Hollands Maandblad. Jaargang 1981 (398-409)
(1981)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Een grauw gezelschapZe zijn alweer bijna vergeten, de moedertaalonderwijsvernieuwers die streven naar minimalisering dan wel afschaffing van het grammatica-onderwijs, het grauwe gezelschap dat deel uitmaakt van de ACLO-M (Adviescommissie Leerplanontwikkeling Moedertaal), de mistroostigste aller ministeriële commissies, bovendien al jaren statusloos, want permanent in oprichting. De denkzwakte en daaruit voortvloeiende gebreken van hun armetierige geschriften werden kortstondig maar veelvuldig in de pers gesignaleerd, o.a. door K.L. Poll.Ga naar eind1) Over het grammatica-advies van deze commissie schreef ik in Vrij Nederland een artikel, waarboven de redactie de kop plaatste: ‘De grammatica van de gemakzucht’. Dat woord had ik zelf in mijn stuk niet gebruikt, maar de kwalificatie is wel begrijpelijk. Het Adviesmotto luidde immers: ‘Grammatica is te moeilijk voor leerlingen van de lagere school.’ Dit motto moest de aandacht afleiden van het feit dat grammatica te moeilijk is voor de Adviescommissie Grammatica-onderwijs. En van iets afzien omdat men het te moeilijk vindt is dikwijls een uiting van gemakzucht. Uit het onderwijs-‘veld’ kon men dan ook prompt vernemen dat grammatica helemaal niet te moeilijk is voor leerlingen van de lagere school, mits goed onderwezen. Nochtans is ‘gemakzucht’ een niet zeer krachtige verklaring voor die weerzin tegen grammatica-onderwijs. Er is een veel sterkere drijfveer, en dat is angst. Die angst heeft niet alleen bezit genomen van de ACLO-M, maar tevens van een groep verkrampte leraren die met het advies instemt, waaronder ettelijke academische docenten. Deze groep, die de grammatica niet kan ondermaar alleen afwijzen, manifesteert zich met een devies dat het ergste doet vrezen: ‘Normaal funktioneel moedertaalonderwijs’, afgekort NF. Normaal funktioneel! Muffer en doffer kan het niet. Het enige excuus is, lijkt me, die angst. Immers: een kat in 't nauw maakt rare sprongen, die kan gevaarlijk worden. Hoe verlossen we hem van zijn ellende? Door hem, zoals Ida van Heteren zegt, een vluchtweg te bieden. Maar een mens is geen kat, en soms wel degelijk in staat angst te overwinnen zonder te vluchten. Hoe dan? Door na te denken. En te spreken (schrijven). En te luisteren (lezen). | |
De grammaticaAngst voor de grammatica zei ik. Laten we eens nader vaststellen wat dat is, de grammatica. De meesten onzer hebben er wel een idee van. Woordsoorten, zoals werkwoord, lidwoord, telwoord. Zinsdelen, zoals onderwerp, gezegde, bepaling. Woorden benoemen en zinnen ontleden, verbuiging en vervoeging, de tijden van het werkwoord, dat is allemaal grammatica. Zij weerspiegelt al een paar duizend jaar lang de wetten van de taal en inspireert filosofen en andere geleerden steeds weer tot nieuwe ontdekkingen. Wie zo redeloos ergens voor wegloopt als de NF-club voor de grammatica, moet wel doodsbang zijn. Eén concessie moest NF wel doen, omdat het godsonmogelijk meteen ook al het lees- en schrijfonderwijs kon weg-adviseren: Het enige grammaticale verschijnsel waaraan het lager onderwijs nog aandacht mag besteden van NF is de verbinding onderwerp-gezegde (‘De auto rijdt’ bijvoorbeeld) en een enkele werkwoordsvorm (‘rijdt’, ‘gegooid’ bijvoorbeeld), omdat je die moet kennen om te leren schrijven. (De voorspelbare omkering: ‘Verander de spelling opdat de kinderen geen grammatica meer hoeven te leren!’ is door NF dan ook meermalen ten beste gegeven.) Maar die grammaticale verschijnselen mogen vooral niet met de geijkte termen aangeduid worden van NF, liefst moeten ze helemaal niet aangeduid worden, gelijk een gevaarlijke ziekte. | |
[pagina 4]
| |
