Hollands Maandblad. Jaargang 1980 (386-397)
(1980)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Retorica en liberale samenleving (5)
| |
§ 19 TevredenheidMen kan het geluk niet najagen, men doet iets goed en wordt daardoor gelukkig. Succes is een kwestie van tevredenheid of dankbaarheid, maar die is alleen door vergelijking te bereiken. Als - en alleen als - het weldra zo zal zijn dat de inventiviteit, het peil van de produkten, maar ook de overvloed ervan, verminderd zijn, dan zullen de jaren zestig en zeventig gezien worden als de bij uitstek ondankbare decennia. Wat is er tegen om telkens weer verbaasd te zijn over de enorme keus aan goede, grappige, efficiënte, mooie produkten - of ook degelijke ouderwetse produkten - met een tamelijk goed vast te stellen relatie tussen kwaliteit en prijs? Alles is te krijgen, en wie van de bijstand leeft kan zich een geluidsinstallatie èn een auto veroorloven. Waar, wanneer is zoiets ooit vertoond? Hoe lang blijft het bestaan? Denk eens aan de enorme variatie in de mogelijkheden om je te scheren! Er is geen slechte meer bij. Zoals vroeger, maar toch, wie een ouderwets scheermes wil kopen kan ook terecht! De overvloed maakte de averechtse gevolgen duidelijk. Maar wat is er op zichzelf op tegen dat de armen in het bezit zijn geraakt van wat eerst aan de rijken was voorbehouden. Voor het eerst in de geschiedenis was de armoede geen probleem meer. Maar toen werd het een probleem dat er zoveel van waren, want de armen blijven per definitie in de meerderheid. Men kan wel spreken van een marktmechanisme dat de prijs reguleert, maar men kan niet - met Adam Smith - spreken van een ‘natuurlijke prijs’ die daaruit zou resulteren, als men daarmee ook bedoelt een ware of rechtvaardige prijs. Was de aardolie vroeger te goedkoop en is hij nu te duur? Dat betekent ook dat niemand kan spreken van een rechtvaardige beloning, of ooit kan bewijzen dat iemand onrechtvaardig uitgebuit wordt, als dat betekent dat er een objectieve, wetenschappelijke methode zou bestaan die dergelijke rechtvaardigheden kan uitrekenen, of als dat zou betekenen dat er een instantie | |
[pagina 36]
| |
zou moeten bestaan die dergelijke bedragen met rechterrol bekleed zou moeten vaststellen. Het geld is een abstract middel om goederen en diensten te kwantificeren in het geheel van interactie, van dienst en wederdienst dat, zoals Aristoteles al zegt, de samenleving in stand houdt. Het geld dient daarom de rechtvaardigheid. Maar die rechtvaardigheid is van geval tot geval discutabel. Wanneer is de prijs rechtvaardig? Als alle partijen tevreden zijn? En als dat niet zo is, wie maakt dan uit wie gelijk had toen hij tevreden, of ontevreden was? Tevredenheid of ontevredenheid zijn niet voor eens en voor altijd te kwantificeren, ja, noch geluk noch ongeluk zijn zodanig te definiëren, dat de begrippen zonder verdere discussie op een bepaalde situatie van toepassing zijn. Dat kan blijken uit het feit dat zelfs de ernstigste dingen die een mens kunnen overkomen, nog op zijn minst een adjectief, en als het kan een heel verhaal, nodig hebben, om aan te duiden hoe erg: een vreselijke dood, een vreselijke pijn, onduldbare armoede; want men kan ook tevreden sterven, pijn negeren, en armoede maakt niet ongelukkig. Voor velen was de oorlog een gelukkige tijd. Statistieken van honger, mortaliteit, zelfmoord zelfs, geven maar een flauwe indicatie over het algehele ongeluk van een bevolking. Dat geldt nog sterker voor het meten van geluk, want waar ongeluk toch een zekere limiet heeft in feiten als dood, ziekte, gevangenis, en dus wat dat betreft enigszins vergelijkbaar gemaakt kan worden door middel van statistieken, is dat bij
