maar dan moet het uit zijn, en je moet voor jezelf iets anders regelen.... Jawel, jawel... Dat moet je maar zien; laat mij weten wat je gevonden heb, maar denk erom dat ik na maandag niet meer betaal. Het gaat niet goed met de winkel, en in ieder geval wil ik het niet meer... Nou, zie maar... ik heb verder geen tijd nu, dus bel zodra je iets weet.... Ja goed.’
Daarna zetten wij ons gesprek voort zonder ook maar met een ooghaar te erkennen dat ik iets bijzonders van hem had gehoord. Ik kom al jaren in die winkel, en ben vertrouwd met zijn gestalte en stem en zijn bewegingen als hij zich haast. Nu ben ik ineens in het bezit van een fragment van zijn innerlijk portret.
Ik stelde mij voor dat hij tegen de avond uit zijn auto zou stappen bij zijn huis dat geloof ik ergens in het noorden van de stad staat, en om zou kijken en teruglopen tot het tuinhek, omdat hij meende een silhouet te herkennen in de schaduw van een boom aan de overkant. No more bills after Monday. I know what I said. So make your own arrangements.
Als in Engeland een automobilist op een kruising de voorrang cadeau kreeg van een andere stak hij bij het doorrijden altijd zijn hand omhoog in dank.
In Holland gebeurt dat een heel enkele keer. Meestal trekt de begunstigde op zonder zijn weldoener een blik waardig te keuren. Zou hij een morele slappeling in hem zien die geen ruggegraat genoeg heeft om op zijn recht te staan? Of is het gewoon dat wij verlegen en onhandig zijn.
Als ik het kantoor binnenkom waar H. aan een bureau zit kijkt hij alsof hij iemand ziet op ongeveer de helft van mijn hoogte, en ik geef hem een blik die hetzelfde zou zijn als ik hem vijf minuten eerder al gegroet had.
Deze relatie is in de loop van de jaren opgebouwd, van het ogenblik af toen hij staande bij een deur iets te bespreken had met iemand waar ik mee zat te praten, en mijn aanwezigheid negeerde.
Wij hebben intussen nog wel eens een groet of een teken van herkenning gewisseld, maar het ware animo zat er niet in, en nu is er niets over.
Zonder bewijzen te kunnen aanvoeren veronderstel ik dat onze kijkwijze meer aan H.'s gevoel beantwoordt dan aan het mijne; dat hij in mij een verwerpelijk mens ziet en overtuigd is van zijn gelijk, terwijl ik buiten mijzelf sta als ik hem wegdenk.
Wat mij meer bezighoudt dan de rechtvaardiging is de les ervan. Die is dat als eenmaal de communicatie met iemand verbroken is geen enkel motief zich opdringt om hem te herstellen. De nieuwe toestand lijkt onwrikbaar gevestigd, zoals het ook geweest moet zijn bij echtgenoten waar ik van gehoord heb, die twintig jaar lang geen woord tegen elkaar zeiden.
Het is niet doodverklaren, zoals vroeger op school; het is doodzien. Ik zou H. heen en weer kunnen schudden, als een pas gevallen lijk; maar de omstanders zouden hem niet meer horen spreken, en mij ook niet.
In het Concertgebouw zat enkele rijen naar voren een grijze man een heel kwartet lang met zijn arm op de rugleuning van de vrouw rechts van hem. Van haar kon ik een springerig grijs kapsel zien en het uiteinde van een bril met modieuze grote glazen. Zij geeuwde alsof zij het liefst op de grond zou gaan liggen slapen, en van tijd tot tijd krabde zij aan haar rechterarm die zeker jeukte.
Soms lette ik teveel op de muziek of keek naar wat anders. Af en toe zag ik het weer, nog steeds die arm om die stoel. Het leek mij ongemakkelijk maar ook lief, en ik was vast van plan om na afloop te kijken hoe zij er van voren uitzagen.
Daar heb ik niet meer aan gedacht. Nu ken ik die mensen alleen van achteren, en misschien vergeet ik ze nooit meer. Het beeld van liefde en jeuk, 18 januari 1981.
De golfbeweging in menselijke betrekkingen is het makkelijkst na te leven in de neergaande lijn. Als iemand de vorige keer een aardige indruk maakte en wij hebben een tijd zitten praten, maar deze keer lijkt hij minder aardig en wij herkennen elkaar niet eens dadelijk, dan is dat het soort tegenvaller waar een mens aan gewend raakt. Het kan moeilijk zijn als de relatie een belofte van bijzondere intimiteit inhield, of van groot praktisch belang had kunnen worden; maar gewoonlijk wordt het geaccepteerd, en op den duur zonder verbazing.
De opgaande lijn is moeilijker. Als iemand vervelend heeft geleken of wij hebben ruzie of een ontstemd meningsverschil gehad, eist het zelfoverwinning en inspiratie om de volgende keer onbevangen te zijn, des temeer als de ander er ook geen zin in heeft.
Moeilijk of niet, eigenlijk is de omgang alleen te genieten als het iedere keer anders mag. Het legt een ondraaglijke druk op ons als wij iemand altijd ‘aardig’ moeten vinden; en het wordt te lastig om telkens weer afwijzend te moeten zwijgen met iemand van wie wij nauwelijks meer weten wat er tegen hem was.
De kunst is niet om onberekenbaar te voelen, want dat gebeurt vanzelf; maar om het verschijnsel te aanvaarden. Het lijkt eenvoudiger dan het is. Als ik even doordenk over de teleurstellende neergaande lijnen bij anderen, en over onwil bij mijzelf om opgaande lijnen te volgen, worden mijn emoties onrustig.
Toch ben ik het er mee eens. Als je je maar aan afspraken houdt. Dat is het enige wat moet.