| |
| |
| |
Met branie en pillen
Mickey Walvisch
Cry me a river
(Julie London)
En ik zal huilen tot ik een rivier ben,
Rivieren denken niet, gelukkig,
Ik kabbel voort, gestadig,
De bomen staan behoedzaam aan mijn zij,
De zon verwarmt mij koesterend,
En 's nachts is er de maan, die op mij past.
En als ik uitmond op een dag,
Dan is het in een kalm diep meer.
| |
Help yourself
Wachtend op de slaapgenade,
Met twee Nacht-Rust-pillen in m'n lijf,
Declameer ik met bewogen stem
In de handspiegel, die ook vergroten kan,
Zien twee reusachtig trieste ogen
Mij bedauwd wanhopig aan.
Met mijn onstelpbare gezeik?
| |
| |
| |
Angst
Met mijn best nog jonge lichaam
Kuis tussen gebloemde lakens,
Tracht ik danig te geloven
In mijn veel verkondigd motto:
‘Liever eenzaam dan de foute’.
Maar onbedwingbaar schiet de angst
Met felle warmtescheuten door mijn huid
En doet mijn hersens zwellen.
Daar zijn de visioenen al:
Een rimpelweb als voorbode der menopauze,
Te witte namaaktanden, akelig grijnzend
Voor mijn perfectionisme?
| |
Afkeer
Ik had toch echt naar je verlangd,
Maar toen je vel het mijne raakte,
Kreeg ik dat oude rotgevoel,
Nat badpak op mijn droge huid.
Mij schoon spoelend erna,
Nog slechts te vrijen met zo'n man
Met wie ik vanzelfsprekend vorm
| |
Blind
Een rare vis in een aquarium.
Je ploetert rond en kapseist.
Je ogen zijn van puilend zwart,
Alsof je eerder zien kunt dan een ander.
De toegang tot de wereld.
| |
| |
| |
Steen
Toen jij de steen was die je werd
En ik nog steeds van vlees en bloed,
Liep ik wel duizend keer op jou te pletter.
De tranen die ik op je stortte
Gleden effektloos van je af.
Ik smeekte ook tot steen te worden,
Maar ben gedoemd een mens te zijn.
| |
Metamorfose
Daar zat je dan, je wassen beeld althans.
Het was goed nagemaakt, maar nèt niet echt.
Jij zou nooit zo'n wit jasje dragen
En haatte kettinkjes om mannenekken.
Je lange krullen, ingekort tot burgermanscoiffure
En in je eens zo lieve ogen, nu stukjes glas,
Je handen waren nog dezelfde,
Maar lagen, héél dichtbij, oneindig ver van die van mij.
Dag afgietsel van mijn geliefde.
| |
Kermismolen
Een dolgedraaide kermismolen
En ik, een panisch gillend kind,
Met bijna krachteloze armen
Nog nèt de houten paardenek omklemmend.
Te hecht vergroeid met jou,
Was scheiding brute amputatie.
's Nachts droom ik van hereniging,
Om te ontwaken in een nachtmerrie
Amusement, cynisme, vrienden:
Een ontoereikende verdoving.
En laat je zinloos lachend paard
Mij met haar roodgeverfde hoef
Verpletteren tot eindelijke rust.
| |
| |
| |
Alleen
Met een glaasje witte wijn,
Aan de huiselijke muurbeklemming.
Plotseling ontvangt mijn oor
Uit een vals betande mond.
Zijn grove lippen minachten mijn ‘mooie smoeltje’,
Hij zou me wel willen vermoorden
En om te neuken wacht hij niet op mij.
Ik moet me niets verbeelden!
Zijn fletse ogen kijken hatend.
En met z'n armen om me heen
Snikt hij schor op m'n schouder:
‘Ik ben ook zo verdomd alleen!’
| |
Trut is troef
Voor mijn castrerende volmaaktheid:
Poezegezicht met schuine blauwe kijkers,
Weelderig haar en parelwit gebit,
Vol in de boezem, slank van heup,
Een stem om zacht op weg te dromen,
En ook nog hersens, ongehoord!
