Hollands Maandblad. Jaargang 1981 (398-409)
(1981)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||
[401]De Koran
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||
Koran in gebruik; voor hoofdstuk van een boek en vers (versregel) van een gedicht zijn er andere Arabische woorden. Die indeling is al een belangrijke oorzaak van het feit dat de Koran zo moeilijk leest. Om te beginnen zijn de hoofdstukken zeer ongelijk van lengte: de lange tellen meer dan 100 verzen (de langste zelfs bijna 300) en de korte nog geen 10. Maar het heeft ook geen zin de Koran te gaan lezen beginnend bij sûrah 1 en door te lezen tot en met 114. De volgorde is namelijk niet chronologisch, dat wil zeggen in de volgorde waarin de verzen aan de Profeet zijn geopenbaard, en evenmin naar onderwerpen, bijvoorbeeld de wetgeving, theologie, of zo iets. De indeling is gebaseerd op de lengte van de hoofdstukken. De Koran begint met een kort gebed, dat sûrah 1 is, maar dan komt de langste sûrah, en vervolgens de op een na de langste, enzovoorts tot de hele korte sûrah's aan het eind. Het merkwaardige is dat door deze indeling de hoofdstukken bijna in een omgekeerde chronologische volgorde zijn komen te staan. De meer bedaarde lange sûrah's stammen over het algemeen uit latere periode van Mohammeds profeetschap, en de kortere, die vaak meer extatisch zijn, uit het begin. Overigens is deze indeling naar lengte niet geheel rigide toegepast: een volgende sûrah is wel eens langer dan een voorafgaande: 114 heeft 6 verzen en 112 maar 4. Wat staat er nu in de Koran? Kort gezegd: de openbaringen ontvangen door Mohammed, zoon van Abdallah, eenvoudig koopman in Mekkah, gelegen in het Westen van het Arabisch schiereiland, gedurende ongeveer 20 jaar en wel van 612 (AD) tot 632, het jaar waarin hij stierf in Medinah, een dagreis noordelijk van Mekkah. Volgens de overleveringen zijn deze openbaringen overgebracht als het letterlijke woord van God (Allah). Hoe ze precies werden ontvangen en medegedeeld aan de volgelingen is een beschouwing op zichzelf waard (vijanden beschouwden Mohammed vaak als een ordinaire epilepticus waarmee ze dan dachten met de Islam af te rekenen) maar daarvoor is hier geen ruimte. Ook blijkens de tekst zelf is het God zelf die in de Koran aan het woord is, die over zichzelf spreekt als ‘Wij’ of in de derde persoon als ‘Allah’. Soms staat er in de tekst ‘Zeg’, kennelijk gericht tot de Profeet, die dan iets moet overbrengen. Zo bijvoorbeeld de laatste drie sûrah's (112-114) waar waarschijnlijk de tekst van drie korte gebeden wordt gedicteerd, bijvoorbeeld 112 (‘De toewijding’):
‘219 Zij zullen U ondervragen over de wijn en het geluksspel. Zeg: in beide is grote zonde en ook nuttigheden voor de mensen, maar hun zonde is groter dan hun nut’ waaruit we kunnen zien dat de wijn door Mohammed niet meteen totaal verboden is: in dit vers is hij nog gedeeltelijk ‘nuttig’. Een uitzondering op de regel dat God zelf in de Koran aan het woord is is de eerste sûrah (‘De openende’) waar God wordt aangesproken, met de woorden ‘U aanbidden wij’ zonder dat er gebruik is gemaakt van het woordje ‘Zeg’. Overigens is deze sûrah waarschijnlijk de belangrijkste uit de hele Koran. Hij wordt opgezegd tijdens het rituele gebed, dus, althans volgens de voorschriften, vijf keer per dag door iedere volwassen Moslim. ‘De openende’ is ook zeer belangrijk als zegeningsformule bij belangrijke gelegenheden, zoals het sluiten van huwelijken. Als eerste sûrah, in chronologische zin, wordt meestal beschouwd de 96ste, getiteld ‘Lees’, naar het eerste woord Iqra', dat ‘lees’ of liever nog ‘reciteer’ betekent en waarvan de eerste twee verzen luiden: ‘Lees op in de naam van Uw Heer die geschapen heeft, geschapen heeft de mens van een bloedklomp’. Maar zeker is dit niet. Wantrouwige westerse geleerden zien in het bericht dat deze