Wat toch maakt de grammatica zo angstaanjagend? Behalve ‘te moeilijk’ is zij, zegt NF, ‘te abstract’. Bedoeld wordt: De grammatica heeft niets met de werkelijkheid te maken. Abstract kan nog wel, maar té abstract, nee. De vraag is: Hóe abstract is de grammatica? Het antwoord vinden we in de huidige stand van de taalwetenschap. | |
De generatieve grammaticaSinds 1957 beschikken de taalkundigen over een theorie die het taalonderzoek revolutionair heeft beïnvloed, de theorie van de generatieve grammatica van Noam Chomsky.Ga naar eind2) Geen mens betwijfelt dat die grammatica zeer abstract is. Volgens die theorie worden de zinnen van een natuurlijke taal gegenereerd door het mechanisch, dus bij wijze van spreken blind toepassen van regels, de ‘herschrijfregels’. Die door de taalkundige te ontwerpen regels moeten voldoen aan de voorwaarden van het tweetallig stelsel waaraan ook de computer is onderworpen. Er is een beginsymbool dat moet worden herschreven tot (omgezet in) enkele andere symbolen en die in weer andere, en zo voort tot er een eindreeks is gegenereerd van symbolen uit de natuurlijke taal. Die eindreeks is dan een echte Nederlandse (of Engelse, etc.) zin. Het beginsymbool is onveranderlijk de Z (van Zin) of, in Chomsky's moedertaal de S (van Sentence). De Z wordt herschreven tot de twee symbolen O en G (van Onderwerp resp. Gezegde). In plaats van ‘wordt’ noteren we een apart symbool, zijnde een pijltje. Nu maken we de volgende herschrijfregels: Z→OG Nu noteren we zo'n omzetting die volgens deze regels geschiedt, in de vorm van een zgn boomdiagram, afgekort een boom, en dat gaat als volgt: de jongen gooien de bal⇒de jongen gooit de bal
Zoals naast de eindreeks van de boom tot uitdrukking komt, is er een beproefde techniek, volgens welke de eindreeks van de boom zodanig wordt herschreven, dat die gehele eindreeks van links naar rechts wordt getransformeerd tot een definitieve, keurige, ja, een grammaticale zin van het Nederlands (dan wel Engels, etc.) Deze laatste manipulatie wordt aangeduid met een dubbele pijl en heet ‘Transformatie’. Chomsky's grammatica heet dan ook voluit Transformationeel Generatieve Grammatica, afgekort TGG. De regels zijn geformaliseerd en expliciet, d.w.z. ze bestaan uit telkens een éénduidige aanwijzing (de pijl!) voor het omzetten van formele en dus eveneens éénduidige symbolen, zoals Z, O, n, in andere eveneens éénduidige symbolen (zoals w, n, gooit); die eenduidigheid maakt dat elke aanwijzing, ingevoerd in de Machine, gegeven de zegeningen van het tweetallig stelsel, feilloos en in de juiste volgorde wordt opgevolgd dóór de machine. De regels zijn uit dien hoofde objectief juist. Wie thuis is in de TGG merkt terstond op dat het construeren van goede bomen in de praktijk heel wat ingewikkelder is dan hierboven is aangegeven. Wie er niet in thuis is merkt dat, bij even rustig nadenken, óók op: Hoe, precies, moet men beregelen dat er niet ‘het bal’ te voorschijn komt? En hoe moeten de herschrijfregels wel luiden waarmee ‘Ondanks naarstig zoeken werd het wat mijn vader altijd noemde “brood der ware broedermin” noch in de broodtrommel, noch tussen de huiswerkpaperassen van mijn immer hongerige broertje aangetroffen.’ wordt gegenereerd, of gewoon ‘Het is me wat.’? Dat zijn allemaal technische problemen, detailkwesties eigenlijk, die binnen het principe van de generatieve grammatica kunnen worden opgelost. Uiteraard vergen de oplossingen het uiterste aan abstractievermogen en formalisatievernuft: Men kan uitsluitend gebruik maken van formele symbolen, voor het één voor één zetten van elkaar opvolgende stappen die tezamen onontkoombaar leiden tot een grammaticale zin van het Nederlands. Het generatieve principe! Volstrekt objectief. Universeel toepasbaar. En geniaal van eenvoud. Het behoeft geen betoog dat de generatieve grammatica superabstract is. Dit nu is ook het enige waarover generativisten het met alle andere taalkundigen èn met schijndeskundigen zoals de ACLO-M i.o. eens zijn. Het spreekt vanzelf dat aan de generatieve grammatica door NF absoluut geen enkele plaats wordt toebedacht in de lagere school; zij wordt in het advies in het geheel niet genoemd. Wat NF onder ‘grammatica’ verstaat is dan ook de gangbare praktijk van woordbenoemen, zinsontleden, naamvallen, verbuiging, vervoe- | |
