voorlopige vorm een ‘Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid’. In 1976 wordt de positie van de Raad definitief geregeld. Het behoort tot de taak van de WRR om ‘ten behoeve van het regeringsbeleid wetenschappelijk gefundeerde informatie te verschaffen over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden’. In 1977 presenteert de Raad de Algemene Toekomst Verkenning (ATV) onder de titel De Komende Vijfentwintig Jaar. Deze verkenning is een extrapolatie van trends in 16 sectoren van de ontwikkeling in Nederland. Daarbij is de WRR uitgegaan van twee assumpties, die leiden tot twee verschillende toekomstvarianten: één met een jaarlijkse produktiegroei van 3% en één met een geleidelijke afname van de groei tot het nul-niveau in 2000. De ATV is fel aangevallen. Als ‘vooruitberekening’ vond men haar te weinig gefundeerd. De opstellers is verder verweten, dat zij te weinig probleemgericht te werk zijn gegaan, en dat zij te weinig aandacht hebben geschonken aan sociale, politieke en ideologische tegenstellingen.
De WRR heeft zijn wonden gelikt en is aan de voorbereiding van zijn volgende toekomstverkenning begonnen. Een gelukkig toeval kwam de Raad daarbij te hulp. De OECD publiceerde in 1979 het rapport van het INTERFUTURES project. Dit boekwerk met de fiere ondertitel: ‘mastering the probable and managing the unpredictable’ kreeg over de hele wereld een niet onwelwillende ontvangst. De meeste commentatoren kwamen niet alleen met kritiek maar ook met waardering voor de moedige poging en met geloof in de zinvolheid van een dergelijke greep naar de toekomst.
Hoe heeft de OECD dit bereikt? Vooruitberekeningen en aanbevelingen culmineren in een aantal scenario's, die ik eerst kort zal samenvatten. Scenario A gaat ervan uit, dat de ontwikkelde landen hun onderlinge conflicten kunnen beheersen. De handel wordt gaandeweg geliberaliseerd, en de Derde Wereld neemt meer deel aan het economische ruilverkeer. De ontwikkelde landen weten in dit scenario enige economische groei te behouden. Er treden geen abrupte veranderingen in waarden op. Scenario B schildert de ontwikkelingen minder optimistisch. Snelle verandering in waarden (variant B1), minder economische egalisatie tussen Derde Wereld en ontwikkelde landen (variant B2) en minder sociale toenadering tussen de blokken (variant B3). Ook het doemdenken komt aan bod. Scenario C geeft een confrontatie tussen Noord en Zuid te zien. Scenario D laat de samenwerking tussen ontwikkelde landen uiteenvallen. Een scenario over een confrontatie tussen Oost en West is wel ontworpen maar nooit gepubliceerd.
Het succes van INTERFUTURES was niet voorspelbaar. Achteraf kan men zeggen, dat vermoedelijk de tijd rijp was voor een doorbreking van de reeks noodlots-profetieën, die door het eerste rapport van de Club van Rome was geïnitieerd.
Nu terug naar Nederland. In 1980 komt de WRR met het rapport Beleidsgerichte Toekomstverkenningen. De Raad noemt dit ‘een poging tot uitlokking’. Van de BTV is nog alleen het eerste deel gepubliceerd. Een tweede deel zal later verschijnen, namelijk nadat zoveel mogelijk maatschappelijke groeperingen hun zienswijze op het eerste deel kenbaar gemaakt hebben.
