Hollands Maandblad. Jaargang 1980 (386-397)
(1980)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Retorica en liberale samenleving (6)
| |
[pagina 35]
| |
ouds bekende adres’. Ook dit is uiteraard retorisch, ja, in de retorica, opgevat als concurrentiestrijd van meningen - waaronder meningen over goederen - maar ook als strijd om de geest, de hoogachting van de ander, het publiek dat men wil winnen, vinden de systemen van Adam Smith hun eenheid. | |
§ 23 De rechterrol, verlangen en afkeerWe definiëren vrijheid zo dat vrijheid niet een reële essentie is, maar iets dat telkens dan ontstaat, op het moment dat we voor een keus staan en macht kunnen uitoefenen voorzover anderen van onze keus afhankelijk zijn omdat ze hopen op een voor hen gunstige beslissing. Vrijheid is dus altijd aan een specifieke situatie gebonden, het is een relatie van degeen die de vrijheid bezit om te kiezen tegenover anderen die van deze keus afhankelijk zijn. Voorbeeld: het aarzelen te kiezen tussen twee winkels. Misschien is het meest krasse voorbeeld het duidelijkst: kiezen, in een arm land, tussen een overvloed van zich opdringende gidsen, verkopers en dergelijke. Men begunstigt, in zijn keus, een van de betrokkenen. Die macht gaat verloren als de keus gedaan is, maar kan elk ogenblik opnieuw ontstaan. Vandaar dat geld vrijheid kan scheppen: je kunt door het bezit van veel geld telkens weer kiezen goederen of diensten te kopen, of niet te kopen. In politieke zin is een liberaal voorstander van zo veel mogelijk vrijheid. Maar de mate van vrijheid is nooit eens en vooral goed te definiëren. Het gaat er mee als met definities van deugd als zijnde ‘het juiste midden’. Het is wel aardig om, met Aristoteles, te zeggen dat zuinigheid een deugd is omdat hij tussen de ondeugden gierigheid en verkwisting ligt, maar die ondeugden zijn scheldwoorden, gebruikt om de ander te karakteriseren. De gierigaard of de verkwister zal er nog van overtuigd moeten raken dat hij zich zo misdraagt, want in het algemeen zal hij zijn manier van met geld omspringen vooreerst als deugdzaam willen karakteriseren: het is verstandig zo weinig mogelijk uit te geven, of om van je geld te genieten. Dat geldt ook voor de mate waarin vrijheid uitgeoefend kan worden, vandaar dat verschillende politieke partijen het over de vrijheid zelf als goed eens kunnen zijn, maar niet over de mate waarin die in bepaalde gevallen dient te worden ingeperkt. We zullen degeen die de macht heeft vrijheid in te perken in de meest algemene zin de (scheids) rechter (arbiter, iudex) noemen. De rechter neemt een beslissing, waarbij hij een keus doet door de een iets te gunnen en de ander hetzelfde te ontgunnen. In mijn voorbeeld van degeen die zijn vrijheid uitoefent door te aarzelen iets te kopen of niet te kopen, de ene winkel klandizie te gunnen en daarmee de ander niet, oefent deze al een rechterrol uit. Vrijheid is dus de macht in een bepaalde situatie tegenover anderen een rechterrol te kunnen uitoefenen, door te kiezen. Slaven bijvoorbeeld hebben die macht nooit, het ontbreken van die macht is het | |
[pagina 36]
| |
kenmerk van afhankelijkheid - van de keuze van anderen. Maar die macht of het ontbreken ervan zijn nooit absoluut, ze zijn aan situaties, rollen en instituties gebonden. Van groot belang zijn de geïnstitutionaliseerde instanties, waarin iemand de macht van rechter is bedeeld - en dus het recht heeft in vrijheid te beslissen. In die belangrijke gevallen zal zijn vrijheid geen willekeur mogen zijn, maar moeten worden uitgeoefend binnen het kader van voor alle partijen bindende regels, als bijvoorbeeld van het recht. We hebben het pas nu over onderhandelingssituaties en debatten waarbij er een derde in het spel is aan wie de macht om te beslissen wordt toevertrouwd: die heeft gelijk, dit is de waarheid, dit is het beste, dus ook de andere partij moet zich hierin schikken! Iedereen die met