[pagina 5]
| |
ging etc., en het is duidelijk dat NF dat schuwt als de pest, behoudens het (nu eenmaal voor het leren spellen noodzakelijke) minimum van enige min of meer ‘praktische’ kennis van Onderwerp en Gezegde. ‘Normaal funktioneel’ met z'n afwijzing van het abstracte, en Generatieve Grammatica, die uit superabstracte formalisaties bestaat, zijn dus wel twee uitersten. Verrassend genoeg hebben zij één ding met elkaar gemeen: hun verhouding tot de traditionele grammatica. (Het heeft tot op heden nog niet geleid tot een monsterverbond.) | |
Abstract en concreetDe traditionele grammatica is iets waar de generatieve grammatici niet goed raad mee weten. Zij doen daar chaotische en tegenstrijdige uitspraken over. Om mooie generatieve bomen te kunnen construeren hoeft men dan ook van de traditionele grammatica nauwelijks meer te weten dan nodig is om een zin te kunnen uitsplitsen in Onderwerp en Gezegde, hetzelfde als wat een lagereschoolleerling zich in de visie van NF eigen moet maken om te leren spellen. Ook de traditionele grammaticale vaktermen (‘onderwerp’, ‘lidwoord’ etc.) zijn voor generativisten niet echt wenselijk. Volgens hun eigen generatieve principe zijn die zelfs geheel overbodig: een expliciete machinale regeltoepassing bereikt men ook als de symbolen van de herschrijfregels vóór en na de pijl willekeurige letters van het alfabet zijn, daarmee genereert men via precies dezelfde bomen precies dezelfde zinnen. de jongen gooien de bal⇒de jongen gooit de bal
Immers: de vorm van de symbolen in de boom is met betrekking tot het boombeeld, inclusief de eindreeks, volmaakt willekeurig. Dat is nu juist het abstracte! Met andere woorden: De aan de term Zin ontleende Z en de aan de namen van woordsoorten en zinsdelen ontleende andere letter-symbolen zijn voor de generatieve grammatica nog te concreet. De reden om zich van de traditionele grammatica te distantiëren is voor NF en TGG dan ook diametraal tegengesteld: Voor NF is zij te abstract en voor TGG niet abstract genoeg. Hoewel het generatieve principe een geniale ontdekking is, en ‘Normaal Funktioneel’ een uiting van zorgwekkende kortzichtigheid, zijn er goede redenen om de overeenkomstige houding tegenover de traditionele grammatica bij beide toe te schrijven aan angst. Angst voor het onbekende. Dat het om iets onbekends gaat blijkt o.a. uit het feit dat er twee tegengestelde noties zijn om het omstreden gebied voor die twee uitersten te karakteriseren: ‘Te abstract’ en ‘te concreet’. Iets is meer abstract naarmate we ons er minder iets werkelijks van kunnen voorstellen. De wortel uit drie bijvoorbeeld is buitengewoon abstract omdat we ons, ook op het zelf al behoorlijk abstracte niveau van de natuurlijke getallen, niet reëel kunnen indenken wat dat ís. Daarentegen is de Nieuwe Kerk op de Dam concreet. Niet alleen is er geen formeel symbool om hem aan te duiden (zoals ), je kunt de Nieuwe Kerk op de Dam eenvoudig gaan zien, en hem fotograferen. Vergeleken met de wortel uit drie is de Nieuwe Kerk niet iets denkbeeldigs, maar iets heel werkelijks.De traditionele grammatica is derhalve voor NF niet werkelijk genoeg en voor de generatieve grammatica te werkelijk. Wat NF tot de kwalificatie ‘te abstract’ oftewel: ‘niet werkelijk genoeg’ heeft bewogen laat zich het beste verklaren uit een diepgewortelde afkeer van zuiver abstract, niet rechtstreeks op het praktische bestaan gericht rationeel denken. Die afkeer past helemaal in de allerwegen toenemende voorkeur voor alternatieve geneeswijzen, occultisme en