De BTV is in ons land overwegend positief ontvangen. Vermoedelijk heeft de gematigd optimistische strekking van het als ‘prikkelend voorbeeld’ gepresenteerde scenario dit in de hand gewerkt. De BTV bevat een uitwerking van het A-scenario van INTERFUTURES voor de Nederlandse situatie. Verder heeft de WRR de moed gehad om zijn toekomstverkenning politiek te profileren. De Raad onderscheidt zes karakteristieke visies. Een liberale, een socialistische en een confessionele gedachtengang. Per gedachtengang vindt men verder een sociocratische en een technocratische variant. Bij ‘sociocratisch’ gaat het vooral om initiatieven vanuit de basis, dus vanuit individuen, kleine groepen, ondernemingsraden. Ik heb dit standpunt wel eens horen karakteriseren als ‘liever een basisdemocratische ondoelmatige beslissing dan een elitaire doelmatige beslissing’. Een technocraat gaan dergelijke geluiden door merg en been. Bij de technocratische variant krijgen deskundigen een mandaat om (gecontroleerd vanuit de basis) doelmatig orde op zaken te stellen en naar continuering en groei van het maatschappelijk bestel te streven. Het gaat dus bij technocratie om afzetbare elites van deskundigen.
Door vooralsnog alleen het eerste deel van de BTV te publiceren heeft de WRR zich voorzichtig opgesteld. De potentiële critici krijgen nu eerst zelf de kans om te zeggen, hoe zij het zouden doen. De gefaseerde aanpak heeft echter ook nadelen. Het succes van het eerste deel van de BTV in 1980 vereist straks een briljant tweede deel, wil de hele presentatie niet op een anticlimax uitlopen.
De Raad behoudt zijn huidige samenstelling tot eind 1982. Indien de zittende raadsleden ook het tweede deel van de BTV willen uitbrengen, rijzen enkele pikante moeilijkheden. In het eerste deel zijn nadrukkelijk zes karakteristieke maatschappelijke visies onderscheiden. Tegen de tijd van het verschijnen van het tweede deel zal een nieuw Kabinet met een nog pril regeringsprogramma aan het werk zijn. De afgeronde
| |
| |
Grote weegbree
visie van de BTV zal onvermijdelijk diep moeten ingaan op de sterke en zwakke kanten van dat regeringsprogramma. Ook de sterke en zwakke kanten van de belangrijkste alternatieven op het regeringsprogramma zullen duidelijk blijken. Dus: hoe geïnspireerder en hoe degelijker het tweede deel, hoe groter de kans op een botsing met de nieuwe regeringsploeg.
Verder is nu al duidelijk, dat verantwoorde scenario's voor de ontwikkeling van ons land onvermijdelijk nogal gecompliceerd zullen uitvallen. Ik noem een voorbeeld. Het zal noodzakelijk zijn om een onderscheid te maken tussen (a) verdien-scenario's, (b) financieringsscenario's en (c) bestedings-scenario's. Vanuit de meeste politieke kampen wordt aangedrongen op herindustrialisatie. Hier kunnen de karakteristieke politieke visies vrijwel identieke verdien-scenario's krijgen. De liberalen willen de herindustrialisatie echter anders financieren dan de socialisten. Van de ene kant een pleidooi voor vermindering van overheidsuitgaven. Aan de andere kant een pleidooi voor verdere aantasting van de hogere inkomens. Wat bestedingen betreft gaan pleidooien van rechts voor de-nivellering van inkomens gepaard met pleidooien van links voor verdere inkomensnivellering. Vooral bij de werkgelegenheidspolitiek ligt de situatie gecompliceerd. In het kader van verdien- en financierings-scenario's ligt het voor de hand om drastisch te automatiseren, inclusief het inzetten van robots. Hierbij is uitstoting van alle onrendabele arbeidskrachten nodig. Bij de bestedings-scenario's is het noodzakelijk om elke arbeidsgeschikte en werkwillige Nederlander een baan te verschaffen. Eigenlijk zou elke Nederlander gegarandeerd moeten worden, dat hij of zij nooit langer dan uiterlijk zes maanden werkloos zal behoeven te blijven. Naast een kleine hoog-rendabele arbeidsmacht staat dan een leger van ‘tewerkgestelden’.
| |
4. De nul-som samenleving
In 1980 publiceert Lester C. Thurow The Zero-Sum Society. Deze econoom van het Massachusetts Institute of Technology heeft kans gezien om zijn landgenoten (en indirect ook ons Nederlanders) een verloederings-scenario voor te houden, dat actueel en bijtend genoeg is om tot nadenken te dwingen.
