brekende partijen geweest, zij bewogen zich toch altijd aan de periferie van de Surinaamse politiek. De verschillende raciale groepen zijn - inclusief de buitenlandse invloeden - altijd een rem geweest op het ontstaan van een Surinaams nationaal bewustzijn.
De nieuwe bewindvoering in Suriname heeft zich duidelijk uitgesproken tegen de voortzetting van partijen op raciale basis. Dat kan uiteraard des te gemakkelijker nu door de noodtoestand politieke partijen niet meer kunnen functioneren. De enige, rasdoorbrekende moderne politieke partijen zijn de Volkspartij onder leiding van de arts Lie Pauw Sam, en de Progressieve Arbeiders en Landbouwers Unie (PALU), onder leiding van de landbouwingenieur Iwan Krolis, die misschien mede daarom achter en voor de schermen in het huidige Suriname een behoorlijke invloed hebben. Deze partijen zijn op (redelijk) moderne leest geschoeid, kennen leden, kennen contributies, en gaan er vanuit dat leden zich daadwerkelijk inzetten voor bepaalde zaken. De ‘oude’ Surinaamse partijen zijn sterk persoonsgebonden, kennen nauwelijks invloed van de leden. Zij denken meer in termen van aanhang dan van leden die invloed kunnen hebben op de besluitvorming. Het kleinschalige, personalistische karakter van de Surinaamse samenleving bevordert ‘partij’-vorming op die basis.
Door dat personalistische karakter en het feit dat men zo dicht op elkaar woont zijn - nu en in het verleden - coalities mogelijk die naar Nederlandse maatstaven gemeten volstrekt ondenkbaar zijn. In dit patroon passen ook de vele afsplitsingen binnen politieke partijen, die meestal zijn terug te voeren op persoonlijke vetes en op de vraag wie ‘nu eigenlijk’ de macht heeft in de partij. Ideologische verschillen spelen een ondergeschikte rol, al lijkt de retoriek die deze splitsingen begeleidt op het tegendeel te wijzen.
Er is de laatste maanden een zekere verwijdering ontstaan tussen de vakbeweging en de nieuwe bewindvoerders in Suriname. Reden is het vergaderverbod, waardoor uiteraard de werkzaamheden van de vakbonden worden belemmerd. Het zou niet de eerste keer zijn dat een getergde vakbeweging de bewindvoering naar huis stuurde (1969, 1973), al zal het deze keer minder gemakkelijk gaan. Het lijkt wel of de verbrokkelde Surinaamse vakbeweging pas een eenheid kan worden wanneer zich een gemeenschappelijke ‘vijand’ aandient. Zo ver is het - naar mijn schatting - bepaald nog niet. De vakbeweging heeft zich zonder omwegen achter de ‘ingreep’ van de militairen geplaatst, al moet men bedenken - hoe kan het anders - dat de verbindingen van sommige vakcentrales met de bewindvoering-Arron innig waren.
Trouwens, de Surinaamse vakbeweging zit merkwaardig in elkaar. Op een beroepsbevolking van niet meer dan rond 100.000 personen zijn vier centrales (Moederbond, CLO, C'47, PWO), ieder met hun eigen politieke bindingen, de een meer, de ander minder. Belangrijker dan de centrales is het feit dat zij bestaan uit zeer zelfstandig, want per bedrijf opererende bonden en bondjes. Men moet zich van de inspraak van de leden geen al te mooie voorstelling maken. Zoals elders in de samenleving, zijn ook de bonden vaak het persoonlijke ‘bezit’ van vakbondsleiders, die niet schromen elkaar bedrijven af te snoepen. Het eigen belang wordt nooit uit het oog verloren. Vakbondsleiders (onderhandelaars) worden beoordeeld op hun vermogen gunstige contracten af te sluiten. Heel gebruikelijk in Suriname is dat zij een ‘bonus’ krijgen (eisen) van de werkgever als de onderhandelingen succesvol zijn verlopen. Volgens een indrukwekkende stoet informanten komt (een aanzienlijk deel van) deze ‘bonus’ terecht in de zakken van de onderhandelaar: een rijke beloning voor zijn inspanningen. 's Lands wijs, 's lands eer.
Wie zich wel eens ophoudt in de Surinaamse gemeenschap in Nederland, weet dat de ontwikkelingen in Suriname op de voet worden gevolgd, al is het moeilijk te beoordelen wat de waarde is van de ‘informatie’ die uit Suriname Nederland bereikt. Er wordt veel getelefoneerd, veel geschreven, maar vooral veel geroddeld. Suriname is een land dat vergeven wordt van roddels. Men zet niet graag dingen op papier. Daarmee maak je je maar kwetsbaar. Voordat je weet dat een verhaal ‘echt’ is, dien je het wel ettelijke keren te ‘checken’.
Opvallend, maar niet verwonderlijk is het feit dat in de Surinaamse gemeenschap in Nederland erg veel ‘ideologie’ in de analyse van wat in Suriname gebeurt, wordt gestopt. Er wordt menigmaal een analyse geleverd, waarin Suriname wordt opgevoerd als een land dat in feite door buitenlandse mogendheden en machten wordt geregeerd. Als je de dingen ‘groot’ ziet, ligt deze vaststelling niet ver bezijden de waarheid. Zoals een informant mij mededeelde, werd uit de mond van de laatste minister van buitenlandse zaken van (ex-) president Carter - Muskie - nog onlangs de volgende opmerking opgetekend: ‘We don't interfere as long as the Dutch are there.’
Toch staat deze analyse ver af van de werkelijkheid zoals deze door de mensen in Suriname zelf wordt ervaren. Natuurlijk, Suriname kan zich internationaal-politiek geen bokkesprongen veroorloven. Maar in de ‘ideologisering’ van de Surinaamse problematiek door Surinamers in Nederland weerspiegelt zich tevens de vervreemding van de eigen cultuur die zij in