zachtaardige of gewelddadige warhoofdigheid. Hoewel deze collectieve vlucht uit het exacte denken veelbetekenend is, valt er vooralsnog nauwelijks méér over te zeggen dan dat zij impulsief is, weinig gestructureerd en voornamelijk negatief gekenmerkt: door het gevoelen namelijk dat de exacte, abstracte, rationele, wetenschappelijke denktrant ons slechte diensten heeft bewezen: kanker, vervuiling en een dreigende totale vernietiging. Maat dat is wel het enige dat de vluchtenden zien. De reactie op deze gruwelijke ‘bijwerkingen’ van het exacte denken, die zich uit in pseudo- | |
[pagina 6]
| |
exact redeneren zoals dat gebruikelijk is bij NF, is een mensonterend antwoord, dat aan de kaak gesteld en bestreden moet worden. De beste methode daarvoor is, het exacte denken zelf vurig te verdedigen en in praktijk te brengen, om die levensbedreigende bijwerkingen te overwinnen. Het rationele exacte denken ligt niet alleen ten grondslag aan de wiskunde en natuurwetenschappen, maar evenzeer aan de grammatica, die dan ook een hoge prioriteit moet krijgen in het onderwijs. Het afwijzen van de grammatica door NF laat ik nu verder voor wat het is. | |
Grammatica en werkelijkheidUrgenter is het, aandacht te besteden aan de intrinsieke overbodigheid van de traditionele grammatica voor het toepassen van de regels van een generatieve grammatica. Voor de onbetwist superabstracte generatieve grammatica is, zoals gezegd, de traditionele grammatica te werkelijk. Dit ‘tekort’ van de traditionele grammatica laat zich als volgt demonstreren. Volgens de traditionele zinsontleding is in de eerder genoemde zin ‘De jongen gooit de bal.’ ‘de jongen’ onderwerp. Wat nu beweegt ons om daar zeker van te zijn? Die vraag tracht men al enkele eeuwen op verschillende manieren te beantwoorden. Gaan we bij onszelf te rade hoe we ertoe komen ‘de jongen’ als onderwerp van die zin aan te wijzen, en niet het woord ‘gooit’ of de woordcombinatie ‘de bal’, dan constateren we dat we onze keus hoe dan ook mede ontlenen aan een voorstelling die we ons maken (vaag of scherp omlijnd) van een jongen die een bal gooit. We menen dat het onderwerp van een zin ongeveer is, zoals we ons uit ons schoolgram-matica-tijdperk kunen herinneren, ‘degene die de handeling verricht’. Reeds een geringe denkinspanning kan ons deze karakterisering doen verwerpen. Niet de woordcombinatie ‘de jongen’ verricht de handeling (van het gooien), maar de jongen zélf doet dat. We herzien dus onze karakteristiek: ‘het woord (of de woordcombinatie) die direct betrekking heeft op degene die de handeling verricht.’ Een tweede, al evenmin diep ingrijpende denk-inspanning leidt tot de vaststelling dat ‘direct betrekking hebben op degene die de handeling verricht’ ook niet bepaald een toereikende karakterisering is, daar zij niet van toepassing is op bijvoorbeeld ‘het boek’ in de zin ‘Het boek ligt op de tafel.’; het boek is nu eenmaal niet adequaat aangeduid als ‘degene die de handeling verricht’, terwijl de woordcombinatie ‘het boek’ wèl het onderwerp van de zin is. Zowel voor dergelijke beschrijvingspogingen als voor de tegenvoorbeelden die het falen van de pogingen aantonen, beroepen we ons dus op de dingen waarop de betreffende zinsdelen betrekking hebben, bijvoorbeeld een boek, een jongen, een tafel, zoals we die kennen in de werkelijkheid. De gangbare grammaticale categorieën zijn blijkbaar onder één of ander opzicht ‘werkelijk’, waardoor de grammaticale categorie ‘onderwerp’ zich laat beschrijven mede met behulp van aanduidingen als ‘iemand of iets die, resp. dat, wel, of juist geen handeling verricht.’ Voorzover daarentegen in een boomdiagram eigenschappen van het onderwerp zijn uitgedrukt (het staat overigens helemaal niet vast of dat het geval is, of moet zijn) is dat uitsluitend in termen van de weg die vanuit Z in de boom moet worden afgelegd naar de woordgroep ‘de jongen’ in de eindreeks, of naar één plaats in de boom na Z waar die weg begint. Dat zijn de enig mogelijke generatieve karakteristieken van het onderwerp, dus bijvoorbeeld ‘direct links onder Z’. Een uiterst abstract boomstructuurkenmerk, dat bezwaarlijk in termen van de werkelijkheid van ballen gooiende jongens of op tafel liggende boeken te beschrijven is, noch, omgekeerd, iets uitdrukt van de structuur van de werkelijkheid van ballen gooiende jongens of op tafel liggende boeken. De onmiskenbare en onverbrekelijke relatie tussen zinsdelen en de werkelijkheid wordt dus niet verantwoord in het generatieve kader. Anders gezegd: Het generatieve denkkader omvat in elk geval niet die essentiële eigenschappen van de grammatica die we blijkbaar niet anders dan met een beroep op de buitentalige werkelijkheid kunnen analyseren en beschrijven. Deze eigenschappen behoren tot de betekenis van de woorden, woordgroepen en zinnen van een taal en onderscheiden zich van alles wat tot de vorm behoort, zoals de fonetische of de grafische vorm van de woorden (klank resp. schrift), hun volgorde en hun plaats in de zin, de zinsintonatie, zinslengte etc.
Het fundamentele probleem van het betekenisonderzoek is dat de onderzoeker geconfronteerd wordt met twee strijdige constateringen: | |
1eDe betekenis van de woorden en zinnen van een taal onderscheidt zich van de buitentalige werkelijkheid. | |
2eDe betekenis van de woorden en zinnen van een taal onderscheidt zich niet van de buitentalige werkelijkheid.
Aangezien tegenstrijdigheden zoveel mogelijk vermeden moeten worden, zijn we wel ge- | |
[pagina 7]
| |
dwongen een voorbehoud te maken. Bijvoorbeeld: De betekenis van de woorden en zinnen van een taal onderscheidt zich niet van de buitentalige werkelijkheid in zoverre dat we de betekenis beschrijven met termen waarmee we ook de buitentalige werkelijkheid beschrijven. (Vergelijk de termen ‘handelen’, ‘persoon’, ‘tijd’, etc.) Met behulp van dit voorbehoud hebben we de gesignaleerde tegenstrijdigheid teruggebracht tot een schijnbare tegenstrijdigheid, een paradox (die kan worden opgeheven). | |
[pagina 8]
| |
Deze eigenaardigheid vormt het werkelijkheidsdilemma, dat één van de voornaamste uitdagingen is van de taalwetenschap. Het houdt in dat het observeren van de betekenis deels hetzelfde is als het observeren van de buitentalige werkelijkheid. De grammatica staat, sinds haar ontstaan in Europa, bijna tweeduizend jaar her, in het teken van het onthullen van dat raadselachtige ‘deels’, het oplossen van het werkelijkheidsdilemma dat, om met Wittgenstein te spreken, ‘zich toont’ in alle in die tweeduizend jaar verrichte onderzoekingen naar de betekenis van woorden, zinsdelen en zinnen. Het toont zich en de taalkundige wil daarvan systematisch en rationeel rekenschap afleggen, in de stellige overtuiging, daarmee te bevorderen dat het zich ook aan zijn medemensen toont. De grammaticabeoefening is eo ipso, zoals de welsprekende uitdrukking luidt, het zoeken naar een uitweg uit het werkelijkheidsdilemma. | |
‘Weet u waar de uitweg is?’ (Freek de Jonge)Voor Chomsky bestond de uitweg uit het dilemma dat hij het uit de weg ging. Het werd immers gevormd door de problematiek van de betekenisbeschrijving, welnu, dan beperke men zich tot de beschrijving van de vorm. In het geboortejaar van de generatieve grammatica, 1957, stelde Chomsky simpelweg dat de grammatica de taalvorm betreft,Ga naar eind2) en rekende ruw en naar later bleek enigszins voorbarig af met het idee dat het in de grammatica ook, en zelfs in de eerste plaats, om de betekenis gaat. | |