Thurow begint met de constatering, dat de Verenigde Staten in economisch opzicht in een neerwaartse spiraal terecht zijn gekomen. Van
| |
| |
de grotere landen (dus oliesheikdommen uitgezonderd) hadden in 1978 Zwitserland, Denemarken, West-Duitsland en Zweden al een groter bruto nationaal produkt per hoofd van de bevolking dan de Verenigde Staten. Zwitserland had zelfs 45% meer dan de V.S.. Japan was ondertussen hard bezig om de V.S. in te halen. Nooit in haar geschiedenis is de Noord-Amerikaanse economie ook maar half zo snel gegroeid als die van Japan in onze dagen.
Hoe is dit afglijden te verklaren? Volgens Thurow vertoont het economisch leven vele trekken van een nul-som spel. Tegenover de winst van de een staat het verlies van de ander. In de V.S. is nu een situatie ontstaan, waarin niemand meer bereid is om een economisch verlies te aanvaarden, en waarin iedereen wel een pressie-groep weet te vinden, die hem in bescherming neemt. Met ingehouden woede schrijft Thurow: ‘Meaningful compromises cannot be made, and the politics of confrontation are upon us like the plague. Programs that would improve the general welfare cannot be started because strong minorities veto them. No one has the ability to impose solutions, and no solutions command universal assent’.
Ook buiten het economisch leven ziet hij tekenen van verlamming. Toen een nieuwe, snellere treinverbinding tussen Boston en Washington werd voorgesteld, kwam een senator uit het tussenliggende gebied in opstand. ‘Het zal wel waar zijn, dat lieden in Boston en Washington voordeel van de nieuwe spoorlijn hebben, maar de bouw van die spoorweg vereist het afbreken van huizen in het tussenliggende gebied’. Daar was die senator onverbiddelijk tegen. Hij en zijn medestanders waren machtig genoeg om met succes verzet te plegen.
Een ander voorbeeld van het lamleggen van het maatschappelijk verkeer komt uit de sfeer van de milieu-bescherming. Vele actie-groepen hebben in de gaten gekregen, dat zij door het afdwingen van uitstel, door het opdringen van nadere bestudering en door het entameren van langdurige inspraakrondes een potentieel winstgevend ontwikkelingsproject kunnen veranderen in een potentieel verliesgevend project. Alleen al door het opdringen van een tijdrovende nadere analyse vallen vele projecten te torpederen. ‘Analysis paralysis’ noemen de betrokken milieu-groepen hun strategie. Dit geldt voor commerciële investerings-projecten, maar ook voor die van de overheid. Bij overheids-investeringen moeten namelijk de maatschappelijke baten opwegen tegen de maatschappelijke lasten. Anders wordt het project meestal niet verantwoord geacht.
Aldus vertonen de Verenigde Staten net als vele andere landen een interne ‘Balkanisering’. Niemand behoeft economische achteruitgang te aanvaarden, niemand behoeft zich economische of maatschappelijke ongelijkheid te laten welgevallen, niemand behoeft iets te laten onteigenen of iets onaangenaams in zijn leefmilieu te gedogen. De collectieve ondergang van de gelijkhebbers.
Is deze impasse te doorbreken? Thurow stelt voor om aan kleine groepen van deskundigen een mandaat te geven om knopen door te hakken. Vooral de ‘allocation of losses’, dus het laten berusten van een verlies bij een verliezer, zal door die deskundigen-groepen moeten geschieden.