sûrah de eerste was die werd geopenbaard een latere verklaring, die weinig met de historische werkelijkheid te maken heeft. Het ligt immers iets te veel voor de hand de Koran, Arabisch qur'ân te laten beginnen met het woord iqra'. Beide woorden zijn namelijk afgeleid van de zelfde woordstam, die iets als lezen of reciteren betekent. Er zijn trouwens ook andere overleveringen waarover straks meer. Een van de moeilijkheden om de Koran te begrijpen ligt in de geleidelijkheid van openbaring over een periode van twintig jaar. De Koran bestaat namelijk, zoals uit de tekst zelf blijkt, uit een groot aantal ad hoc openbaringen, afgekomen bij verschillende gelegenheden en in zeer verschillende perioden van Mohammeds leven en profeetschap. Het zijn vaak korte fragmenten zonder veel verband bij elkaar gezet en uit de tekst van de Koran zelf blijkt meestal niet waar deze fragmenten of afzonderlijke verzen op slaan. Dat stoort niet erg bij een openbaring die kennelijk een stemming weergeeft, zoals het begin van 93 (‘Het morgenlicht’):
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||
een soort geruststelling dus, of die de vrees van de Profeet voor het naderend einde der tijden uitdrukken, bijvoorbeeld in 54 (‘De maan’):
Deze verzen vragen eigenlijk nauwelijks om commentaar. Maar vaak blijft de tekst duister en moeten wij de commentaren raadplegen om te zien waar het allemaal op slaat. Zo bijvoorbeeld enkele verzen uit 8 (‘De buitvoordelen’): ‘42. Toen Gij waart op de nabije rand, terwijl de ruitertroep lager was dan Gij. En zo Gij met elkander een afspraak gemaakt hadt, zoudt Gij daarna zeker de afspraak verzaakt hebben. Maar het gebeurde dat Allah een beschikking zou treffen die reeds bestemd was volvoerd te worden; opdat zouden sneuvelen wie gesneuveld zijn, blijkens een duidelijk teken, en opdat zouden leven wie in leven bleven blijkens een duidelijk teken. En Allah is waarlijk horend en wetend’, volstrekt onbegrijpelijke taal voor wie niet weet dat dit slaat op de slag bij Badr, waarin de jonge Moslimse gemeente van Medinah de toen nog heidense Mekkanen versloeg. Er volgen op dit vers, dat opvallend is door zijn lengte, nog wat algemene beschouwingen over het ten strijde trekken. Maar voor dit ales, in het bijzonder voor wat die ‘rand’ betekent, en die ‘afspraak’, daarvoor is nadere uitleg nodig. Hier echter bevindt de Westerse geleerde, die niet bereid is voetstoots aan te nemen wat de commentatoren zeggen, zich in een dilemma. De Koran is weliswaar een document van grote historische betrouwbaarheid in die zin dat we hier te maken hebben met een document dat waarschijnlijk nog zo is als toen het werd samengesteld - al is in het Westen ook daaraan wel twijfel gerezen - maar de berichten over de vroege geschiedenis van de Islam zijn veel minder betrouwbaar. De Koran is dus authentiek maar niet goed te begrijpen zonder de veel minder authentieke historische overlevering. Tot overmaat van ramp zijn sommige van die historische overleveringen over de achtergronden van de Korantekst duidelijk geinspireerd door diezelfde tekst die ze pretenderen te verklaren. Zo het bericht over de reeds genoemde 96ste sûrah als het begin van de openbaring. De vroege profetenbiografie bevat daarover een heel verhaal, dat de engel Gabriel op een nacht, toen de profeet een vrome wake hield ergens in een bergspleet in de buurt van Mekkah, aan de Profeet verscheen, hem een doek voorhield waarop iets geschreven stond en tot hem zei ‘Lees’. Dat verhaal kan dus heel goed een vrome uitwerking van diezelfde tekst zijn zonder enige historische basis. Bovendien zijn er ook andere berichten over het begin van de openbaring: dat het een droom was, ja zelfs dat het een heel andere sûrah was waarmee de openbaring begon, namelijk de 74ste (‘De ommantelde’). De Moslims hebben al heel vroeg de behoefte gehad om de