Voor zo een rechtgeaarde lul van Jan de Witt.
Zo eentje met een moeder, heroïsch spataad'ren verdragend
In ruil voor haar gebroed.
Verzakt van lijf en geest
Is zij nou niet bepaald mijn evenknie.
Waarheen o kerels, met jullie oedipaal verlangen?
Terug naar ‘trut is troef’,
Naar de ‘volmaakte vrouw’ hersteld.
| |
| |
| |
Utopie
Zo eentje die je alles kunt vertellen,
Dat hij een eigenaardig scrotum heeft.
Of lachen, zo je dat verkiest.
| |
Kunst
Een galerie in hartje Amsterdam.
Kleurig publiek met afgetrokken smoelen,
De sexuele revolutie doet het goed,
Bekijkt in kunstkijkhouding,
Glashand, peinsblik, rimpelvoorhoofd,
De artist heeft zich verwoed ontladen in het duwen van
Vuilrose platgeslagen lullen in envelopjes.
Plaats die met uniek gevoel voor lay-out
In een flets getekend landschap
En juist, dan heb je een collage.
‘De kleurencompositie is heel apart’,
Besluit een jongeman van 48, wit-blauw begympt
Tegen een rood-pluizig meisje.
Een kleine criticus met rose drankkop,
Het grijze borsthaar hanig bloot,
Loopt deerniswekkend onvermogen uit te stralen.
Hij heeft dezelfde kleuren als de kunstobjecten.
Ik had hem gaarne blootsluls aan de muur geplakt,
Maar had helaas mijn tijgerlijm niet bij me.
Wellicht had iemand in zijn roes gezegd:
‘Unieke opvatting van een collage, zeg,
Het lijkt wel of er iemand hangt.’
| |
| |
| |
Lauwe thee
Hoewel ik zeker weet dat je nooit flippert,
Behandel je mijn lichaam als zo'n automaat.
Speels efficiënt werk je het programma af,
Ritmische roffel op de bilpartij.
Je spuit: al weer te vroeg.
Zijn 't echte muntjes deze keer?
Een grondige behandeling, da's waar.
Toch zeurderig protest van Vrouwe Vagina:
Zij voelt zich thee, gezet met water,
Dat nèt niet heeft gekookt.
| |
Anti-anticonceptie (1)
Er is opstand in mijn vrouwelijke delen.
De vrienden: pil, condoom en pasta
Zijn plots de vijanden van mijn beledigd ei,
Zij wenst bevrucht te worden,
Ik vrees dat de acute switch
Een psychiater ten gevolge heeft.
| |
Anti-anticonceptie (2)
Het zal volmaakt zijn, éénmaal in mijn leven
Van het kind van de geliefdste man.
't Kan nog nèt voor de ouderdom
| |
| |
| |
Bijna
Ik heb je gemist, maar op een haar na.
Ik had je bijna, bijna helemaal.
Maar onze monden proefden te volkomen,
En onze handen voelden te volmaakt.
Een wijsvinger werd één met oorlel,
Een grote teen versmolt met hiel.
Nee, neuken zou te veel geweest zijn,
Maar ik had je bijna helemaal.
| |
Splinter
Ik heb een splinter in mijn ziel,
Geen psychiater kan erbij.
Ik zal er dus mee moeten leven,
En of ik lach of huil of vrij,
| |
Laf?
Het leven drijft mijn netvlies binnen,
Soft focus, tranen, schrale troost.
Meedogenloos verkrachten zij mijn blik:
Ik leg het loodje bij de aanblik
Van een cosmetisch opgevijzelde ravage
Een mooi jong meisje waardig.
En bij de kinderogen die het nog moeten zien.
Is 't laf om zelf het leven te bekorten,
Of euthanasie voor een te beurse ziel?
|
|