Volgens de indeling van de BTV behoort Thurow tot de ‘liberale technocraten’. In de Verenigde Staten zal men hem ‘conservative’ noemen, want hun ‘liberal’ is in ons spraakgebruik eerder ‘progressief’. Zijn pleidooi voor deskundige ‘knopen-doorhakkers’ lijkt sterk op voorstellen uit het WRR-rapport over Plaats en Toekomst van de Nederlandse Industrie, dat in 1980 door een werkgroep onder voorzitterschap van Van der Zwan is opgesteld. Ook volgens Van der Zwan c.s. moeten deskundige sterke mannen proberen om snel en doeltreffend de kar uit de modder te trekken.
Is onze samenleving inderdaad een nul-somspel? Voor een deel heeft Thurow gelijk. Er zijn altijd verliezers en winnaars. Tegenover de voordelen van de Markerwaard staan de nadelen: verlies aan natuurschoon en zeilwater. Een nieuw militair oefenterrein vraagt offers van milieuvrienden. De uitbouw van het wegennet is ondenkbaar zonder onteigeningen en zonder de afbraak van huizen. Overigens is onteigening over het algemeen in ons land beter geregeld dan in de V.S.. Maar laten wij aan de andere kant niet vergeten, dat vaak de verliezers niet zonder meer zielig zijn. Bij de aardgasvondsten zijn alle hedendaagse Nederlanders zonder meer winnaars. Indien er snel alternatieve hulpbronnen op grote schaal beschikbaar komen, zullen er ook nooit verliezers zijn. Slechts indien alternatieve hulpbronnen uitblijven, zullen volgende generaties zich verliezers voelen, en zullen zij ons het opmaken van ook hun erfdeel verwijten. Tenslotte geldt voor ons land, dat sinds enkele jaren de verliezen soms collectief gedragen worden: iedereen moet iets inleveren, en die met de sterkste schouders naar verhouding iets meer.
Verder loopt Thurow wel erg gemakkelijk aan de nadelen van technocratische oplossingen voorbij. Ook technocraten plegen zich te vergissen. Van een ‘vonnis’ van technocraten moeten individuele burgers of ondernemingen dan ook in beroep kunnen gaan. Voor vele politieke en bestuurlijke beslissingen echter zou stellig een ‘kort geding’ (eventueel gevolgd door een ‘kort hoger beroep’) een betere oplossing vormen dan de huidige lange mars door de bureaucratieën.
| |
| |
Schrikbeelden hebben een rijke, dynamische traditie. Kijken wij naar de voorbeelden uit het recente verleden, dan komen vooral Brave New World (1932) en Brave New World Revisited (1958) van Huxley in gedachten. Darkness at Noon van Koestler is van 1949, Nineteen Eighty Four van Orwell dateert uit 1949. Iets minder bekend is Young's The Rise of Meritocracy van 1958, waarin de consequentie van de ‘elevenplus examinations’ uit het Britse onderwijs tot in het extreme worden doorgetrokken. The Zero-Sum Society van Thurow past mijns inziens naar karakter en naar niveau in dit rijtje. Ik heb verder de indruk, dat de schrikbeelden in de loop der jaren concreet en minder fantastisch worden. Zij komen als het ware steeds dichterbij.
| |
5. Tweede Renaissance
Tot besluit van de rij van voorbeelden nu een wensbeeld. In 1977 publiceert Danzin Science and the Renaissance of Europe. Hij doet dit als voorzitter van CERD, het ‘European Committee for Research and Development’, een onderdeel van de EEG-organisatie. In de basisanalyse van dit scenario-rapport maakt de EEG de balans op. Onderwerpen zoals de bevolkingsexplosie, de economische achteruitgang, de toenemende werkloosheid en de groei van de vrije tijd worden aan de hand van vele statistieken beschreven en beoordeeld. Tot daar volgt Danzin de gebruikelijke weg.