geluk, omdat tevredenheid geen limiet kent, niet mogelijk. Electriciteitsproduktie, gemiddeld inkomen, zijn wel hele slechte maatstaven. Omdat geluk, tevredenheid, niet aan ook maar een enkele maatstaf is gebonden, kan het op elk niveau van welvaart of in elke maatschappijstructuur met retorische middelen aangepraat worden: de gelukkige slaaf, Rus, knecht, arbeider, vorst. Er is een overheersend opinieklimaat voor nodig, dat de stem van de ontevredenheid verontwaardigd het zwijgen oplegt. Bij ons was de laatste decennia de stemming omgekeerd. Ook het kweken van ontevredenheid vereist massale propagandistische inspanning. Als extreem voorbeeld wil ik de ontevredenheid van de Palestijnen en Molukkers contrasteren met de, overigens onbekende, tevredenheid van de na de oorlog door de Russen verdreven Ostflüchtlinge en de niet-Molukse Indische immigranten. Verteerd wel door heimwee, maar geen kans op georganiseerde wraakgevoelens. Er is voor gezorgd dat ze niet de kans kregen een gevoel van gelijk te ontwikkelen. | |
§ 20 Pragmatiek en waarheidEen consequent pragmatisch standpunt als dat van William James zal ook overtuigingen, als godsdiensten, beoordelen naar hun nut voor de samenleving, bijvoorbeeld naar de manier waarop ze de eendracht, en daarmee rust, orde en voorspoed bevorderen. Maar afgezien van het feit dat deze waarden niet zo absoluut aangehangen kunnen worden - de tweede eeuw na Christus in het Romeinse Rijk was wat dat betreft voor Gibbon een ideale tijd, maar niet voor mij, het Confucianisme hoort ook bij de kandidaten van een goed werkende staatsideologie - bij overtuigingen komt de waarheidsvraag toch weer onontkoombaar op, en die wordt niet beslist naar nut en werking, maar naar de houdbaarheid van de door de godsdienst - of andere levensbeschouwing - verkondigde metaphysische stellingen en historische feiten. Wat het eerste betreft komt het Confucianisme er slecht van af, wat het tweede betreft het Christendom of de Islam. Het is altijd een belangrijk punt geweest dat men een wereldbeschouwing, ook al bewonderde men de coherentie ervan, en het nut voor de gemeenschap, op grond van historische en filosofische kritiek kan verwerpen: amicus Plato, magis amica veritas. Daarentegen kunnen goederen wel op criteria van kwaliteit worden beoordeeld, mits het beperkte nut wel omschreven is. De heer Innocenti heeft een auto ontworpen met heel duidelijk omschreven doelstellingen waaronder zo veel mogelijk plaats binnen en zo weinig mogelijk plaats buiten. Dat werd de Mini, die gezien de technische mogelijkheden, de prijs en de | |
[pagina 37]
| |
doelstellingen, de ideale auto is. Maar niet in absolute zin, voor iedereen of voor alle tijden, gelukkig, en men kan blijven klagen over de vering als men niet op sportief rijgenot gesteld is. En men kan niet om auto's geven of ertegen zijn, inclusief Mini's. Dat geldt ook voor menselijke verrichtingen, althans voor zover men bereid is zich aan een onderzoek op welomschreven punten te onderwerpen, en men niet hoeft te vrezen dat daarmee de hele persoonlijkheid beoordeeld wordt: hardloopwedstrijden en examens. Er moet altijd een bezigheid zijn, of een gewoonte, een eigenschap die aan de beoordeling mag ontsnappen, of waarvan de geringe prestaties met lankmoedigheid beoordeeld worden, terwille van het zelfbesef. | |
§ 21 De onzichtbare hand en het wespennestWe hebben nu een cultuur, de liberale of kapitalistische, die op deelgebieden meetbare vooruitgang te bieden heeft, maar dat voordeel wordt getemperd door het feit dat ‘het nut van dit alles’ ter discussie blijft staan, bij gebrek aan welomschreven doel. In laatste instantie is het nut van deze hele maatschappij natuurlijk even discutabel als het nut van het leven zelf. Wie daaraan twijfelt is geestesziek, wie aan het nut van de liberale economie twijfelt noemt de maatschappij ziek. Men kan streven of zelfs strijden voor een betere verdeling van de welvaart, en daar een plan voor ontwikkelen. Het blijkt dan dat een dergelijke strijd, bijvoorbeeld door middel van stakingen, nauwelijks invloed heeft op de