Koranische openbaringen te situeren in de geschiedenis en vast te leggen bij welke aanleidingen bepaalde verzen werden geopenbaard. In de meeste Koranuitgaven staat boven iedere sûrah in welke van de twee belangrijke perioden van Mohammeds leven hij werd ‘neergezonden’ zoals de term luidt, in de vroege, namelijk de Mekkaanse, of de latere, de Medinensische. Latere geleerden hebben boeken samengesteld over de aanleidingen tot de openbaringen (de ‘oorzaken’ luidt de term). Maar zekerheid verschaffen deze gegevens niet, al was het alleen maar omdat ze niet eensluidend zijn, en juist de details van veel van die berichten ons wantrouwen opwekken. Een andere moeilijkheid bij het lezen van de Koran is dat die, zoals trouwens te verwachten, allerlei kennis bekend veronderstelt. Niet alleen dat er bepaalde veldslagen zijn gevoerd, waar bijvoorbeeld iets aan de hand was met een ‘rand’ en een ‘afspraak’, maar ook anderszins. De Koran verwijst bijvoorbeeld herhaaldelijk naar Bijbelse verhalen, over Adam, Noach, Abraham en vele andere figuren, die ter vermaning worden aangehaald, vaak op zeer fragmentarische wijze, alsof het eigenlijke verhaal net is verteld. Soms is de verwijzing zeer summier, ingeleid door ‘En toen...’, bijvoorbeeld in 2 (‘De koe’) ‘124 En toen Ibrahim [= Abraham] door zijn Heer werd beproefd met gezagswoorden, welke hij daarop vervulde’ wat wel moet slaan op Abrahams beproeving van Genesis 22. Maar daarover staat verder niets in de tekst, die na enkele woorden door gaat met ‘125. En toen Wij het Huis maakten tot een plaats van inkeer en een vrijplaats voor de mensen. En: maakt U van de standplaats van Ibrahim een salat [= gebed]-plaats. En Wij gaven als verbondsplicht aan Ibrahim en Isma'il [= Ishmael, de zoon van Hagar]: reinigt het Huis voor hen die de ommegang verrichten en er in aanbidding vertoeven en die buigen en zich nederwerpen.’ waarmee wordt gerefereerd aan de berichten over Abrahams verdrijving van zijn slavin Hagar en haar (en zijn) zoon Ishmael, de stamvader van de Arabieren, die in Genesis 20 ‘tot een volk wordt gesteld omdat hij van Abrahams zaad is’. We zien dus hoe Mohammed voortbouwt op Joodse geschiedverhalen, die hij be- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||
kend veronderstelt (maar die hij zelf niet helemaal nauwkeurig kende: in de Koran is Jacob bijvoorbeeld enkele malen een zoon, in plaats van een kleinzoon van Abraham). Het verhaal is de achtergrond voor de mededeling dat Abraham samen met Ishmael de Kaabah als tempel had ingericht, waarmee dus de Islam een zelfstandige godsdienst werd, weliswaar voortbouwend op Jodendom (en Christendom op andere punten), maar niet meer binnen deze religies. Wat de lectuur zo moeilijk maakt is het fragmentarische karakter van dit Bijbels materiaal. Zelfs een bijbelvast lezer heeft er moeite mee om zich voor ogen te stellen wat er met al die toespelingen op Abraham, Ishmael en anderen bedoeld is, omdat hij zich de omstandigheden in Mekkah of Medinah niet kan voorstellen en niet weet met welk doel naar dit verhaal verwezen wordt. Het langste verhaal is dat over Jozef in de 12e sûrah (‘Yûsuf’ = Jozef) maar ook dat wordt zeer impressionistisch verteld. Zoals al vermeld wordt in de Moslimse traditie de Koran ingedeeld in een Mekkaanse en een Medinensische periode. Mohammed begon zijn prediking namelijk in zijn geboortestad Mekkah waar hij weinig succes had. In 622 week hij uit naar het noordelijk gelegen Yathrib, later al-Madinah (de stad) genoemd, waar hij erin slaagde een gemeente te stichten die uitgroeide tot een staatje. In 630 lukte het hem Mekkah te veroveren en bij zijn dood in 632 was hij erkend als heerser over het grootste gedeelte van het Arabisch schiereiland. In Mekkah is hij dus de eenvoudige Profeet, in Medinah de staatsman, zij het op bescheiden schaal. In Mekkah de extatische