Wat is nu de belangrijkste debet-post op de balans? In het rapport staat hierover: ‘...Europe's almost sole wealth is constituted by the quality of its inhabitants, who are anchored in a culture’. Verder concludeert Danzin, dat Europa cultureel en economisch in een neerwaartse spiraal is terechtgekomen. Volgens hem zou alleen de wetenschap in staat zijn om Europa uit die spiraal te redden. De wetenschap is de laatste reserve, want van grondstoffen-rijkdom of van onze grotendeels verouderde industrie moeten wij het niet hebben.
De volgende stap in de redenering vormt het kernthema van de publicatie. Een opleving van Europa in cultureel opzicht zou een zo ingrijpende ontwikkeling vormen, dat Danzin haar als een tweede Renaissance meent te moeten aanduiden. Lukt die opleving niet, dan is het afgelopen met Europa. In de woorden van Danzin:
‘Europe may well slip towards underdevelopment. This study shows that the risk is a real one and that very little seems to be being done to counteract it. Europe, eroded by scepticism, lacking ambition, wanting in projects relating to man and society, is not even aware that its divisions make it illsuited to the dimensions of the
| |
| |
modern world. This vision fosters anguish.
Hope comes from the heritage and the forces of change that the future requires. Moral and cultural values are still alive and form the background of challenge; even if they are diseussed, their questioning may be viewed as the sign of an effort to adapt, a move towards the renewal of progress, towards a new Renaissance. The world has never had such a great need of a social laboratory to overcome the difficulties caused by the very excesses of human success. Europe is under pressure and appears predestined to become the melting pot of a resurge’.
Gelukkig staan er daarnaast ook genuanceerde passages in het rapport. Zo wordt de vraag gesteld of ‘Europa’ eigenlijk wel bestaat. Welke landen en welke inwoners behoren hiertoe? Danzin meent tot op zekere hoogte een eigen culturele identiteit, een bevolking en een grondgebied te kunnen aanwijzen.
Een tweede Renaissance? Wat is dit idee als droombeeld waard? Is het een streef-beeld, dat realiseerbaar is? Elke nuchtere Hollander zal dergelijke bespiegelingen over-ambitieus vinden. Daardoor worden zij onesthetisch en haast onbespreekbaar. De tegenzin wordt nog aangewakkerd door het gezwollen taalgebruik in het rapport. Ik heb de citaten mede met het oog hierop onvertaald gelaten. Verder heb ik de indruk, dat sommige passages op minder gelukkige wijze uit het Frans in het Engels vertaald zijn. Het is geen wonder, dat het EEG-scenario zo goed als geen publiciteit heeft gekregen.
Scenario's hebben onder andere tot doel om de verbeeldingskracht te prikkelen. Het denkbeeld van een nieuwe Renaissance is stellig een uitdaging. Ik vind het zelf in elk geval voldoende de moeite waard om enkele nadere vragen te formuleren en om naar voorlopige antwoorden te zoeken.
Wat zou een nieuwe Renaissance moeten inhouden? De kunst, en ruimer de cultuur als levensstijl van de betrokken samenlevingen, zouden nieuwe vormen en nieuwe voortbrengselen te zien moeten geven, die uiteindelijk in brede kringen als een belangrijke verbetering ervaren worden. Kent Europa culturele elites, die zoiets vroegtijdig zouden herkennen, en wier oordeel voldoende gewicht in de schaal zou leggen? Ik vermoed, dat een opleving pas in haar nadagen door enkele culturele elites opgemerkt zou worden. Andere culturele elites zouden zich vervolgens beijveren om het idee van een dergelijke opleving te bestrijden. Maar uiteraard is de opleving zelf het belangrijkste, en is haar erkenning een zaak van latere zorg.
Hebben wij inderdaad vooral een nieuwe Renaissance nodig, en niet veeleer een nieuwe Gouden Eeuw? Danzin staat redelijk sterk met zijn argumentatie, dat thans voor Europa een culturele wedergeboorte belangrijker is dan een economische wedergeboorte. Een culturele wedergeboorte zou in het algemeen een nieuw elan geven, en wellicht zou de economie het voorbeeld volgen. Maar uiteindelijk zal een cultureel reveil moeten samengaan met de komst van een nieuw economisch evenwicht. Ook een nieuw sociaal bestel zal onvermijdelijk zijn. De eerste Renaissance was economisch en sociaal alles behalve een nul-som-spel.
