Hollands Maandblad. Jaargang 1981 (398-409)(1981)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Geldolph Stuyling de Lange Zeven gedichten * nu ik niet meer in het leven ben als in een toverlantaarn nu ik van het belangrijk marcheren weet nu ik onherkenbaar wil zijn met het opwaaien van de herfstbladeren nu ik de oogschaduw van de leugenachtige middag herken het spel van het carillon teken van mijn zo zachte falen lig ik zwaar in het leven o, en droevig staan mijn handen mijn levenlang ik zal afscheid blijven nemen van de mensen op straat en tevergeefs stop ik mijn vingers in mijn oren nu de aanwaaiende angst als een guillotine neersuist Ik maak de winst op Ik heb het snelle reizen gekend juichend in het veroverd uur ineengedoken bij het soldatengezang maar niemand die mij zocht Ik zag jullie huizen kleiner worden een ring van mist sloot zich in mijn ogen, wat was het dat ik zocht toen ik ben weggegaan het zwarte masker van de nacht daalt in mij af - de dingen die ik bij het ontwaken uitspreek ik maak de winst op en sla de ramen open; de bomen zijn staan gebleven [pagina 51] [p. 51] * Moe door al het lawaai en struikelend door de oorlogen kom ik je nog zo zelden tegen met jou ben ik langs de avond van de wereld gelopen; nu loop ik geen lijnen meer en wijs slechts bij toeval en ik zeg je, nu ik van mijn verdriet een jas gemaakt heb om nooit meer terug te komen doe mij geen geweld o God, waarom voel ik mij altijd de toereikende hand voel ik mij altijd weer verraden mij altijd de verrader alsjeblieft, doe mij verder geen geweld laat mij alleen en leer mij nooit de kapstok van het leven kennen * niets houdt mij vandaag nog tegen het ritselend plezier is teruggekeerd nochtans draaide ik op groot verlies mijn dagen bleven met gesloten ogen achter maar hoe opeens - juichend sta ik voor het raam gekust door een zeer groot ‘duw me de wereld op’ ik die sprak: niets zal ooit nog leuk zijn ik die huilde: voor wie ben ik geweest zul je me herkennen op straat zal ik je zeggen ik geef je de vlinder die tegen mijn gesloten ramen heeft gedanst? [pagina 52] [p. 52] Kom met mij Mijn vriend, ik zag hem vele werelden schilderen ik zag hem in een wilde einder staren hij zocht wanhopig in vochtige duinen kroop op een steen en schreeuwde ‘Schilder mij’ o mijn vriend geef je kind niet weg Huilend kwam hij op de trap het leven tegen en smeekte ‘Maar leer mij dan toch’ en achter het douchegordijn werd hij achterdochtig schold hij mensen uit - mijn vriend wat deed jou omzien Met een veel te groot gebaar vandaag maakt hij zijn gedachten tot een strop en mompelt ‘Had maar niemand naar mij geluisterd ik weet, in het begin was al geen hoop maar nog nooit had ik het lef’ Aan mijn vrienden wanneer gedachten komend in de avond als een wondkoorts - mijzelf in slaap zingend ‘gaan we varen, neem me mee’ - ik kan geen angst meer kennen mijn liefste vrienden wil ik voorgaan hun kleuren schilderend onder mijzelf doorlopen en zeggen ‘hier zijn wij geweest’ uit mijn magere handen een steeds dapperder applaus vallend het leven toonbaar, de bossen sneeuwend; mijn liefste vrienden zal ik voorgaan [pagina 53] [p. 53] Aan de reling In het leven verlang ik nog een eerlijke behandeling ik kijk naar de horizon en sta als aan een graf slechts in gedachten ben ik in tijd en werelden wij blijven zonder keuze de keuze die wij hadden ligt niet achter ons ik maak verwijt ik heb te staren naar het blind geluk en probeer lief als een groet niemand mij geven kan ik sta als in een graf en maak verwijt Vorige Volgende