overtuiging een voor hem belangrijke mening is toegedaan, heeft het verlangen ook nog gelijk te krijgen bij anderen. En dan is het prettig als er een instantie bestaat die de macht heeft om je dat gelijk ook te geven. Maar die macht is evenredig minder prettig voor degeen die in het ongelijk gesteld is, en dat onprettige maakt in vele gevallen, ter wille van het voortbestaan van gevarieerde meningen, een rechterrol onwenselijk. Al even verwerpelijk zijn die pogingen - van de Socratische dialectiek tot en met sommige vormen van argumentatietheorie - om de regels van het debat zo strikt te formuleren, dat uit het verloop van het debat, als bij een schaakpartij, vanzelf duidelijk zal moeten worden wie gewonnen heeft, en dus gelijk gekregen, of nog akeliger, de waarheid heeft verkondigd. Dergelijke pogingen maken evenwel des te meer duidelijk hoe groot het verlangen is naar een bevredigende conclusie: nu is het verder afgelopen, die heeft gewonnen, die verloren, zo is het, of zo moet het. Maar men gaat met hoop en vrees naar zo'n rechter, of begeeft zich in zo'n schaakpartij, en de verliezer is allerminst tevreden. Een totale afgang leidt tot wrok en agressie. Vandaar dat het een juiste politiek is om de tegenpartij voor gezichtsverlies te bewaren - in de grote politiek, maar ook in de kleine van huiselijke twisten. Aan de andere kant zijn er de principieel onbelangrijke kwesties waarbij het voor alle partijen geen punt is zich van te voren te onderwerpen aan een uitslag die aan de hand van goed meetbare criteria wordt vastgelegd. Dan wordt van te voren ook afgesproken dat de verliezer zich sportief bij de nederlaag zal neerleggen. Het voorbeeld is natuurlijk de sport, maar het Internationaal Gerechtshof in Den Haag kan ook als voorbeeld dienen. Voorbeelden waar de rechterrol maar beter kan ontbreken zijn levensbeschouwingen (zolang ze hun gelijk niet met geweld door willen zetten). Ik geloof dat ik gelijk heb in mijn historische bezwaren tegen het Christendom, maar ik denk er niet aan de Christenen voor een tribunaal te dagen en hoop dat de Christenen dat niet met mij doen. Bij intieme emoties en pijn moet de rechterrol om principiële redenen ontbreken. Niemand kan over mijn gevoel van pijn oordelen, wel kan ik proberen mijn medemensen van mijn gevoel van pijn of emotie te overtuigen, en dat zal moeten gebeuren door een oprechte indruk te maken. En die indruk van oprechtheid wordt bevestigd door mijn daden, of door verradende indices van oprechte emoties en pijn, als blozen en zweten. Ik kan natuurlijk liegen en voorwenden, en die mogelijkheid geeft de ander het recht mij van onoprechtheid te beschuldigen maar hij kan geen gelijk krijgen zolang ik mijn ongelijk niet toegeef, want de indices van oprechte emotie of pijn kunnen ontbreken, omdat ik mezelf in bedwang houd. Omgekeerd is het mogelijk dat ik ze feilloos voorwend. Verder kan ik onhandig of handig in mijn argumentatie zijn. Wie kent dat wanhopige gevoel niet, vooral uit zijn onervaren jeugd, wanneer het niet lukt de ander van je eerlijkheid te overtuigen? Dat geldt in het algemeen voor elke beschuldiging van onoprechtheid waar het goede bedoelingen betreft. Berouw is zeldzaam, haast iedereen, zelfs de meest afschuwelijke misdadiger heeft wel een rechtvaardiging bij de hand voor zijn gedrag, en vindt zichzelf niet zo slecht. Berouw, spijt is immers fnuikend voor de gezondheid. Vandaar het belang in vele gevallen de mensen hun gezicht niet te laten verliezen door de uitspraak van een rechter. Vandaar echter ook het verlangen naar een opperrechter, een god die het laatste oordeel zal vellen, maar die ook nu al over een alziend oog beschikt en onze nieren proeft. Uiteraard zal deze opperrechter over aan zijn macht evenredige straffen beschikken voor wel gedefinieerde morele delicten, maar, dankzij het systeem van afkoop waarover althans de Katholieke Kerk beschikt, terwijl het Calvinisme