Hollands Maandblad. Jaargang 1980 (386-397)(1980)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Dirkje Kuik Namiddag bij de buren Soms, men kent ik denk het zeverige moment ook uit eigen ervaring, adieu verprutste zelfstandigheid, kan ik er niet tegen; wordt het de oude meid iets te veel: die namiddag zon over een border rijp groen rot, die heldere lach van een huisvrouw achter in een tuin, haar zegen de stem van het kind tegen de vader, dit geluid. Het klinkt haast zorgeloos en waar als het rammelen van vaatwerk in een keuken. Het lijkt zo thuis, bedriegelijk geborgen, men telt slechts veertig jaar, dat je van het van vaste prik en vaste baan van speelgoed beertje in de maan. Biedermeier Voor Köpke Het is een aardig stukje schilderwerk, een sprotje burgersentiment uit Kopenhagen: de brede vensterbank daarop een rode kat dan buiten een wilde kers, een prunus bloeiend in een tuin. De poes kijkt uit en zij kijkt uit door het raam naar een streep met oker doorschoten blauw boven pannedaken. Tegen negen uur, nog steeds zon in de lucht, geen zucht wind in de bomen, een tikkeltje geluid van vogels wil tot ons komen, een trage voetstap op het grind. Begint nu het verhaal, verwachting wekt het hoorspel; een uitgetelde tuinman na de maaltijd is de werkelijkheid en boven voor het venster van de mansarde bis, niet onaardig vijftig, de juffer, schrijvend, echter let wel beeld in een spiegel, dit plaatje, beschouwer, nogmaals Deens het geestesmerk. [pagina 26] [p. 26] Klein Arkadië voor Eva Kuyper Kom lente-achtig koel zomer, kom met veel wind en zon en blij, heerlijk naar buiten kom, diep toch is het verlangen. Men zit, de schaduw gevonden, op het hengelkrukje de blauw linnen jurk los geknoopt, vrij is de leest, de voeten in sandalen, onder de rode kastanje bij het theehuis, zorgeloos is het wachten aan de rivier. Over het water ligt de boerderij van ver voor mijn tijd, het geel-okeren landhuis, wazig tussen de bomen, loofbos, dicht woud waarin ik zo verdwaalde, mijn jeugd: ‘De Toren van Beukenhorst’. Nu echter zal ik schouwen de stam, zomer, schetsen het lover, betekenen de weg, hechten zonder gewicht en nog één keer, fraai mooi weer spelen op het papier met je gezicht. [pagina 27] [p. 27] Vorige Volgende