groei van het inkomen en de verdeling ervan. Dan is het frustrerend dat het ‘kapitalisme’ dergelijke resultaten als het ware vanzelf kan voortbrengen, dat is de reden van frustraties en extremisme van links: de strijd heeft niet geholpen. Maar de strijd was niet zo erg nodig. Er zonder gaat het misschien nog beter? Er moet een wetmatigheid in het werk zijn, en die wordt dan ook in de klassieke economie onderwezen, b.v. in de vorm van het optimum van Pareto. Wat naar mijn gevoel ontbreekt is een metafoor die het evenwicht in beeld brengt dat ontstaat door de onderlinge concurrentie. Adam Smith's ‘onzichtbare hand’ is nog te geheimzinnig, en vergelijkbare achttiende eeuwse formuleringen: Voorzienigheid (Vico), of List der Rede (Hegel) bevallen me om dezelfde reden niet. Het probleem werd, als paradox, voor het eerst in de vroege achttiende eeuw gesteld door de van oorsprong Nederlandse arts Handevelle: Private Vices - Public Benefits. Het egoïstische streven naar lustbevrediging van alle individuen tesamen levert welvaart voor het geheel op. Dat geldt voor alle ‘vices’, maar, en zo wordt het probleem in de achttiende eeuw gesteld, de meest algemene noemer is daarvan wel de hebzucht. De hebzucht, als constante, want onbevredigbare passie, van allen te zamen bevordert, zonder ingrijpen van buitenaf, het algemeen belang. Wie van het hof, met zijn plotselinge toorn van tirannen, ruïneuze liefdes, grillige beslissingen, afdaalt naar de stad, wordt getroffen door de bedrijvigheid van de handeldrijvende burgerij en door zijn rustige rationaliteit, door de gestage groei van de welvaart. Het is opvallend voor de ontwikkeling van dit inzicht dat de hebzucht als een deugd wordt beschouwd.Ga naar eind1) In tegenstelling tot contractualisten als Protagoras, Hobbes of Rousseau, die uitgaan van de mens als egoïstisch wezen, maar daarom menen dat vrijwillig of niet, de mens voor het algemeen belang iets van zijn eigen belang zal moeten opofferen, wordt door de achttiende eeuwse voorlopers van de liberalen, en door de latere liberalen zelf, de hebzucht van individuen, in de interactie, gezien als een zichzelf regulerende activiteit, waar dus geen dwang van de overheid bij te pas hoeft te komen om het algemeen belang te waarborgen. De overheid hoeft niet meer te doen dan voor Recht en Orde te zorgen, en ook dat er geen belemmeringen voor de vrije concurrentie ontstaan in het geval van te groot succes in de concurrentiestrijd of door monopolievorming van de overheid. Hiermee is duidelijk de relatie tussen vrije concur- | |
[pagina 38]
| |
rentie en machtsvorming gesteld, en die geldt ook voor meningen. De consument die kan kiezen oefent macht uit - de klant is koning - maar dat geldt ook voor de werknemer die de meest gunstige werkgever kan kiezen - als hij dat kan. De machteloosheid tegenover een monopolie wordt meteen duidelijk bij klachten tegenover telefoon of posterijen, en in tegenstelling daarmee het gevoel van triomf van degeen die kans ziet de ene firma of werkgever uit te spelen tegenover de andere om een lagere prijs of hoger loon te krijgen. Elke monopolievorming, en zeker de Marxistische, perkt die macht in. Dat je niet altijd kunt kiezen, hetzij omdat je geld op is, hetzij omdat er geen betere baan in het verschiet is, doet aan het principe niet af dat de mogelijkheid tot keuze mogelijkheid is om macht uit te oefenen, hoe klein ook; de kruidenier laten merken dat je een andere kunt nemen. Eigendom zelf levert geen macht op. Eigendom is een gevolg van, een uiting of een blijk van macht, maar eigendom kan ook kwetsbaar maken voor de loop van een geweer. Daarbij zijn er zoveel soorten bezit: een stuk brood als je honger hebt, een schilderij, een park, een huis vol gasten, een weg. Een huis vol gasten en een weg kunnen gebruikt worden, net als een geweer, om macht uit te oefenen, maar het schilderij maakt kwestbaar