ziener, in Medinah de berekenende politicus. Dit is trouwens de zaken wat scherp stellen. Zo koel en berekenend is Mohammed in Medinah nu ook weer niet geweest. Ook daar waarschuwt hij nog voor het laatste oordeel, al lijkt het wat verder weg te komen liggen. Zo in het begin van 22 (‘De bedevaart’) ‘1. O gij mensen, vreest Uw Heer. De beving van de Ure is een verschrikkelijk ding’ dat althans volgens de Moslims zelf daar is ‘nedergedaald’. Westerse oriëntalisten zijn geneigd juist omdat hier het laatste oordeel wordt vermeld deze sûrah als Mekkaans te beschouwen, waartegen methodologisch wel het een en ander in te brengen is. Ook de raadselachtige sûrah 55 (‘De erbarmer’) met zijn lyrische beschrijving van het paradijs is nog steeds volgens de Moslims zelf (niet volgens de sceptische Nöldeke) Medinensisch. Zo ook het beroemde ‘lichtvers’ van 24 (‘het licht’), voor de Moslimse mystici een van de meest fundamentele teksten van de Koran ‘35. Allah is het licht der hemelen en der aarde. De gelijkenis van Zijn licht is als een nis waarin is een lamp; de lamp is in een glas; het glas is als het ware een schitterende ster, ontstoken aan een gezegende boom, een olijfboom, geen oostelijke en geen westelijke, welks olie haast glans zou geven, ook al had geen vuur haar aangeraakt. Allah leidt tot Zijn licht wie Hij wil. En Allah stelt de gelijkenissen voor de mensen. En Allah is omtrent alle dingen wetend.’ dat ik eerlijk gezegd meer onbegrijpelijk dan mystiek vind, maar wel mooi, misschien omdat ik het eens heb horen klinken uit de taxiradio, rijdend door een geheel roze woestijn bij Suez, terwijl de zon opging. Maar inderdaad zijn het de sûrah's uit de vroege Mekkaanse periode die meer wat misschien naar ons gevoel een ‘echte’ profeet zou verkondigen. Ik denk ook dat deze vroege sûrah's de moderne Nederlandse lezer - tenminste naar mijn ervaring met de moderne interesse in de oriënt, die vooral het extatische en het mystieke zoekt - het meeste aanspreken. En omdat die vroege hoofdstukken aan het eind van de Koran staan zou men dus het beste de Koran van achter kunnen beginnen te lezen. Veel van die vroege openbaringen betreffen zoals gezegd het laatste oordeel, al gaat het te ver om zoals wel is gedaan te menen dat Mohammed het in deze vroege periode uitsluitend daarover heeft gehad. Zo bijvoorbeeld 84 (‘De uiteenscheuring’)
Maar daarnaast ook andere extatische uitingen, bijvoorbeeld 97 (‘De maat’)
een raadselachtige sûrah alweer maar die ik erg mooi vind. Waarom weet ik niet. Ik weet zelfs niet wat ‘Maat’ hier precies betekent. Misschien toch zoiets als noodlot of bestiering, hoewel dat nu eigenlijk niet ‘qadr’ zou zijn, wat hier gebruikt wordt, maar ‘qadar’. Misschien ook alleen maar om de latere uitleg, die zegt dat dit slaat op de nacht van de vastenmaand Ramadan - precies welke is niet bekend; volgens de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||
Es
traditie is het een van de laatste nachten van deze maand - waarin de Koran in zijn geheel is neergedaald tot in ‘de meest nabije hemel’, vanwaar hij geleidelijk in de periode van twintig jaar aan de Profeet werd geopenbaard. Die interpretatie verbindt zich in mijn herinnering met de feestelijke nachten van de vastenmaand in Cairo, met zijn verlichte moskeeën. Misschien zijn het alleen dergelijke herinneringen die zo'n tekst mooi maken, zoals wanneer wij het kerstverhaal horen voorlezen. Mohammed zag trouwens in deze periode het laatste oordeel niet alleen met angst maar ook met vertrouwen tegemoet, zoals blijkt uit 52 (‘Tûr’, een berg), waar na enige waarschuwende woorden het paradijs beschreven wordt:
