ú dan dingen die strijdig zijn met de democratie? Waarom gaat u over tot illegale ontruiming, zoals begin juli gebeurd is met het pand de Vogelstruys?’ Dit is een variant van een redenering die heel veel voorkomt. De advocaat die hier aan het woord is schijnt het verkeerd te vinden dat de democratie wordt geschonden door een overheid die op onwettige wijze een pand ontruimt. Nu zou je redelijkerwijs denken dat iemand die schending van de democratie door de overheid verkeerd vindt, zelf zijn uiterste best zal doen om die democratie niet te schenden. Maar nee. Hij redeneert als iemand van de Blauwe Knoop, die wegens openbare dronkenschap wordt beboet en te zijner verdediging aanvoert dat de commissaris van politie laatst ook dronken was. Of als een tegenstander van kindermishandeling die ruzie heeft met zijn buurman en als zijn buurman zegt: jij slaat je kinderen, ten antwoord geeft: jij slaat zelf je kinderen ook!
Een vriend met wie ik over dit interview sprak kon niet geloven dat die advocaat dat allemaal zelf geloofde. Ik wel. Je hoort het hem allemaal echt zo denken. In Zijn oneindige goedheid heeft Onze Lieve Heer geen grens gesteld aan wat mensen zichzelf wijs kunnen maken.
‘Te stoven in haar armen’ staat bij Gorter. Misschien had hij ergens gelezen ‘to coddle in her arms’.
‘Luchtig schrijven is misschien het moeilijkste wat er is; het is ondraaglijk zwaar als je niets te vertellen hebt’, schrijft Kees Fens (Volkskrant, 29 september 1980). Hij wijst er op dat mensen die luchtig willen schrijven en dat niet kunnen onder meer hun toevlucht nemen tot leuke, losse, populaire, algemeen bekende uitdrukkingen. Uit het boek dat hij bespreekt haalt hij het als paddestoelen opschieten, het afhouden van de boot, het sparen van kool en geit, het iemand laten vallen als een hete aardappel, het niet boteren tussen twee partijen, niet veel soeps zijn, in de soep draaien, bochten wringen, wespennesten, tot over de oren ergens in zitten. Wat hier treft is de onnozele en kinderachtige indruk die veel van die Nederlandse uitdrukkingen maken. Je merkt dat bij het vertalen. Er staat in het Russisch on byl takov. Dat is een Russische uitdrukking (letterlijk ‘hij was aldus, talis erat’) en die betekent: ‘hij nam de benen, hij smeerde hem, hij maakte dat hij wegkwam, hij maakte zich uit de voeten, hij poetste de plaat’. Maar in je vertaling kun je eigenlijk geen van die uitdrukkingen gebruiken, omdat je tekst dan een Dik Trom-karakter krijgt. Dat soort uitdrukkingen lijken in het Russisch normaal en lijken in het Nederlands alleen in jongensboeken voor te komen. In een Nederlandse vertaling van de Revisor zegt de burgemeester in het eerste bedrijf ‘Bang ben ik niet, al voel ik wel nattigheid... Die kooplieden en winkeliers liggen me wat zwaar op de maag. Die beweren dat ik ze de das heb omgedaan, maar echt, met mijn hand op mijn hart, als ik deze of gene wel eens een poot heb uitgedraaid, dan altijd zonder bittere gevoelens, echt waar.’ Dat zijn bij elkaar (nattigheid, maag, das, hart, poot) vijf Nederlandse uitdrukkingen. In het Russisch staat er maar één: dat is de zinsnede die hier (ten onrechte overigens) met ‘de das
omgedaan’ vertaald is. Hier zie je zowel de stelling van Fens als die van mij geïllustreerd: de vertaler denkt dat zijn tekst pakkender, beter, leuker, grappiger, aangrijpender wordt als hij de ten tonele gevoerde mensen nattigheid laat voelen, poten laat uitdraaien en zo. En de lezer krijgt een gevoel van afkeer, het gevoel dat hij een uiterst kinderachtige tekst leest. Toch lijkt het niet waarschinlijk, dat Nederlandse uitdrukkingen kinderachtiger zijn dan Russische. Vanwaar dan die indruk? Misschien omdat een uitdrukking een soort frappe is, die je niet zomaar de zaal in kunt gooien. Je kunt een verhaal beginnen met ‘het regende’. Dan kun je nog alle kanten uit. Maar als je begint met ‘het regende pijpestelen’ zit je meteen vast aan een wat oubollig vervolg. Je kunt zonder moeilijkheden midden in een tekst schrijven ‘ik schrok vreselijk’. Maar je kunt op die plaats niet zomaar ‘ik schrok me lam’, ‘ik schrok me rot’, ‘ik schrok me een hoedje’, ‘ik schrok me een beroerte’, ‘ik schrok me een ongeluk’ zetten.
Jaren lang heb ik verondersteld dat de maker van die films Warner Bros heette. Tot ik in 1954 op een straathoek in New York stond en een vrachtauto voorbij zag rijden waar met grote letters Werner Bros op geschilderd stond. Gedurende misschien een tiende van een seconde dacht ik: merkwaardig, de ene Bros heet Werner van zijn voornaam en de andere Warner. Maar voor ik die gedachte ten einde gedacht had begreep ik al dat Bros geen achternaam kon zijn, maar de afkorting was van ‘brothers’. De gebroeders Warner, de gebroeders Werner. Zo heb ik lang gedacht dat de man die hoog op de gele wagen rijdt, terwijl het Horn lustig schmettert, naast zijn zwager zit (‘Hoch auf dem gelben Wa-agen/Sitz'ich beim Schwager vorn’). Ik begreep wel niet wat die zwager er mee te maken had, maar ik nam aan dat die zwager toevallig een gele wagen had en de zanger mee liet rijden. Pas nu, na ruim veertig jaar, lees ik bij Lichtenberg: ‘...sass ich in einem leichten Wagen mit Vieren (...) Schwager, fragte ich, was ist das dort oben?’ Ook nu dacht ik bliksemsnel: dat is toevallig, hier rijdt alweer iemand in een wagen met zijn zwager. Maar bijna op hetzelfde moment begreep ik dat Schwager hier koetsier of postiljon moest betekenen.