voor diefstal, en je mag het niet vernielen, maar een stuk brood mag je opeten omdat het van je is. Geld betekent de mogelijkheid het zo uit te geven, of te dreigen het niet uit te geven, dat je macht kunt uitoefenen, maar niet alles is te koop. Het voorbijlopen van de ene handelaar omdat de andere beter is, dreigen ontslag te nemen omdat je elders meer kunt verdienen, zijn vormen van machtsgebruik. Nu mijn metafoor. Ik ontleen die aan de bijenraat, al ben ik er niet op tegen als iemand het meer onregelmatige wespennest verkiest, mits duidelijk is dat het bouwsel een cohesie en een min of meer regelmatige structuur vertoont. Het probleem is door de hellenistische wiskundige Pappus gesteld, die zich niet alleen verbaasde over de structuur van de zeshoekige cylinders maar nog meer over de buitengewoon ingewikkelde structuur van de uiteinden waar de twee rijen cylinders elkaar ontmoeten. Was deze vorm te danken aan superieure wiskundige kennis van de bijen? Deze vorm levert een minimum aan omtrek met een maximum aan inhoud op, omdat de cylinders precies aansluiten. Werden de bijen gedreven door een verlangen was te besparen? Het antwoord kwam in de achttiende eeuw, en is te vinden bij Buffon: deze vormen ontstaan omdat alle bijen even sterk zijn en zoveel mogelijk plaats willen veroveren door met hun achterwerk te draaien.Ga naar eind2) Het gaat hier niet om de toekomst van het kapitalisme met zijn economische instituties, als bankwezen en industrialisatie. Het gaat mij alleen om de opkomst van de liberale gedachte dat onderlinge concurrentie een vorm van interactie is, die geformuleerd kan worden in de paradox dat aller eigenbelang samen het algemeen belang vormt, zodat machtsingrijpen van de overheid tot het uiterste beperkt kan blijven. Die gedachte is achttiende-eeuws, maar de interactie bestond natuurlijk daarvoor al. Later zal ik deze gedachte verder uitwerken, door de ruil in verband te brengen met de talio - de vergelding van wandaad met wandaad, maar ook van weldaad met weldaad, en de ruil in het algemeen als grondslag van de samenleving te nemen. Als voorbeeld van een markteconomie wil ik nemen de handel op een markt, een dorpsmarkt. Ook als in een land, bijvoorbeeld Thailand, de overheid totaal corrupt zou zijn, maar deze kleine handel blijft bestaan, dan kan het land een vredige, welvarende indruk maken, in tegenstelling tot een buurland als Cambodja, waar op de meest radicale manier is ingegrepen. Ook Italië is een land dat tamelijk welvarend is, maar dan grotendeels dankzij de zwarte activiteit van een ondergedoken economie. Als de rechtsstaat ontbreekt vervalt het verschil tussen corruptie, bedreiging, afpersing, chantage, en eerlijke handel, het is de taak van een krachtige overheid, gesteund door de opinie van een welgeïnformeerd publiek, om de grenzen tussen eerlijke en oneerlijke verdiensten vast te stellen. Maar de overheid dient gesteund te worden door een publieke opinie, die de Gulden Regel volgt dat: ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’, ook opgevat in de zin van ‘het zou verkeerd zijn als iedereen dit deed’, bijvoorbeeld ‘niet betalen, belasting, of in de tram’, of: ‘zijn zin met alle geweld doorzetten’. Hierin ligt toch het principe van alle opvoeding. Zonder daarbij uit het oog te verliezen dat het hier om een onderdeel - het economisch meetbare onderdeel - van een veel groter geheel van menselijke interactie gaat. Een systeem waarin ook een glimlach veel kan kosten, of veel kan opleveren, in geld, roem, macht of gevoel. De markteconomie willen afschaffen is daarom zo fataal, omdat andere manieren om macht uit te oefenen - weldaad met weldaad, wandaad met wandaad vergelden, belonen en straffen, die tot hetzelfde mechanisme behoren, de plaats ervan gaan innemen. En dat zijn heel wat minder onschuldige beloningen en straffen dan winst of verlies. (wordt vervolgd) |