en zo gaat het nog enige tijd door. Hier hebben wij een van de paradijsbeschrijvingen van de Koran die onze Christelijke Middeleeuwers zo schandelijk voorkwamen. Die werden gechoqueerd door de toezegging van zinnelijke geneugten in het paradijs van de Islam, zoals ze zich ook niet konden voorstellen hoe een Profeet die, zoals Mohammed, negen vrouwen had, geloofd had kunnen worden. In Medinah wordt Mohammed zoals gezegd geleidelijk een staatsman. Geen wonder dus dat de openbaring hier een wat zakelijker karakter krijgt. Er worden allerlei voorschriften geopenbaard over huwelijk, echtscheiding, erfrecht en enkele strafbepalingen. Voorbeelden zijn de gedetailleerde bepalingen betreffende het erfrecht, die onder meer te vinden zijn in 4 (‘De vrouwen’), bijvoorbeeld ‘11. Allah draagt U ten aanzien van Uw kinderen op: voor een knaap zoveel als het aandeel van twee meisjes, maar indien er slechts vrouwen zijn, boven de twee, dan aan haar twee derden van wat hij nalaat en indien er een enige is dan de helft. En aan zijn beide ouders, aan elk van beiden een zesde indien hij kinderen heeft; en indien hij geen kinderen heeft....’ en dit gaat enige tijd zo door. Een ander voor- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||
beeld van zulke wetgevende bepalingen in dezelfde sûrah, na enige aansporingen om de wezen goed te behandelen: ‘3. En indien Gij ducht niet rechtmatig te zullen zijn ten aanzien van de wezen, huwt dan wat U aanstaat van de vrouwen, een tweetal, een drietal, en een viertal. Doch indien gij ducht niet billijk te zijn, dan ene, of wat Uw rechterhanden bezitten [= Uw slavinnen]. Dat brengt U dichter bij de onpartijdigheid’. Uit het eerste voorbeeld uit deze sûrah zien we dat de Koran voorschrijft dat het erfdeel van meisjes in ieder geval niet meer dan de helft van dat van de jongens hoeft en zelfs mag bedragen. Uit het tweede blijkt dat de Moslim met vier vrouwen tegelijk gehuwd mag zijn; dit vers is althans de openbaring waarop dat verlof tot polygamie algemeen wordt gebaseerd. Hierbij passen overigens enige opmerkingen. De eerste is dat we hier niet te vlug Mohammed of de Koran van discriminatie van de vrouw moeten beschuldigen. Hoe vreemd het ook misschien klinkt: Mohammed verbeterde de positie van de vrouw door te bepalen dat meisjes tenminste een half erfdeel moesten krijgen. Tot aan zijn optreden kregen ze niets, overigens ook wel begrijpelijk in een nomadische maatschappij want meisjes trouwden buiten de stam die zich in deze harde wereld niet kon veroorloven om een gedeelte van het stambezit (meestal kamelen) af te staan. Het hele Koranische erfrecht is er op gericht om door incidentele wijzigingen van een bestaand recht de positie van wat wij nu sociaal zwakkeren noemen te verbeteren. Ook was het Mohammed die de polygamie beperkte tot vier en bovendien door een zekere regeling van de gevolgen van verstoting de vrouwen wat meer rechtszekerheid gaf. Als we tenminste weer de traditionele gegevens mogen geloven, want de Korantekst spreekt eigenlijk alleen over (kennelijk vrouwelijke) wezen, die beschermd kunnen worden door getrouwd te worden. De tweede voor een juist begrip van de Koran noodzakelijk opmerking is dat de Koran, zoals ook op andere gebieden, hier ad hoc regelingen geeft, als oplossing voor moeilijkheden die zich tijdens Mohammeds leven voordeden. Het Moslimse erfrecht bijvoorbeeld, waarvoor de Koran tamelijk gedetailleerde bepalingen bevat, is er toch niet volledig geregeld. Het zijn au fond niet meer dan hervormingen aangebracht in een bestaand erfrecht, naar de details waarvan we overigens moeten gissen. Hetzelfde geldt voor de manier waarop de polygamie is geregeld, terloops als een middel om iets voor vrouwelijke wezen te doen. Dat ad hoc karakter van de Koranische wettelijke bepalingen blijkt ook uit de strafrechtelijke voorschriften die de Koran bevat. De Koran kent namelijk maar 5 straffen, de zogenaamde bepaalde straffen: namelijk voor ontucht, laster, wijndrinken, diefstal en straatroverij. Het is duidelijk dat dit niet alle, noch de voornaamste