Klasse. - ‘Wij doen den aan de dooden verschuldigden eerbied niet te kort, wanneer wij Karel van Egmond, Pier van Heemstra en Maarten van Rossem, zoo zij niet persoonlijk de drie grootste historische schelmen van Oud-Nederland geweest zijn, nochtans houden voor sprekende vertegenwoordigers der oudnederlandse klasse welke door het voorbeeld harer barbaarsheid, en door haar zelfzuchtig beroep op het meest beestachtige in de neigingen van den landaard, de beschaving van ons volk het langst tegengehouden heeft.’ - Cd. Busken Huet.
Herhaling. - Wie op herhaling let, ziet het ene voorbeeld na het andere. Architectuur is herhaling. Sport is herhaling. Onderwijs is herhaling. Religie is herhaling van rituelen, formules, melodieën, gebeden.
Herhaling maakt poëzie herkenbaar als poëzie. Dat wil zeggen: als taal die geen aanspraak maakt op waarheid. Een wetenschappelijk artikel zet je niet op muziek. Dat laat zich niet zingen.
Azteken-lied. -
and when the midday came, they all sang and danced
quietly, calmly, evenly they danced
they kept going as they danced
Klassiek. - Verwijt: U bent niet de eerste die dat schrijft.
Antwoord: O nee? Dat is best mogelijk. Ik heb er weinig over gelezen, Ik had mijn tijd nodig om erover na te denken.
Vloed. - Ik stroom vol onbetrouwbaar leven, zoals bij opkomende vloed de baai van Saint-Valery-sur-Somme.
Graag of niet. - Wie zichzelf liever niet hoort praten, kan beter zijn mond houden. Wie geen voldoening ondervindt bij het schrijven - ook bij het opschrijven van de gruwelijkste scène, de pijnlijkste ideeën -, moet het vooral laten.
Een stap verder, van het moraliserende naar het constaterende: wie niet graag schrijft, schrijft niet. Iedere schrijver die de indruk probeert te wekken dat hij lijdt onder zijn werk, dat hij liever iets anders zou willen doen, stelt zich aan. Hij kan lijden onder zijn onmacht, dat is wat anders, maar niemand maakt literatuur uit zelfopoffering. De mensenredder op papier is geen martelaar, ook al beweert hij zelf van wel.
Of, als het waar is wat hij zegt, zal dat te merken zijn aan zijn stijl en dus aan wat hij te vertellen heeft. Wie niet graag schrijft, schrijft niet goed.
Dilemma. - Schrijven heeft iets van tevreden lachen, met plezier jezelf op de vingers kijken als het lijkt te lukken. Vandaar misschien het schuldbewuste I too dislike it van Marianne Moore. Het is een heiligschennende bezigheid. De schrijver wil het voorbijgaande vangen, blijvend maken, vorm geven. Ieder schrijft op zijn beurt een Heilige Schrift, stelt zich dat althans ten doel.
De schrijver beschouwt zichzelf als schepper. Dat is de goden verzoeken, zegt de gelovige. Nee, antwoordt de schrijver, ik verzoek de goden niets, ik doe hun werk. Dat bedoel ik juist, zegt dan de gelovige.
Kierkegaard in zijn dagboek: ik ben een schrijver voor schrijvers, niet voor lezers. Dat is zo, hij stuit op het dilemma dat schrijvers bezighoudt en niet-schrijvers veel minder: mag ik mijzelf opwerpen als wetgever, als uitzondering, als god? Kom ik dan niet in strijd met een ethiek die de gelijke waarde van alle mensen vooropstelt?
Moe. -
Er was een man, die was zo moe,
Die zei bij ieder misverstand,
Bij elk verraad, bij moord en brand,
Bij regen weer in Zwitserland:
Nou ja, wat doet het er ook toe.
Pro memorie. - Ook Homerus was een anekdotische dichter.
Vrouwen in besturen. - P. over het idee om evenveel vrouwen als mannen te benoemen in bestuursorganen:
‘Het moet van de geschiktheid afhangen, niet van de vraag of iemand man of vrouw is. Mensen om die reden in besturen kiezen, dat accentueert het verschil alleen maar. Bovendien vind ik het vervelend als vrouwen - of mannen - doen alsof het werk in een gezin iets tweederangs is. Vooral nu we zelf beter dan vroeger kunnen bepalen of en wanneer we kinderen willen hebben. De moederrol is geen slavenrol meer.
De mensen die ik ken stellen zich niet voor politieke bestuursfuncties beschikbaar omdat ze het lange praten niet kunnen verdragen. Ze denken: ik kan mijn tijd beter besteden dan telkens weer van die slecht voorbereide vergaderingen. Dat geldt voor vrouwen met kinderen waarschijnlijk nog meer dan voor mannen. Mannen kunnen voor sociaal en politiek bestuurswerk vrij nemen van hun baan. Of als het 's avonds is: ze zouden niet weten wat ze anders moesten doen; ze zouden zich vervelen of van zeven tot elf naar de televisie zitten kijken. Die ellenlange sigarenvergaderingen, dat vinden ze iets verrukkelijks. Het oude idee van de herensociëteit.’