Hollands Maandblad. Jaargang 1980 (386-397)(1980)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Zeven gedichten tegen de dood Jos Kunst Maieutiek Bloed van mijn denken, buitenwereld, ik wil niet Méér zijn dan open oog, dan oor, dan kuil die ruimte Aanzuigt, vergroot en binnenhaalt, de eigen schuinte Ook zelf vol gaten, wijkend in de lege diep- Te terug, en uit elkaar; zich uitspreidend, verdwijnend - Vliegende dunne tent, uitwaaiend naar omlaag, Vangzeil voor àlles, wijder dan de ijlste vlaag Valwind, neervluchtend wild voor alles uit en vlijmend Doorschoten van de voortekens, het angstbericht Over wat komen moet, en komt, en het wegvaagt: Wereldgeboortevlies, geplunderd aan het licht. Steniging voor Jan Vriend Ik vlucht op handen en voeten uit voor de vliegende Schotels vierkant uit lucht gegrepen hortend hard Hagelend bloedbasalt dat door de uitgestoken Keelholte keldert en de luide doorgang opent En mij tot spreken dwingt in alle tongen over Veranderingen die op handen en die ver Al voortgeschreden onontkoombaar her en der Plotseling toeslaan en doordringen in dit pover Bereik van lijf en leven en de ongehoorde Opstand verkondigen van 't ondergronds gesmoorde Onleven dat mij naar omlaag de weg verspert [pagina 28] [p. 28] Eendvogels Macht van de vleugels die de wind gevangen Neerhouden onder zich, macht van de lucht Die vogels draagt. Verwondering van dieren Die nog niet wisten waar de slachter slaat, Verwondering van de lucht, vol bloedgeur, niet Meer ingeademd, niet meer uit, de lange Grijpkelen, uitgevouwen, bleven hangen Aan rijen haken. Laatste vogelvlucht. Niets zoekt meer lucht in deze dode lente. De vogels verharden in nieuwe tucht. Zacht zingt het koelsysteem der consumenten. Sirius O hondsster midden in de sprong gedood Toegrijpend en toch niet toegrijpend later Waterster ver in 't glinstrend sterrenwater Verzonken aan de kim sinds hij verschoot Van angst en woede overslaand tot vuur Tot zuiver wit vuur helder uitgetild En eenzaam boven het nachtland dat rilt En luisterend weer weet hoe nu zijn uur Ten laatste daar is en zijn verste gronden Al siddren voelt onder de weldra wild Uitstromende menigten waterhonden. Exit 1 Vogels waaiblaren woedend door het straatravijn Neer naar 't verblindend uiteinde de wervelhalzen Waar de ontaarde aarde wegdraait en de walging Zich niet meer inhoudt en te keer gaat in de luchtpijp Gevallen stad vergeefs verankerd en op drift Wegstromend woest en ledig als een mens een ding Buitengeworpen en verlaten - welk verschil Blijft er nog tussen welke wording en verwording Als aan het straateind blad noch vogel richting weet en Zich overslaat en vallend zich verliest en stil En weerloos blijft overgegeven onbezeten [pagina 29] [p. 29] Exit 2 Vogels waaiblaren woedend door het straatravijn Neer naar 't verblindend uiteinde de wervelhalzen Waar de ontaarde aarde wegdraait en de walging Zich niet meer inhoudt en te keer gaat in de luchtpijp Gevallen stad vergeefs verankerd en op drift Wegstromend woest en ledig als een mens een ding Een god gejaagd door alle huizen hemellichaam Dwalend in vrije val door dorre sterrenwinter Dit is geen dood geen leven geen verevening Van schuld want wie zijn oog naar binnen keert hij vindt er De buitenleegte weer die hem altijd omving Exit 3 Vogels waaiblaren woedend door het straatravijn Neer naar 't verblindend uiteinde de wervelhalzen Waar de ontaarde aarde wegdraait en de walging Zich niet meer inhoudt en te keer gaat in de luchtpijp Gevallen stad vergeefs verankerd en op drift Wegstromend woest en ledig als een mens een ding Een god gejaagd door alle huizen hemellichaam Dwalend in vrije val door dorre sterrenwinter Een blinde oogballon vereenzaamd en verlicht En open als een blad een lege vogel - minder Dan ooit verbonden nog met oorsprong en gewicht Vorige Volgende