misdrijven zijn. Doodslag en moord bijvoorbeeld zijn er niet bij, die toch belangrijker zijn dan bijvoorbeeld wijndrinken. Het zijn kennelijk misdrijven waarvoor Mohammed tijdens de betrekkelijk korte periode dat hij in Medinah werkelijk gezag uitoefende regelingen wilde treffen. Dat Koranische strafrecht is overigens een goede illustratie voor de moeilijkheden die ontstaan als een geschrift dat in een bepaalde tijd ontstaat - om maar een neutraal woord te gebruiken - geacht wordt eeuwigheidswaarde te bezitten. Die strafbepalingen van de Koran zijn wel hard maar waarschijnlijk niet uitzonderlijk hard voor de tijd waarin zij werden afgekondigd. Maar nu de Koran moet worden beschouwd als het onveranderlijke woord van Allah zelf kunnen vrome Moslims er als het ware niet meer onder uit juist in die vijf gevallen de ‘bepaalde’ straf toe te passen, een noodzaak die niet bestaat in het geval van veel ‘erger’ misdrijven. Zo zien we dat regeringen in Islamitische landen die ernst, of weer ernst, willen maken met het geloof, die straffen toepassen of weer toepassen. Het is bijvoorbeeld bekend dat in Saoedi-Arabië op diefstal nog steeds het afkappen van de rechterhand staat, zulks in overeenstemming met 5 (‘De tafel’) ‘38. En de dief en de dievegge, houwt hun handen af, als voorbeeld van kastijding van Allah. En Allah is geweldig en wijs.’ Maar de praktijk leert dat de straf daar zelden wordt toegepast. Er wordt wel eens smalend gezegd dat de regering daar als ze het gevoel heeft dat de zaken uit de hand lopen weer eens een Yemenitische gastarbeider tot voorbeeld laat stellen. Dat is op een onvriendelijke manier zeggen dat de Saoedische regering ook ervoor terugdeinst voor elke diefstal de hand te laten afkappen, en dat de straf daar ook kenneljk tegen een gevoel voor maat in de strafoplegging ingaat. Gelukkig maar dat in de Moslimse wet, zoals die zich in de loop van de eeuwen heeft ontwikkeld een spitsvondige casuistiek is ontstaan, die wel eens een hypocriete indruk maakt, maar als voordeel heeft dat er manieren bestaan om met de heilige voorschriften te kunnen leven. Dat blijkt heel duidelijk uit de tekst van de Libische wet van 1972 waarbij de grillige kolonel al-Qadhdhafi de Koranische straf op diefstal weer heeft ingevoerd. Dar worden namelijk in een afzonderlijk artikel een groot aantal gevallen opgesomd waarin de straf niet wordt toegepast, zo groot dat men zich kan afvragen of het eigenlijk wel in de bedoeling ligt het ooit te doen. En bovendien wordt bepaald dat in deze gevallen waarin het Koranische recht buiten werking | |||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||
Lidsteng
blijft wel de gewone strafwet toegepast moet worden. Het merkwaardige is dat voor één van de misdrijven waarop een Koranische straf staat, namelijk de ontucht, altijd is afgeweken van de Koranische bepalingen, en wel in die zin dat een veel zwaardere straf wordt toegepast dan in de Koran voorzien. In de Koran staat namelijk in 24 (‘Het licht’) dat overspeligen gegeseld moeten worden: ‘2. De overspelige vrouw en de overspelige man, geselt ieder hunner met honderd stokslagen’. Zoals ondertussen uit de film ‘De dood van een prinses’ ieder wel weet staat op dit misdrijf nu de doodstraf, en wel - overigens in afwijking van wat in de film te zien was - door steniging. Dat is vreemd en de verklaring die wordt gegeven is dat de Profeet later dit vers gedeeltelijk heeft afgeschaft, door de ‘verfijning’ aan te brengen dat ongehuwde ontuchtigen slechts worden gegeseld, terwijl gehuwden - die dus minder excuus voor hun handelwijze hebben - worden gestenigd. Overigens is het bijna niet mogelijk om deze straf ooit ten uitvoer te leggen wanneer er geen bekentenis is. De wet bevat namelijk het voorschrift dat het bewijs alleen geleverd kan worden door maar liefst vier getuigen, die de daad zelf