Hollands Maandblad. Jaargang 1980 (386-397)(1980)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Kees Ouwens Tobbe Ontvallen positie, uw lege plaats is als een muurvlak zonder raam En zelfs uw diepste wortels roeit men uit met koude messen In de diepste grond U bent als de onthulling van het hemels blauw nadat Het dek verwaait Als stompe blindheid van het oog verwelkt, zo is uw tobbe van weleer waarin Geen water spoelt, noch enig scheepje drijft, Noch blijft er licht in de gedaante van een lamp Maar wel roept zij het beeld op van een huis Daar langs de weg, nacht koepelt machteloos Getakte zwiept in de novemberstorm, ik hoor uw stem Schijnsel verwaait Expansie Ontwellingen van sap, het is zo schoon te weten dat u waakt De goudbestreken kim glanst nu oneindig na uw vocht En uit de zeeën stijgt uw zacht gemurmel op naar dat Wat niet gemeten is, maar toch uw maat O, ja, mijn rug oogt als een lied der duisternis Mijn borst knaagt dagelijks aan uw expansie Mijn hart is als verdamping van uw vorm Hoor dan mijn stem die als uw nevel prijst In hoogste staat Kaalte Stervend gras, waarom gaat u dood Waarom is uw stem niet in mijn mond als bloei van Zulke schoonheid dat mijn adem stokt En waarom gaat uw groei te gronde, als toch het dorren van mijn hand Uw bloei behoeft als nog niet enig middel uit de tijd Van voor uw neergang Welkend gras, wat is het dat de dood te bieden heeft Dat uit mijn lijfsvocht niet te peuren valt Noch welt Ik zie een zwart binnen de blindheid van mijn tegenwoordig oog Er is niets dat mij troost ten afscheid, enkel een kaalte van Het aardvlak welft Als spiegel van oneindig niets [pagina 13] [p. 13] Zog Verregening in wind, u is zo bizar in uw tenten Soms schreeuw ik dierlijk naar uw kaste hogerop Onzienlijk, uw vee graast blauw Op de hoogte van de geest is hun worp De gooi naar eeuwigheid, doorboort het dek U melkt uw zwerk Kapsel waait Verregening in wind, uw kindje baadt in uw zog U speent mijn jeugd, klaart mijn wassing En dat is uw werk Macht Tweeledige dood, klem mij niet langer aan uw borst want niets beklijft Kwel mij niet langer met uw knekels De putten in mijn lijf zijn de impressie van uw diepste vorm Mijn ademwind klaagt als de wind door uw karkas Uw letterwoord van vier klinkt haast als laster Voort te bestaan, 't is de volmaking van uw raster - vulsel beeldt, zien past er - Roept allengs u als mijn gezelschap op Laat ons dus gaan, het is zo een prille nacht Wij stappen langs het asfalt van de baan, autoverkeer dwingt nog terzijde Kijk daar, daar is het huis dat wacht, opdat wij het verblijden Met zo een tweeledigheid van onze macht Dat deze niet te kiezen weet Terughoudendheid betracht Vorige Volgende