Vermoedelijk zou Danzin weinig bezwaar hebben tegen de vernieuwing van het sociaal en economisch bestel, die Thurow voor ogen staat: ruim baan voor (afzetbare) deskundigen-elites. Men zou de leuze van de Franse Revolutie kunnen aanhouden: vrijheid, gelijkheid, broederschap. Alleen zou men de derde component iets anders moeten interpreteren. Tot nu toe is het vooral een solidariteit van vele kleine broers onderling geweest, gevolgd door het zich collectief afzetten tegen een minderheid van grote broers. In een nieuwe fase van de maatschappelijke ontwikkeling zouden de vele kleine broers een grotere solidariteit met de kleine groepen van grote broers moeten opbrengen. Uiteraard alleen, indien die grotere broers hun sturende en stuwende taken enigszins redelijk vervullen. Een paradijs voor technocraten? Een basis-democratisch scenario voor het Europa van de toekomst zou vermoedelijk eerder het voorbeeld van Joegoslavië voor heel Europa aanbevelen.
Is een ontwikkeling als een renaissance ‘maakbaar’? Niet of nauwelijks. Het is wel mogelijk om een dergelijk proces voor te bereiden. Dit kan het beste gebeuren door de knelpunten uit de huidige fase zo helder en eerlijk mogelijk te formuleren en te publiceren. Dat kan anderen weer stimuleren en op weg helpen. Verder is het mogelijk om het uitwisselen van gedachten te stimuleren. In de hoop, dat er ergens een vonk ontstaat, die vervolgens kan worden aangewakkerd. In dit verband is een nieuw project van de Club van Rome interessant. Het programma ‘Forum Humanum’ laat kleine groepjes van jongeren over de hele wereld scenario's uitwerken voor een wereld ná het jaar 2000, die zij zouden willen opbouwen en waarin zij zouden willen leven, alles zo realistisch mogelijk. Uiteindelijk zou een ‘beleid’ tot bevordering van een nieuwe renaissance het ‘beleid’ bij kankeronderzoek tot voorbeeld moeten nemen: ga met groot geduld vele duizenden mogelijke oorzaken en oplossingen na, zonder dat een uiteindelijk succes verzekerd is.
Het nieuwe programma van de Club van Rome is mondiaal, niet Europees, en het woord ‘renaissance’ komt er niet in voor. Verbleekt het scenario van de EEG hierdoor tot Eurocentrisch egoïsme? Danzin ziet het gevaar van Eurocentrisme zelf ook wel, maar hij verweert zich door erop te wijzen, dat ook de rest van de
| |
| |
Natuurlijke chaos
wereld belang heeft bij een vitaal Europa met voldoende mogelijkheden om anderen te helpen.
Zou de wetenschap de meest gerede partij zijn om een culturele, economische en sociale vernieuwing van Europa te initiëren? Danzin noemt vele kansen, die de Europese wetenschap gemist heeft, onder andere op het terrein van de ‘harde’ micro-electronica. Zouden de betere ideeën voor de toepassing van de micro-electronica uit ons werelddeel kunnen komen? Misschien, maar daarmee zou nog maar een kleine stap gezet zijn.
Lijkt de situatie thans in Europa op die van vlak vóór de Renaissance? Wie Burckhardt's Die Kultur der Renaissance in Italien erop naleest, zal hoogstens wat geweldplegingen aangaat het Italië van toen en dat van nu enigszins vergelijkbaar kunnen noemen.