echt gezien moeten hebben, wat bijna pornografische situaties veronderstelt. Bovendien komt hierbij de straf op laster in werking: wanneer er bijvoorbeeld maar drie getuigen zijn - en het bewijs dus niet geleverd is - worden die drie op hun beurt weer wegens laster vervolgd. Steniging is een onmenselijke straf, maar lijkt mij hier alleen toepasbaar op een beklaagde die zelfmoordneigingen heeft. De moderne rechtsontwikkeling in de negentiende en twintigste eeuw heeft met zich meegebracht dat in de meeste Moslimse landen de Koranische bepalingen niet meer worden toegepast. Maar het zoëven geciteerde Libische voorbeeld van wederinvoering van de Koranische straf op diefstal toont wel aan dat er nu weer een tendens ontstaat om terug te keren tot de Koran. Wie echt gelooft dat de Koran het letterlijke woord van God is en niet alleen maar wat de hand van een geïnspireerde schrijver neerschreef, voelt natuurlijk wel eens de drang om ook te gaan doen wat God heeft gezegd. Vandaar dus dat drankverbod in landen die ‘weer’ Moslims willen worden. We zagen zoeven wel dat de Koran aanvankelijk nog wel enig ‘nut’ in de wijn erkende, maar in latere openbaringen is de wijn - gelijk gesteld met alle | |||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||
sterke drank - definitief verboden. De moderne ontwikkeling gaat nog verder. Er wordt, overigens niet pas door al-Quadhdhafi of Khumayni, gezegd dat het woord van God voor wie het goed leest regels bevat voor het gehele maatschappelijke leven. De Koran is de remedie voor alle maatschappelijke kwalen, of zoals de leus luidt ‘de Koran is onze grondwet’. Aangezien de Koran nu is neergedaald in de samenleving van de provinciestad Mekkah in het begin van de zevende eeuw na Christus, een geheel andere dan de onze, moet dit wel leiden tot zeer merkwaardige interpretaties van Koranverzen. Uit in onze ogen weinig zeggende uitspraken worden op ingenieuze manier allerlei moderne staatsinstellingen en maatschappelijke regels afgeleid. Om een voorbeeld te geven: ook bij moderne Moslims bestaat het gevoel dat de democratie de beste staatsvorm is, welke stringente betekenis men ook aan het woord ‘democratie’ wil geven. Er is dus gezocht naar een basis voor deze gedachte in de Koran en die is dan gevonden in 42 (‘De beraadslaging’): ‘38. En die gehoor geven aan hun Heer en de salât (het rituele gebed) verrichten en die hun gedrag richten naar de beraadslaging met elkander en van het onderhoud dat Wij hun gegeven hebben bijdragen leveren’. Een onduidelijk vers, waarin uitgeweid wordt over al diegenen voor wie zoals in een voorafgaand vers staat ‘wat bij Allah is beter is’, die dus goede gelovigen zijn. Uit de context blijkt verder dat het hier gaat om persoonlijke verplichtingen waartoe de Moslim wordt aangespoord’ het gebed en het geven van bijdragen uit ‘wat Allah heeft gegeven’. Verder staat er alleen maar dat Moslims met elkaar moeten overleggen, en in dat woord voor ‘beraadslaging’, Arabisch shûrâ, vinden de moderne Moslims zonder veel moeite de principes van de democratie terug, wat wel wat ver gaat. Elders in de Koran komt dit woord nog één keer voor, evenmin al in staatkundige zin. Er zijn nog absurdere voorbeelden te vinden van deze tendentie om in de Koran alles terug te vinden, ook de meest recente natuurwetenschappelijke ontdekkingen die al bijna 14 eeuwen dus in het Heilige Woord verborgen lagen. Het is gemakkelijk om hier spottend over te doen, maar bij een zo absoluut geloof in de Koran als Gods eigen Woord is het begrijpelijk dat de gelovige zich als het ware niet kan voorstellen dat alles ook niet in dat Woord te vinden zou zijn. De leus ‘De Koran is onze grondwet’ is eigenlijk niet zoveel dwazer dan de verkiezingsleus ‘Evangelische politiek’. Het is bij ons allemaal wat vager en geciviliseerder en er zijn vooral meer tegenkrachten.