over een mogelijkheid van zelfrechtvaardiging beschikt door het besef dat wij allen zondaars zijn, en in het algemeen door het praktisch onbeperkt vermogen tot zelfrechtvaardiging van de gezonde mens, kan men vertrouwen dat het Alziend Oog meestal zal goedkeuren. Dat is het Godsvertrouwen, te vergelijken met het kinderlijk vertrouwen in vader, die in al zijn strengheid toch begrip en solidariteit zal moeten opbrengen. Maar het gelijk van de gerechtvaardigde gelovige kan fanatieke vormen aannemen, als het gaat om een gelijk dat door andersdenkenden, de vijanden, niet wordt gedeeld. Het fanatisme wordt versterkt als het gepaard gaat met overwonnen schaamte. Men denke aan de netbekeerden die zich hebben laten aanpraten dat ze zich moeten schamen voor hun vroegere leven. Zo werken heiligengeschiedenissen: | |
[pagina 37]
| |
Augustinus, Franciscus, Loyola, maar zo werkt ook de radicale bekering van bourgeois zoontjes, of van afvallige communisten. We krijgen dan een Manichaeïsche wereld, die is verdeeld in die van de kinderen des lichts, Armuzd, en die van de kinderen der duisternis, Ahriman. De rechterrol kan gezocht worden in de rechtvaardiging achteraf door het objectieve oordeel van de Geschiedenis, ook al is het gelijk nu nog miskend. Men is om die reden van latere beloning tot fanatiek martelaarschap bereid. Ook miskende genieën hopen daar op. Maar het is een illusie. Christelijke martelaren worden als martelaren geëerd omdat het Christendom gewonnen heeft en niet de Mithras godsdienst of het heidendom. Die overwinning was geen historische noodzaak. Gezien de ontstellende hoeveelheid vervolgingen waartoe juist het vroege Christendom zijn toevlucht moest nemen - te vergelijken met de Russische propaganda van nu - stond het heidendom sterk genoeg. Ook Hitler had kunnen winnen, en, ook al zou het daarna weer langzaam in orde gekomen zijn, de geëerde helden uit het verleden zouden er toch anders uitgezien hebben. Zelfs als na verloop van tijd, wegens de gewone contramine van intellectuelen, Brecht en Picasso weer tot de bewonderde kunstenaars gerekend zouden worden, de waardering van de avant-garde zou toch langs andere lijnen verlopen, de argumentatie zou zich tegen andere opinies afzetten en daarmee de plaats van deze genieën in het retroperspectief van de geschiedenis. We hebben de toekomst niet in de hand, en het gelijk dat het miskende genie later zal krijgen - als het nog eens erkend wordt - zal er anders | |
[pagina 38]
| |
uitzien dan hij kan bevroeden, als hij er al iets van kan bevroeden. Overigens hoeft dit niet te betekenen dat de feitelijke weergave van de gedachten of de beschrijving van de werken van het genie radicaal zou moeten verschillen; het gaat hier alleen om het waardeoordeel, waaronder dat van de waarheid, dat ontstaat door het plaatsen van het genie in de geschiedenis, b.v. als voorloper - en die plaats hangt af van de gang van de geschiedenis. De geschiedenis is niet in het algemeen rechtvaardiger dan het heden, want niet elk genie, elke held, kan op erkenning hopen. Ook hier is dan de rechterrol een illusie. Contemporaine gunstige oordelen hebben dan althans het voordeel dat ze onmiddellijk bevrediging schenken. Voorbeelden daarvan zijn uitslagen van examens, concoursen en prijsvragen, artistieke, wetenschappelijke of industriële prijzen (Medailles), die allemaal in een vergelijkend onderzoek volgens vaste normen worden vastgesteld en uitgedeeld. Naarmate de normen minder strikt zijn, zakt de waarde van het vergelijkend onderzoek. Dat geldt speciaal voor kunstprijzen die dan ook meer het karakter van ‘troostprijzen’ hebben. Die vaste normen moeten objectief, dat wil zeggen onpartijdig gehanteerd worden. De oordelende instantie moet wel betrokken zijn bij de handhaving van het peil van het produkt, maar niet bij het belang van een van de betrokken partijen. De prijs is géén sociale bijstand! In al die