in de feiten verdiept te hebben.
Is waarheid dan geen criterium voor schrijverij? Hebben de kwabbelzakken met hun dichterlijke vrijheid dan toch gelijk? Of zou hier eindelijk op de omgrenzing van het begrip essay gestoten zijn? In die zin dat in romans alles mag, grootspraak, onzin, leugens, oplichterij, idealisme, psychologie desnoods en zelfs elementen van essay. Maar dat het essay mede gewaardeerd moet worden op de feitelijkheid, op het juiste citaat, op de juiste bronnen uit de biologie b.v. als het over evolutie gaat?
Als waarheid géén criterium is wat is dan de zin van de polemiek tussen Hermans en Nuis/Rubinstein? Afmeten wie het mooist schrijft?
Op het station van Eindhoven een mooi misplaatst citaat van Roland Holst, aangeboden door de Eindhovense fabrikantenkring:
‘Wie zich een eigen weg baant door de
wereld
Hoort in het leven eens zijn eigen lied’
Uitgelezen Arthur Rubinsteins memoires My many years. In vele opzichten oppervlakkig, maar toch heb ik achter elkaar doorgelezen om het aanstekelijke van iemand die 92 was toen hij de laatste bladzijden dicteerde en die geïnteresseerd blijft in mensen, muziek, literatuur. Benijdenswaard om van zo'n groot talent als het zijne vrijwel tot het eind te kunnen genieten.
In takken van een boom, in wolken, in de plooien van een gordijn zie je soms duidelijk gezichten, olifanten, krokodillen of andere dingen die het niet zijn. Ik probeer soms de punten te tellen die tot de gelijkenis bijdragen en ben elke keer weer verbaasd hoevéél punten dat kunnen zijn. B.v. ik zie in de kroon van een boom duidelijk een gezicht, half in profiel. Hoe kom ik op die herkenning? Ik zie een wenkbrauwboog op de juiste afstand van de bovenkant van de schedel en de kaaklijn. De achterkant van het hoofd is in de juiste verhouding hiermee, evenals de overgang van kaak naar keel, de bolling van het haar op het achterhoofd etc. etc. Je ziet ook vele boomkruinen zonder zulke gelijkenissen, maar de vraag is of dat voldoende argument is om bij gelijkenis te spreken van toeval.
Als boomkruinen een oneindig aantal vormen konden hebben zou er slechts zelden gelijkenis optreden met een gezicht of iets anders. Maar boomkruinen, het geheel van vertakkingen, hebben slechts een beperkt - zij het groot - aantal mogelijkheden. Dat je dan overeenkomsten ziet met een gezicht is nog merkwaardiger, vooral als het betrekkelijk vaak gebeurt. Het bevestigt mijn oude idee dat de natuur maar weinig basisvormen heeft, die telkens - verlengd, verkort, op zijn kop, in stukken gesneden en weer samengevoegd - terugkeren.
Een van de redenen waarom biologen zo nijdig zijn als niet-biologen, die wel eens een filosofieboekje lezen, kritiek uitoefenen op hun methodiek is dat biologie veel meer dan een vak is, het is een levenshouding, in veel opzichten te vergelijken met kunst.
Ik lees eindelijk door in Virginia Woolfs To the lighthouse. Nadat mijn binding met de schrijfster is vergroot door de brieven en dagboeken wilde ik doorlezen. Ik moet wel vaak herlezen omdat ik in de lange fraaie zinnen soms de betekenis kwijtraak. Maar opeens zit je toch in het boek en is het een schok als terloops opgemerkt wordt dat een belangrijk personage, Mrs Ramsay, plotseling gestorven is. Het is een boek met vele smaken, als van goede wijn. Je moet leren drinken. Ronduit komisch en kwaadaardig is het portret van Mr Ramsay, als hij de aandacht tracht te vestigen op zijn smart. Toch vraag ik me af of dit boek me zo zou treffen als ik het als losstaande roman gelezen had. De dood van Prue en Andrew, alleen even genoemd, vindt zijn achtergrond in wat je weet van de biografie. Alleen de vader en de moeder lijken me volledig zelfstandige romanfiguren geworden.
Virginia is zo verschillend in brieven, dagboek en romans. Zelfs de essays zijn nog weer anders. Anders van stijl, van stemming, van lading. De brieven zijn grillig, vrolijk, oppervlakkig, speels, vernuftig ook. Het dagboek is dichterbij, meer mineur van stemming. De essays vind ik wat saai, plichtmatig. De romans - althans To the lighthouse - zijn in stijl heel apart, uitgekristalliseerd, wat het lezen soms bemoeilijkt, maar wel beloont. De romanzinnen zijn lang, vol zijtakken, weefseldraden die in elkaar grijpen en een soort dichtheid bewerkstelligen waar de grote stemmingsbuigingen door dood, door het voorbijgaan van tijd, extra gewicht krijgen. Soms daardoor mythische allure, het beeld van de moeder b.v. en - als negatieve kracht - de vader.
Merkwaardig dat op de foto waarop Virginia vemomd met baard als Abessijnse hoveling figureert, ze direct lijkt op haar vader.
Een meisje, heel lelijk, bolle ogen, vooruitstekende, niet sluitende lippen, maar nog zo jong dat ze zich niet bewust is dat ze lelijk is, gewoon jong, gezond, vrolijk, en daardoor helemaal niet lelijk. Ik heb ook wel eens een volwassen vrouw ontmoet die naar alle standaarden gemeten lelijk zou moeten heten, maar die - uitzonderlijk - zich daar niet naar gedroeg. Dat betekent dat ze een andere schoonheid veroverd had.