Zoals gezegd ligt de wonderbaarlijkheid van de Koran in de ogen van de Moslims in zijn stilistische en esthetische volmaaktheid. Moderne Moslims zeggen dan ook altijd dat de Koran prachtig is - een oordeel dat trouwens ook wel door Arabische Christenen wordt gedeeld - en er is geen reden om aan te nemen dat ze dit alleen maar zeggen omdat ze het tegendeel niet zouden durven toegeven. We zien dat overal in de Moslimse wereld Koranreciet zeer populair is. Feesten en plechtige gelegenheden worden vaak door reciet opgeluisterd, dat heel vaak ook heel mooi wordt gezongen. Koranzangers, veel Egyptenaren, die de bekendsten zijn, zijn vaak zo populair dat men ze met vedettes kan vergelijken. Ze verdienen vaak grote sommen, vooral nu veel Arabische landen zo rijk geworden zijn. Dat reciet is lang niet altijd even plechtig en toch is de Koran nooit literair voorbeeld geworden. Ik bedoel hiermee niet dat de literaire schoonheid van de Koran de Arabische dichters en schrijvers had kunnen inspireren tot regelrechte navolging want dan was het gevaar van blasphemie te groot geweest. Dat zou betekend hebben dat de uitdaging om ‘aan te komen met een Sûra die daaraan gelijk is’ zou zijn aangenomen en dat het Koranische wonder zou zijn ontkend. Maar ook het eigenaardige rijmproza, de suggestieve metaphoren, de impressionistische stijl van de Koran, vaak volstaand met summiere aanduidingen van de beelden of van het verhaal, dit alles is nooit geïmiteerd, zelfs niet in de religieuze poëzie. Allah wordt in de wereld van de Islam voortdurend aangeroepen, zoals iedereen merkt die enigszins Arabisch verstaat. Maar Hij is ook erg ver weg en Zijn Woord is dat evenzeer. Volgens de orthodoxe Islam is de Koran dan ook, zoals zij zeggen, ‘ongeschapen’, preexistent, aan de schepping voorafgaand, een onbegrijpelijk leerstuk voor wie ziet dat de Koran nu juist zoveel ad hoc openbaringen bevat, zoals het hierboven geciteerde ‘communiqué’ na de slag bij Badr. Maar voor latere Moslims waren die slag bij Badr en andere gelegenheden waarbij de openbaring neerdaalde al ver genoeg weg om niet te veel moeite te hebben met het dogma van de ongeschapenheid van de Koran. Dit dogma doet trouwens sterk denken aan Joh. 1 ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God’. Het is of de Moslims met deze uitspraak meer ernst hebben gemaakt dan de Christenen en misschien is dit een van de redenen waarom de literaire schoonheid van de Koran eigenlijk nooit inspirerend heeft gewerkt. Misschien is het ook de reden dat de Koran voor ons niet-Moslims zo onbereikbaar is. ‘De Koran is geen boek om te lezen’ zei Pater Pareja, die eraan toevoegde ‘Het is een reciet, dat schriftelijk bewaard is’. Misschien moeten wij zeggen ‘De Koran is geen boek om te lezen, maar om te geloven’. |
|