gevallen werkt, in de vergelijking, het principe van concurrentie, ook in die zin dat er winnaars en afvallers zijn. Het prestige van de toegekende prijs hangt samen met de waardering die aan de oordelen van de jury wordt gehecht; in laatste instantie is dus ook het geïnteresseerde publiek bij de beoordeling betrokken, het vormt een forum van geïnteresseerde afnemers en gebruikers. Wordt de beslissing erg belangrijk gevonden, om welke redenen dan ook, dan krijgt de overheid een taak. Dat geldt speciaal in die gevallen waarin iemand het rechtvaardig vindt de ander iets aan te doen waarvan hij het, volgens het principe van De Gouden Regel, onrechtvaardig zou vinden als iemand anders het hem zou aandoen, als moord of diefstal. Meer in het algemeen heeft de overheid als speciale taak om beslissingen te nemen die tegen het belang of de zin van haar burgers ingaan, maar dat onderstreept weer het belang in alle specifieke overheidstaken, om een woordvoerder te kunnen horen van degeen die op het punt staat benadeeld te worden. | |
§ 24 Overheid en algemeen belangDe overheid is er niet voor om het iedereen naar de zin te maken maar om voor sommigen onprettige beslissingen te nemen. Wel deelt de overheid liever subsidies uit dan belastingen te innen, maar ook de subsidies moeten door anderen worden betaald, en zijn dan ook, hoe ongemerkt ook, voor iemand onaangenaam. Gelukkig is de belastingaanslag niet gesplitst naar subsidies. Als de overheid als argument steeds het algemeen belang aanvoert, dan valt aan de tegenpleiter de taak te beurt om, naast het betwijfelen van het nut of de rechtvaardigheid van de te nemen maatregel, de overheid er van te beschuldigen het groepsbelang of persoonlijk belang te bevoorrechten. Uiteraard zal altijd min of meer het belang van een groep of een persoon samenvallen met het door de overheid uitgestippelde beleid: de aanval zal dus zeker succes hebben, maar het is onzin, gezien weer de trapsgewijze dialectiek van deze noodzakelijke coïncidentie een principe te maken, door te stellen dat de overheid altijd groepsbelang vertegenwoordigt, of zelfs dat het wenselijk is dat zij dit doet, tenzij in het laatste geval de verdelende rechtvaardigheid als algemeen (economisch of moreel) belang naar voren gebracht wordt, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het bevoorrechten van tot dusver minder bevoorrechten. Gezien de onaangename beslissingen waar een overheid zich voor gesteld ziet, wordt niet iedereen of elke groep als overheid geaccepteerd, of, met andere woorden, de overheid zal een omvangrijk propaganda-apparaat moeten onderhouden - van praal tot ideologische rechtvaardiging - om zich als beslissende instantie te kunnen opwerpen of handhaven. Het dreigement dat de overheid altijd vertegenwoordigt - men denke aan leger en politie - is dus alleen maar gerechtvaardigd met een overtuigend beroep op algemeen belang. Vandaar dat het blote dreigen met geweld zelf niet retorisch is, al staat het wel als mogelijke sanctie op de achtergrond. Vandaar ook dat groeperingen als vakbonden, die ook een dreigement vertegenwoordigen, alleen maar acceptabel zijn voorzover zij er in slagen hun verlangens - eisen - niet als groepsbelang maar als algemeen belang in te kleden, iets wat in de jaren zestig goed lukte in het kader van de Keynesiaanse economie. Mocht het ooit zover komen dat de vakbonden - als nu de categoriale bonden - er rond voor uitkomen het groepsbelang alleen in het oog te houden, of ook mocht eens de propaganda van de vakbond met algemeen misprijzen worden begroet, zoals nu in Italië (dat is allemaal maar retoriek), dan zou de democratie een grote tegenslag moeten verwerken. Gelukkig is het in Nederland niet zover. Onofficiële stakingen, als de recente havenstaking in Rotterdam zijn voor de FNV puur egoïstisch - officiële stakingen dienen de algemene welvaart, of de werkgelegenheid. (wordt vervolgd) |
|