Deze vragen en bespiegelingen illustreren, wat een scenario in de lezer wil oproepen. Een dialoog tussen een enthousiaste en een kritische binnenstem. In mijn overpeinzingen heeft de tweede stem het van de eerste gewonnen. Ik zie te weinig kans om realistische streef-processen te bedenken, die de kloof tussen het heden en het streefbeeld van Danzin zouden kunnen overbruggen. Toch vond ik zelf het denkspel de moeite waard. Het stoeien met een scenario is een niet-nul-som-spel!
| |
6. Perspectieven
Scenario's zijn populair, en hun staan vermoedelijk nog vele gouden jaren te wachten. Hun aantrekkingskracht is niet helemaal begrijpelijk. Ligt het aan het woordje ‘scenario’ met zijn Italiaanse taalmuziek? Ligt het aan de relatie tot de filmwereld met zijn glamour en zijn onalledaagsheid? Draagt de militaire verwantschap toch ook tot de spanning bij? Behalve emotionele pleiten ook zakelijke argumenten voor het gebruik van dit hulpmiddel. Het prikkelt tot meedenken en het maakt het mogelijk om ge- | |
| |
compliceerde handelings-alternatieven overzichtelijk te bespreken.
Vermoedelijk zal het enthousiasme voor scenario's na enkele jaren weer wat teruglopen. Zeker indien de methode veelvuldig wordt gebruikt voor rondleidingen door erg verheven luchtkastelen. De meeste Nederlanders reageren nu eenmaal op bespiegelingen à la Danzin net als op gerechten zoals kikkerbilletjes of slakken. Slechts weinigen gaan er blijvend van houden.
Ook het aantal scenario-rapporten voor de minder sterke magen zal echter toenemen. Zoals vermeld, bevat een ‘compleet’ rapport (a) een basis-analyse, (b) een toekomst-analyse, (c) één of meer streef-beelden en (d) één of meer streef-processen. De basis-analyse en de toekomstanalyses zullen steeds degelijker kost worden. Immers, het vastleggen van ontwikkelingen in statistieken en soortgelijke overzichts-publikaties geschiedt steeds bekwamer. Wie het Sociaal en Cultureel Rapport 1980 vergelijkt met zijn voorgangers uit 1974, 1976 en 1978, kan de stijgende lijn duidelijk onderkennen. Op een solide ondergrond van trendlijn-studies kunnen dan wensbeelden worden neergezet, die slechts in beperkte mate aan het vertrouwde en voorspelbare ontstijgen. Tegenover de winst aan geloofwaardigheid staat dan wel een verlies aan verbeeldingskracht.
Wie zullen zich in de toekomst van de scenario-methode bedienen? Het is bijvoorbeeld denkbaar, dat één of meer van de politieke partijen het zullen aandurven om een verkiezingscampagne vanuit scenario's te voeren. Mondige leden en sympathisanten zouden misschien in meerderheid positief reageren op een uitdaging om (overzichtelijk) in alternatieven te denken. Verder is te verwachten, dat scenario's behalve op nationaal niveau ook voor regio's, organisaties en kleine groepen ingang zullen vinden. Immers ook op meso- en micro-niveau benauwen ons heel wat nul-som-spelen.
De wetenschappelijke wereld zal in meerderheid de scenario-methode blijven wantrouwen. Wie scenario's ontwerpt, loopt nu eenmaal een grote kans om zich belachelijk te maken, en dat schuwen wetenschapsbeoefenaren nog meer dan gewone mensen. Vermoedelijk zou Danzin hierop reageren met de opmerking dat er van het spreekwoord ‘wie het laatst lacht, lacht het beste’ ook een Franse versie bestaat.
| |
Aantekeningen per paragraaf
1.
Dit artikel bouwt voort op resultaten van het ‘Onderzoek Scenario-Methode’, dat werd uitgevoerd in opdracht van de Rijks Planologische Dienst door een team uit de Vakgroep Sociologie van Planning en Beleid aan het Sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht. De auteur van dit artikel heeft deel uitgemaakt van dit team, en hij was één van de coördinatoren.
