Hollands Maandblad. Jaargang 1980 (386-397)(1980)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] W.J. Aleksander Jonge moeder in kindertuin In het lentelicht alleen met haar kind, dat klimt en zwaait aan rekken, vergaat met zuchten het plezier, het breekt. In deze dansende groene tuin zweeft, binnen de warme schaduw van oudgeworden bomen, over een glijbaan van een maagdelijk licht zo zorgeloos en teer een bloemig wit gezicht: het jonge lichaam waarin haar wilde onrijpheid zo vreemd en wijd was opgenomen - Haar lief lijf gaat langzaam hangen van zelfmedelijden en wil in het hoge gras ongemerkt verdwijnen, maar het kind valt en overschreeuwt haar eigen pijn. Een moeder Eenmaal achtergelaten op de kade vraagt zij, streng in dracht, geen aandacht meer; probeert het afscheid gelaten te dragen. Zij ziet haar ongenaakbare zoon, op zijn werk gekeerd, de haven uitvaren: de boeg snijdt als een ploegschaar door het water. Dan vangt vaag het geruis aan van een kracht zonder weerga: de wind begint te waaien. Later, binnen, in het huisje aan het duin, trekt zij de leegte als een oude deken om zich heen, en slaapt niet meer in vrede, luistert als een blinde naar de wind, of hij haar nog genadig is en haar zwijgzaam kind op zijn vrije vaart niet zal bestrijden. [pagina 33] [p. 33] De huisgod Voor C. Wanneer gij zwijgt en streng uit het venster kijkt, naar het wijde buigen van de bomen, grijpt mij soms uw aandacht als een gave aan; een trots vermogen dat ik niet kan weerstaan, de hemelse beweging binnen uw lichaam. Dat ik u ken en soms niet kan bereiken door uw dagelijks uitzien naar 't onbekende, om hóóg het volstrekte vers te verwerven, dat gij daar zijt, zo ver verheven boven het aardse leven, het vraagt veel toewijding. En soms ligt gij in een wonderlijke rust tegen mij aan en houdt ge mij roerloos vast tot aan de morgen - dan is het mij alsof gij onsterfelijk zijt, of ik slechts in dit leven even bij u mag wonen. Vorige Volgende