welhaast de slechtste strofe van die hele roman, geciteerd, een strofe die van iedereen had kunnen zijn. Uit Oorlog en vrede wordt nogal eens de weverij-vergelijking uit het begin geciteerd, een zeer zware, opzettelijke, pseudo-homerische vergelijking. De schitterende, echt-homerische vergelijking van Gogol vind je alleen bij Nabokov geciteerd.
De brochure van Jeroen Brouwers is terug te brengen tot twee misverstanden: het misverstand dat literatuur vooral gemaakt wordt door literatoren, en het misverstand dat er zoiets bestaat als prachtig schelden. Al die scheldwoorden komen, lijkt het, uit Van Deyssel. En zijn boosheid richt zich tegen niet-literatoren die schrijven, en tegen mensen die de geschriften van niet-literatoren mooi vinden. Guus Vleugel krijgt een prijs. Daarover is Brouwers verontwaardigd. Hij zegt verder niets over Vleugel. Waarom mag die geen prijs hebben? Omdat, denk ik, die prijs aan iemand gegeven is die geen ‘literatuur’ schrijft, maar cabaret-teksten.
De Bey van Tunis kreeg een koliek als hij het wapperen hoorde van de Nederlandse vlag. Deze zin ontleent zijn effect aan overdrijving en concretisering van een cliché, dat bij de lezer bekend wordt verondersteld.
Merkwaardig is dat je het cliché niet hoeft te kennen. Het wordt je door de persiflage aangereikt, zoals soms een parodie zo goed is dat je begrijpt waar het een parodie op is zonder dat je het geparodieerde ooit gezien hebt. Het cliché is ongeveer: de Bey van Tunis werd bang als hij een Nederlands schip zag naderen. Concreter: als hij de Nederlandse vlag zag wapperen. Nu komt de overdrijving: hij werd niet zomaar bang, hij kromp ineen, nee, hij kreeg een koliek. En dan doet Multatuli iets heel moois met dat wapperen. Je kunt een vlag zien wapperen, maar je kunt hem ook horen wapperen. Dat iemand verbleekt bij het zien van een vlag is dwaas, maar dat hij een koliek krijgt als hij hem hoort is krankzinnig.
Je zou kunnen zeggen dat dat horen een concretisering is van het zien, want een vlag zien wapperen is een vaste uitdrukking. Om die uitdrukking te verfrissen en te vernieuwen neem je een in de buurt liggende manier van waarnemen. Merk ook op: niet ‘hoorde wapperen’, maar ‘het wapperen hoorde’ (‘het gebulder hoorde van de Nederlandse kanonnen’). Toch heeft de auteur van deze zin een groot aantal zeurderige, onleesbare pagina's geschreven. Het zeuren begint eigenlijk al een beetje na ‘Havelaar stond op en vaagde iets weg van het voorhoofd’. Tot aan deze zin loopt het boek als een trein.
Bij de Huizingalezing was het zo, dat van mijn collega's niemand het met me eens was. Dat wil zeggen ik kreeg wel wat bijvalsbetuigingen, maar niet van mensen die het woord ‘letterkunde’ in hun leeropdracht hadden staan. Ik geloof dat als ik het stuk in het Engels had gepubliceerd, bijvoorbeeld in Encounter, dat dan de internationale reactie precies hetzelfde zou zijn geweest. Af en toe kom ik iemand tegen die in dezelfde situatie is als ik.
Een historicus besprak een aantal boeken over Rusland aan het begin van deze eeuw. Alle mensen die daarover schrijven, zei hij, beschouwen de dingen die zij beschrijven, de toestand in Rusland dus van vóór 1917, als even zovele oorzaken van de revolutie. Zonder dat zij inzien dat als de dingen die zij beschrijven niet door een revolutie, maar door iets anders gevolgd waren, zij die dingen beschouwd zouden hebben als oorzaken van dat andere. Iedereen doet dat, zei hij. Als je daar niet aan meedoet word je niet voor vol aangezien. En als je er wel aan meedoet verlies je je zelfrespect. Dat is precies mijn situatie als docent letterkunde. En in Goethes Italienische Reise vond ik: ‘Diese sämtliche Litanei, um derentwillen man aus der Welt laufen möchte, sollte ich hier mitbeten und ganz ohne Zweck?’.
De Darwinistische theorie dat de tong van de miereneter zo bij uitstek geschikt is om mieren mee te vangen lijkt een beetje op de bewering dat de taal zo bij uitstek geschikt is om onze gedachten in uit te drukken.
Stelling: er bestaat geen samenleving zonder taboes. Vraag: hoe zit het dan met onze samenleving, waarin ‘steeds meer taboes overboord gegooid worden’? Allerlei dingen die vroeger schandelijk werden gevonden vindt men nu heel gewoon. Zou je dan niet moeten zeggen dat het aantal taboes afneemt?
Als het aantal taboes niet afneemt, waar zijn dan de nieuwe taboes? Antwoord: de hoeveelheid (aantal, dichtheid, macht) taboes neemt niet af, maar blijft gelijk. Zij verplaatsen zich. De vrijheid van meningsuiting kan bijvoorbeeld toenemen, maar dan moet hij ergens anders in dezelfde samenleving afnemen.
De kunst is die plaatsen te vinden. Voor de verd wijnende sexuele taboes komen andere sexuele taboes in de plaats. Of misschien kan een bepaald terrein, dat der sexualiteit, een aantal taboes verliezen. Daar staat dan toeneming tegenover van het aantal taboes op een ander terrein. Mensen die vroeger geloofden dat onanie tot hersenverweking en ruggemergstering leidde en daar brochures over schreven geloven nu dat kernenergie gevaarlijker is dan energie, gewonnen uit steenkool, en daar schrijven zij brochures over.
Wat naar het mij voorkomt ook gelijk blijft is de individuele vatbaarheid voor taboes, voor-