Oud bloed
Francine Rijkegras
Het is koud in de tram, het is er vuil en het stinkt naar sigarenas die uit de veel te kleine asbakjes puilt en op de grond waait. Ik houd mijn handen in mijn zakken om niets te hoeven aanraken van al dat ijskoude, vieze.
Wij gaan naar opa. Mama heeft de jas aan met het blauwgeverfde bont. Aan de rand bij de knoopsgaten steken harde dingen naar buiten, zo scherp en dun als visgraten, maar het is paardehaar. De tram rammelt. Alle mensen bibberen ervan. Ik leun half tegen mama aan omdat ik mij nergens aan wil vasthouden. Het is ook een beetje warmer zo.
Mama praat met een vrouw die een heel dikke wrat naast haar oog heeft. De wrat beweegt voortdurend door het schokken van de tram. Ik moet er de hele tijd naar kijken. Opeens is er het geluid van een harde wind. Ik ruik ook de lucht ervan. De sigarenstank lijkt minder. Mama praat gewoon door. Ik weet zeker dat zij het gedaan heeft en ik word vuurrood. De vrouw met de wrat zegt tegen mij: - Dat kan iedereen overkomen, hoor kind!
Wij stappen uit in een lange grijze straat. Ik weet niet waar die straat naar toe gaat en ik zou heel graag eens tot het eindpunt van de tram willen meerijden.
-Naar het eind van de wereld, zegt Floor, waar alles met kranten is dichtgeplakt.
Ik zie een muur van oud vergeeld papier, hard en stijf van het plaksel, waar je niet doorheen kunt.
Als ik adem op het geluid van een locomotief komen er kleine grijze wolkjes uit mijn mond.
-Doe niet zo gek, zegt mama.
Het huis van opa heeft de kleur van oud bloed. Niet bruin en niet rood. Geronnen bloed.
-Zo gewonnen zo geronnen, zegt mama van ons vroegere dienstmeisje.
Het is een winkel met een uitstalraam. Er ligt dik grauw papier in en daarop liggen spijkers en schroeven en dode vliegen. Zinken emmers en teilen, schoppen en harken, houten wasknijpers en ijzeren pannesponzen waaraan je je vingers openhaalt en die roesten zodra ze in water zijn geweest.
-Maak de deur vast open, roept mama, want ik ben al vooruit gelopen. Ik moet de geroeste klink aanraken en wanneer ik daarna mijn hand bij mijn neus houd is het de smaak van bloed die ik ruik, dezelfde die ik proef als ik een bloedneus heb en slik. Er is het magere geluid van een belletje, de geur van oud ijzer komt ons tegemoet en onze voetstappen klinken hol op de houten planken van de vloer. Dan is er weer een deur waar een beetje licht door het matglas komt. Daar is de keuken en daar zit opa, altijd op dezelfde plaats. Een pet op, een koperen asbak naast zich met een kromme pijp. Hij spuwt telkens in een wit émaille bakje, waaraan een deksel vastzit.
-Dag kind, zegt hij en ik moet hem kussen. Zijn uitgeplozen touwbaard kriebelt.
-Dag kind, zegt hij ook tegen mama en zij kust hem ook.
Alles aan opa is grijs en het lijkt of er een vlies over zijn ogen ligt, zoals het velletje dat bij een hardgekookt ei vlak onder de schaal zit. Zijn ogen tranen steeds, maar hij huilt niet echt. En zijn broek heeft van voren een donkere vochtige plek.
Het is hier warm, maar het ruikt naar kool en kolendamp en ook een beetje naar plas.
-Ik zet het raam op een kier, zegt mama. Jullie vergassen hier nog!
Een ijskoude stroom lucht komt naar binnen, tegelijk met tante Liza die buiten een emmer kolenslik is gaan halen om op het fornuis te doen.
-Waarom zet je dat raam open? Moet pa soms een kou krijgen?, moppert tante Liza tegen mama en maakt het raam meteen dicht.
Tante Liza is helemaal zwart: een glimmendzwarte schort over een zwarte jurk, zwarte kousen en schoenen en ook haar haren en nagels zijn zwart. De enige kleur van tante Liza is het rood van de inmaakringen die je om haar benen kunt zien zitten, telkens wanneer ze zich bukt.
-Je moet de Groene Kruis-zuster laten komen voor pa zegt mama. Hij moet toch geregeld gewassen en verschoond worden.
-Hij kan zichzelf best redden! zegt tante Liza.
Mama zucht en schudt haar hoofd.
-Wat is jouw haar toch mooi zwart! zegt ze dan. Ik ben al zo grijs, terwijl jij ouder bent. Maar ja, jij bent dan ook niet getrouwd.
-Gelukkig niet, zegt tante Liza.
Mama begint te huilen. Haar neus wordt rood en haar kin trilt. Ze haalt een naar eau-de-cologne ruikende zakdoek uit haar tas en houdt die tegen haar ogen.
-Nou, nou, is het alweer mis?, vraagt tante Liza. Waarom blijf je niet een paar dagen hier met het kind?
-Hier heb je iets, zegt ze dan tegen mij.
-O, tante, dank u wel! Dat hoeft echt niet!, zeg ik, een gulden in mijn hand voelend.
Maar tante Liza zegt: -Haal eens bij Jamin