De natuur en de leerHet fascinerende nu is, dat de generatieve leer sterker is gebleken dan de natuur van haar ontwerper. Merk op dat dit zeer onnatuurlijk is, de leer sterker dan de natuur. Het belooft weing goeds voor die natuur, èn voor die leer. Chomsky zei wel nadrukkelijk dat zijn generatieve regels de vorm en niets dan de vorm betroffen, maar bij het voortschrijden van de volgens eigen voorschrift expliciete dus strikt consequente toepassing ervan werd hij gedwongen toe te geven dat ook betekeniskwesties ‘zonder twijfel een rol spelen in puur grammaticale regels’.Ga naar eind3) Wat nu? Het valt niet mee zijn natuur geweld aan te moeten doen en een stellige overtuiging die men aan een wetenschappelijk principe ten grondslag heeft gelegd te moeten herzien. Hier ontstaat een levensgroot gewetensconflict. Men moet kiezen: de overtuiging deugt niet, òf het principe niet. Want het principe zelf leidt tot de conclusie dat de overtuiging niet deugt. Evenwel: voor het trekken van die conclusie hebben we het generatieve principe helemaal niet nodig. Er zijn andere middelen te over die ‘overrompelende evidentie’ verschaffen om in te zien dat die overtuiging absurd is. Alleen al uit deze overbodigheid blijkt dat het generatieve principe, hoe bruikbaar ook, in elk geval niet het enige principe is dat de grammatica beheerst. Maar voor wie denkt van wel, en bovendien, zoals Chomsky, gelooft dat het de gehele menselijke geest beheerst, is het leed niet te overzien. Want hij moet vaststellen dat de menselijke geest is overgeleverd aan een principe dat een in zijn individuele geest oppermachtige zekerheid kan ontkrachten. Hij krijgt het gevoel dat de menselijke geest de menselijke geest vernietigt. Hem bevangt de angst voor de robot, de angst van de mens voor zijn eigen schepping, dus ook de angst van de mens voor zichzelf. Hij heeft immers, in z'n grenzenloze wetenschappelijke naïviteit, zelf robot en mens vereenzelvigd.
‘Meneer Chomsky! denkt u dat een kind een taallerende machine is?’ riep een verbijsterde dame in 1968, in een stampvolle Aula van de Universiteit van Amsterdam, tijdelijk gevestigd in de Lutherse kerk, ingang Singel 411.Ga naar eind4) En Chomsky, nauwelijks berustend in zoveel onbegrip, antwoordde bevestigend. Het is niet ècht zo, dat spreekt, maar, nietwaar? terwille van de grammatica moet men iets dergelijks wel aannemen, want zo niet, dan moet men onvermijdelijk zijn fundamentele zekerheid prijsgeven en accepteren dat het generatieve principe niet universeel is. Wie dat ontdekt valt in de leegte. Dat is zo mogelijk nog bedreigender dan de kans op een kernoorlog. Het biedt dan ook de enige verklaring voor het blinde vernuft dat Chomsky en zijn dikwijls briljante volgelingen aan de dag leggen om de hypothese van het generatieve principe te ‘redden’, zoals wetenschapstheoretici dat noemen. Maar - en daarin schuilt een (in elk geval mij) overweldigende paradox -: dat principe hóeft niet gered te worden, het is krachtig genoeg, het redt zichzelf wel! Alleen, het is niet universeel, omdat geen enkel rationeel wetenschappelijk beginsel ooit universeel kan zijn. Wie met dat feit vertrouwd is, heeft geen leegte te vrezen. Wie het echter niet kan verdragen kan zich absoluut niet inlaten met het werkelijkheidsdilemma, hij zal geen enkele poging doen om het te ontwaren, laat staan dat hij het oplost: het is immers duidelijk dat de generatieve theorie daarvoor onbruikbaar is. Dus kan het dilemma niet bestaan! En daarom bestaan degenen die zich erin verdiepen eigenlijk ook niet. Zodoende is voor | |
[pagina 9]
| |
generativisten de traditionele grammatica meer een hinderlijk relict dan een leidend principe. Zij is te werkelijk; zij herinnert tezeer aan de ontoereikendheid van de zo vruchtbare generatieve grammatica die langzamerhand op weg is het exacte denken te ridiculiseren, en die ons de gevaarlijke mogelijkheid biedt, to assume our difficulties away (aldus een onvertaalbare zinswending van de onsterfelijke Keynes).Ga naar eind5) Gelukkig stelt het exacte denken zelf ons in staat dat gevaar te onderkennen en het te bestrijden. |
|