Het citaat aan het begin van het artikel is ontleend aan het rap port Handleiding voor het ontwerpen van scenario's, dat in 1981 verschijnt in de ‘zilveren reeks’ van de RPD, uitgegeven bij de Staatsuitgeverij te Den Haag. In die reeks verschijnt ook het rapport Beknopte basis-analyse. Het rapport Streefbeelden en streefprocessen is uitgegeven door de Vakgroep Planning en Beleid.
De Beleidsgerichte Toekomstverkenningen, deel i, vormt een uitgave van de WRR en is in 1980 verschenen bij de Staatsuitgeverij. De OECD te Parijs (Organisation for Economic Co-operation and Development) publiceerde Facing the Future als rapport van het INTERFUTURES-project in 1979.
| |
2.
N. Machiavelli publiceerde De Prins in 1532; Engelse vertaling o.a. Penguin, 1961, Harmondsworth. Utopia van Thomas More verscheen in 1516 te Antwerpen. Vertaling uit het Latijn o.a. bij Donker uitgegeven in Rotterdam, 1956. De definitie van een scenario is letterlijk ontleend aan het rapport Handleiding van het Onderzoek Scenario-Methode.
| |
3.
De taak van de WRR luidt volgens de wet voluit als volgt: (1) ten behoeve van het regeringsbeleid wetenschappelijk gefundeerde informatie te verschaffen over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden en daarbij tijdig te wijzen op tegenstrijdigheden en te verwachten knelpunten, probleemstellingen te formuleren ten aanzien van de grote beleidsvraagstukken, en beleidsalternatieven aan te geven;
(2) een wetenschappelijk gefundeerd kader te ontwikkelen dat de Regering ten dienste staat voor het stellen van prioriteiten en het voeren van een samenhangend beleid;
(3) ten aanzien van de werkzaamheden op het gebied van toekomstonderzoek en planning op lange termijn, zowel binnen als buiten de overheid, voorstellen te doen inzake het opheffen van structurele tekortkomingen, het bevorderen van bepaalde onderzoekingen en het verbeteren van communicatie en coördinatie.
| |
4.
The Zero-Sum Society, Distribution and the Possibilities of Economic Change van L.C. Thurow kwam uit bij Basic Books, New York, in 1980.
Het WRR-rapport van een werkgroep onder voorzitterschap van Van der Zwan, Plaats en Toekomst van de Nederlandse Industrie, verscheen in 1980 bij de Staatsuitgeverij.
A. Huxley publiceerde Brave New World in 1932, herdrukt o.a. door Bantam, 1960. Brave New World Revisited verscheen in 1958, eveneens herdrukt door Bantam in 1960. Darkness at Noon van A. Koestler verscheen in 1941. G. Orwell publiceerde Nineteen Eighty-Four in 1949.
Van M. Young verscheen The Rise of Meritocracy in 1958, herdruk door Penguin o.a. in 1968. Een inspirerende, positief geformuleerde Nederlandse inbreng vormt Van Wetenschap tot Utopie, opstellen voor overmorgen, van P. Thoenes, Meppel 1976, uitgeverij Boom.
| |
5.
A. Danzin, Science and the Renaissance of Europe, Brussel 1977 (uitgave EEG).
Over het project Forum Humanum van de Club van Rome zie o.a.A. Peccei, Facing Unprecedented Challenges: Mankind in the Eighties, Laxenburg 1980 (IIASA-uitgave).
Over micro-electronica zie o.a. Verslag van de Adviesgroep Maatschappelijke Gevolgen van de Micro-Electronica, (Commissie-Rathenau), november 1979, uitgave Ministerie van Wetenschapsbeleid.
J. Burckhardt, Die Kultur der Renaissance in Italien, 1860, heruitgegeven door Atlas Verlag Köln, 1962.
| |
6.
De Sociaal en Culturele Rapporten zijn een publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau te Rijswijk en verschijnen bij de Staatsuitgeverij.
|
|