Als hij bij de kist komt en erin kijkt valt hij haast om van ontzetting: Een zo verleidelijke vrouw heeft hij nog nooit gezien. Bontjas van zeehondenvel open, rok van zijde omhoog tot op de buik, glanzende nylons met glitters, een goudgevoerd gordeltje, geen broekje, tieten bloot in een open bloeze. Suzy glimlacht naar Joeri, ze klemt de randen van de doodkist tussen haar knieholten, haar voeten staan nu op de Russische grond en met haar hoofd op het zachte Amerikaanse lichtblauwe kussentje begint ze te wiegen. Haar tong komt tussen haar tanden door. Het is een slangetong. Spierwitte tanden. Een rode, natte tong, het puntje beweegt verleidelijk over haar lippen. Ze kietelt zich. Joeri roept: ‘Bozje moj’ (mijn God) en begint een gedegen paringsdans met Suzy. De priester begint het Lukas evangelie voor te dragen, er komt meer wierook, de kolonel glimlacht, het orgel speelt afwisselend religieuze liederen en rag times. Na Joeri klimmen nog vierhonderd negen en negentig gevangenen op de heerlijke vrouw in haar kist. Als drie man zijn geweest gaat de mare door de kerk dat het heerlijk is. Je kan gewoon stil liggen als je te uitgeput bent. Suzy neukt je zelf met een golvende buik. En bij iedere man begint Suzy te roepen van ‘Ah’ en ‘Oh’ en ‘Ik voel het’. Alle mannen komen heerlijk klaar. Als alles afgelopen is sluit Suzy de deksel weer en rijdt in haar kist naar het grote toestel. Weer is ze de enige in het grote vliegtuig. Ditmaal moeten Russische technici de touwtjes door de gaten van de kist stoppen. Vijf minuten later vertrekt de Boeing. Teleurgesteld horen de gevangenen in de kerk hoe het toestel vertrekt. De gevangenen worden weer naar het kamp afgemarcheerd en het gebouw wordt in brand gestoken. De priester wordt buiten gevierendeeld en de organist moet benzine drinken, twintig liter en dan wordt hij aangestoken. Als een rotje vliegt hij hemelwaarts...
Suzy draagt William Budd achttien jaar opdat hij zeer verstandig zal worden. Tegen de tijd dat ze hem baart is ze nog een prachtige vrouw. William is meteen de rijkste man ter wereld, maar ook een van de goedmoedigste en pienterste. Terwijl hij opgroeit haalt hij de doctorstitel in archeologie, in filosofie, in wiskunde, in latijn, in theologie, in de rechten, dan komt hij op de diplomatenschool. Op een dag bezoekt hij zijn moeder. De president van de Verenigde Staten komt juist uit haar boudoir terwijl hij zijn gulp dichtknoopt. William vraagt zijn moeder hoe het nu eigenlijk zit. ‘Ik weet wel wie jij bent’, zegt hij, ‘en ik wil er liever niet over spreken, ik schaam me voor u moeder en ik schaam me dat ik uit uw buik te voorschijn ben gekomen. Vandaag hebt u bijvoorbeeld de bouw van vier gevangenissen in Argentinië aangenomen. U met uw glazen bol, u die kunt vliegen zonder op de radar te kijken, zonder naar de radio te luisteren, ik geloof beslist niet dat u een goede vrouw bent. Ik geef mijn geld weg aan de armen, maar u pot alles op. Ik geloof niet dat ik van u houd’. ‘Ik pot niet op’, zegt Suzy, ‘ik beleg’. ‘Maar u houdt alles voor uzelf’, zegt William verwijtend, ‘daar gaat het nu echter niet om, wat ik zeggen wil ..., wie is toch eigenlijk mijn vader?’. ‘Je vader was waarschijnlijk Joeri Toepetskie, want hij was de eerste nadat ik mijn schildje had uitgenomen en was opgehouden met het slikken van de pil, bovendien kwam ik bij hem het lekkerste klaar, maar je kan ook een zoon zijn van een van de vierhonderd en negen en negentig die er toen volgden. Er waren zeker honderd en twintig die ik zelf op heb moeten naaien’. ‘Maar wie was Joeri Toepetskie?’, vraagt William. ‘Hij was een uitgemergelde Russische gevangene, zoals er zoveel zijn’, zegt zijn moeder, ‘het zal me niet verbazen als hij onderdehand allang is gecrepeerd,
je bent verwekt in de buurt van het Russische strafkamp Rozdjesvjestnik Toepolost, door een Russische onderdaan. Hij had ooit gepoogd om vanuit zijn land naar Engeland te vliegen in een gekaapt toestel. Maar je kan natuurlijk ook de zoon zijn van Iwan Tarjeskewan, een zigeuner die het paspoortenregiem overtrad, of van Sergej Pavlowietsj die zijn eigen handel in tomaten dreef, of je kunt de zoon zijn van Lev Taranteltjik die een spotdicht op Lenin schreef en zo kan ik nog uren doorgaan’. William zwijgt een tijd en dan vraagt hij of hij eens op vakantie mag. Zo lang hij leeft heeft hij boeken bestudeerd en wijsheid opgedaan. ‘Ik heb al tien keer gedroomd de laatste tijd dat ik de Laatste Verlosser was’, zegt hij, ‘zou daar nu iets in kunnen zitten? Hoe zou de Verlosser geboren kunnen worden uit een vrouw als u en een uitgemergelde en kapot gemartelde Russische gevangene?’. Suzy glimlacht. ‘Ik wil eens goed nadenken over wat me te doen staat op aarde’, zegt William, ‘daarom vraag ik u of ik een half jaar alleen op vakantie mag’. ‘Mij best’, mompelt Suzy, ‘als je maar geen onzin uithaalt’.
William vertrekt naar Los Angeles en huurt daar een zeewaardig zeilschip. In drie maanden vaart hij naar Nieuwe Zeeland en ziet daar een Japanse walvisvaarder, een groot schip, de harpoenier staat op de punt en is juist van plan om de laatst overgebleven twee walvissen te gaan harpoeneren. ‘De wereld is gek’, denkt William, ‘mijn moeder laat kunstmest maken van duizenden dolfijnen en verkoopt die aan Japanse boeren. Van walvissen hebben ze honderden jaren kattevoer, traan en margarine gemaakt, zulke lieve beesten, zo groot en verstandig. Het mannetje paart met het vrouwtje. Als de harpoenier nu niet schiet zijn er binnenkort weer