niet dat hij op den duur als een overbodige figuur vergeten zal worden. We kunnen niet om zijn beste plastieken en zijn gelukte tekeningen heen en ik zou ook uit zijn schilderijen graag een keuze willen doen.
De goede, voor hem meest karakteristieke schilderijen lijken mij ontstaan te zijn in de periode om de eerste wereldoorlog, toen hij korte tijd min of meer vriendschappelijke betrekkingen onderhield met Bonnard, wiens werk hem geïnteresseerd en geïrriteerd kan hebben, juist omdat de laatste zo'n genuanceerd plezier in het dóórschilderen had. Ik heb de indruk dat Matisse toen geprobeerd heeft zijn collega te verbeteren door hem af te korten en zijn wattigheid wat hoekiger, zijn sensitiviteit wat brutaler te maken. Daar had hij voor mij best langer mee door mogen gaan. Hij had meer van Bonnard kunnen profiteren dan omgekeerd en meer dan hij gedaan heeft. Misschien moeten we daar Picasso ook wel de schuld van geven. Want als de roekeloosheid van de moed en de moed der roekeloosheid zichtbaar gemaakt kunnen worden, dan hebben Matisse en Picasso dat wel gedaan.
Daar komt nog iets bij. Een uiterst individualistisch kunstenaarschap kon in een kapitalistische samenleving wel eens leiden tot overschatting van de macht van het geld als waardemeter. Als schilders, speculerend op kunst, eenmaal in het zadel geholpen zijn door in nieuwe kunst geïnteresseerde en daarbij tevens goede beleggingen zoekende vermogenden, kunnen zij bezwijken voor de verleiding om als originele geesten te laten zien dat zij nog gemakkelijker aan geld weten te komen dan veel van hun kopers. Ik kan mij niet geheel onttrekken aan de indruk dat in de moderne beeldende kunst soms een artistieke onbeschoftheid meespeelt die niet goed te onderscheiden is van de patserige vulgariteit van veel nouveaux riches. Begaafde mensen zijn ook maar mensen.
Als Matisse en Picasso (en zoveel anderen) zich hiervan enigszins bewust geweest zijn - als zij, met andere woorden, in hun werk lang niet altijd te goeder trouw waren, moet er nogal wat kitsch in hun kunst geslopen zijn. Want die term staat voor de combinatie van onmacht en onoprechtheid. En kan dan ook niet meer gemist worden sedert de ontwikkeling van een zelfbewust persoonlijk kunstenaarschap in de negentiende eeuw onweerstaanbaar doorzette.
Nu is het opvallend dat bestrijders van het verschijnsel hun bezwaren vrijwel uitsluitend richten tegen overjarige kitsch. Zij veroordelen dan de incompetente bedienaars van een wat achterlijk publiek en doen dat graag met stemverheffing, alsof het om een belangrijke aangelegenheid gaat. Zij zouden de kitsch wel uit de wereld willen bannen. Maar worden dan weer tegengesproken door andere kritische liefhebbers van beeldende kunst, die overjarige kitsch nu juist zo aardig vinden en dat - nota bene - zonder er grote waarde aan te hechten.
Nog interessanter is dat zowel de opgewonden bestrijders als de bedaarde vergoelijkers eensgezind zwijgen als het graf over de mogelijkheid van een percentage verse kitsch in hedendaagse kunst. Toch zou dat percentage herkenbaar kunnen zijn. Het is niet uit te sluiten dat in het vormgeven door, zowel op eigen initiatief als in opdracht en teamverband werkenden, tegenwoordig heel wat slecht gecamoufleerd onvermogen meespeelt en vooral dat de verantwoordelijken zich daarvan min of meer bewust zijn. Je moet als kunstenaar nu wel over een zéér geforceerd zelfvertrouwen beschikken om met de hand op het hart te durven beweren dat je in ieder geval te goeder trouw bent. Eén en ander verklaart waarom verse kitsch in onze nieuwste kunst en architectuur doodgezwegen wil worden. Want zoiets is pas kitsch en maar zelden heerlijk. Weet je waarom de overjarige variant terecht aardig gevonden mag worden? Omdat verstandige mensen vergevensgezind zijn als ze hun angst voor iets diep verontrustends overwonnen hebben.
Vergis ik mij niet dan zullen we een zeker percentage kitsch in onze nieuwe kunst mogen herkennen en moeten billijken. Misschien hebben Matisse en Picasso er al zo over gedacht. Als dat percentage nu maar niet te hoog is.