Hollands Maandblad. Jaargang 1980 (386-397)(1980)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Lof van het Schrijverschap Agnes de Graaf avond aan avond bestedend aan het nauwgezet inkleuren van de tekening van het kartonnen koffertje waarin ik toen ik nog klein was & katholiek ter nuttiging na de schoolmis twee sneetjes brood & lekkere zoete thee (door mijn vader behoedzaam langs een lepeltje in een leeg tova puddingsausflesje gegoten) meedroeg raak ik allengs steeds definitiever elke chronologiese orde in het vanaf steeds langer geleden dan toch eindelijk serieus bij te gaan houden dagboek kwijt ‘maar het moet ook een verhaal worden’ houd ik mij zo nu en dan om mijzelf gerust te stellen voor ‘dat alle tijd nodig heeft om mij op het daartoe meest geëigende moment zijn op geen enkele denkbare wijze beïnvloedbaar en daarom ook in dit stadium onachterhaalbaar verloop prijs te kunnen geven, waarlijk’ zo mijmer ik ‘zo is het’, en dat getuige de zin die nu al enige dagen in kapitalen bovenaan een overigens maagdelijk vel papier prijkt WIE DE TIJGER BERIJDT moet gaan heten [pagina 33] [p. 33] en terwijl ik me angstvallig - om me toch vooral maar geen enkele biezonderheid te laten ontglippen - bij voortduring die onafgebroken stroom aan betekenisvolle voorvallen keer op keer in herinnering breng (het ogenschijnlijk levenloze vogeltje dat - denkelijk om C. een plezier te doen - op een bedje van brinta in een glazen bak ter ruste is gelegd en dat zich als een theeëi openen laat; de midden in het bos aangetroffen witte baksteen met EN HIER erop; het groene, naar lavendel geurende, fluwelen kussentje dat door zijn vulling met fijn schelpenzand haast net zo lekker aanvoelt als ikzelf (of anders jij wel) als ik smorgens naast je in bed wakker word; de wonderbaarlijke ontmoeting met een betoverde prinses; het verorberen van de al dan niet dode geliefde; de in de wind geslagen waarschuwing van een vlinder; het vinden van passend gezelschap voor een uitstapje naar Terschelling; het onbeheerd achtergelaten fototoestel dat ik onder mijn trui verstop maar dat P. desondanks wel opmerken moet, met zó'n vaart suizen we naar beneden; een onmiskenbaar mannelijk beertje; een bij nader inzien verkeerde vingerzetting bij de tiende wals van Chopin; het neuken met de ziel; de taart die ik nooit dacht dat je echt kopen zou; het poesje dat bij thuiskomst alles blijkt te hebben stukgemaakt maar dat als je het oppakken wilt als een lammetje weghuppelt) komt mij de plotselinge & aanvankelijk onmiddellijk verworpen inval om nóg zo'n koffertje in te kleuren als steeds on weerstaanbaarder voor (‘dit keer niet in het rood’ overpeins ik ‘maar in het groen’) [pagina 34] [p. 34] Lof van de Poëzie ‘wat ben je daar nat’ zei je ‘je paleisje is overstroomd’ ‘dat komt’ zeg ik ‘omdat ik je kleine broertje heb binnengelaten die heeft alle kranen opengezet’ Vorige Volgende