| |
| |
| |
Pruum
Hans Dorrestijn
De kat was zo lelijk dat ik hem meteen verafschuwde. Een doffe grijze vacht die kleefde, een groezelige bef, rachitispoten en een belachelijk korte staart. Ik kreeg hem cadeau van mijn vriendin, typerend voor de verrassingen die ze me bezorgde. Een ander krijgt van zijn geliefde een echte poes, ik kreeg een kwaadaardig gedrocht in mijn schoenen geschoven. Mary dacht dat ze van me hield. Toen ik haar in de klas kreeg, was ze achttien en woonde nog bij haar ouders. Alle jongens waren dol op haar, maar ze wilde geen medeleerling. Ze had een enorme bos blond haar die tot op haar kont reikte, een ovaal gezicht met amandelvormige ogen. Wie veel te bieden heeft, kan hoge eisen stellen. Zenuwachtige puistekoppen uit de vierde of de vijfde konden naar haar fluiten, ze had haar zinnen op een leraar gezet. Ik verschilde van mijn leerlingen alleen in het opzicht dat ik mijn brood verdiende en ik twijfel er niet aan of Mary vond dit feit van groot belang. In het begin voelde ik me gestreeld dat ze zoveel werk van me maakte. Mijn onaantrekkelijkheid lag niet zozeer aan mijn uiterlijk als wel aan mijn manier van doen. Ik moet me als een malloot gedragen hebben, vleierig, kruiperig en slaafs. Ik deed zo vreselijk mijn best dat meisjes in tien minuten op me afknapten. De mislukking, het onvermogen zelf hield een allesoverheersend verlangen naar lichamelijke liefde in stand. Ik had nog nooit een echte verhouding gehad. Een goeie of een slechte relatie het kon me niet meer verdommen, het kwam er op aan dat ik een partner had.
Eerst speelde onze jonge liefde zich in het verborgene af, doodsbang als ik was van school getrapt te worden. We werden brutaler toen we merkten dat heel W. op de hoogte was zonder dat de staf van onze school maatregelen nam. Na een maand of twee bezocht Mary me soms ook overdag op mijn flat. Tegen haar gewoonte in bracht ze op een zaterdagmorgen mijn woning enigszins op orde. Toen ze binnenkwam, had ze de kleine kobold bij zich. Ze riep me en zette het diertje op het blauwe zeil in de gang. Het begon door de flat te waggelen of het er thuis hoorde.
- | Wat is dat? |
- | Die is voor jou. Een cadeautje omdat je zo lief bent. |
Ze probeerde me te kussen, maar ik weerde haar af. Eerlijk gezegd snapte ik al lang niet meer waarom ik zo intens naar een echte verhouding verlangd had.
- | Neem dat beest alstjeblieft meteen weer mee. Ik wil geen kat over de vloer. |
- | Maar deze wel want die krijg je van mij. Een poesje helemaal alleen voor jou, dat wil je toch wel. |
- | Nee, dat wil ik niet. Geen katten hier in godsnaam. En zeker deze niet. Jezus, wat een lelijkerd! |
Opnieuw duwde ik haar van me af. Nooit had ik de meisjes kunnen bereiken die ik begeerde. Nooit waren ze net zo verliefd als ik, maar iemand van wie ik zelf niet hartstochtelijk hield, moest ik me met geweld van het lijf houden. Ze verloor bijna haar evenwicht. Om zich een houding te geven, tilde ze het katje van de grond. Ze drukte het tegen de borst en wiegde het, maar opeens vertrok haar gezicht. Ze zette het dier vlug weer neer en bekeek de natte plek op haar T-shirt.
- | Gatverdamme, hij heeft gepiest. |
- | Nou, dat begint dus al goed. Ik wil zo'n smerig beest absoluut niet in huis hebben. Had je niks beters kunnen verzinnen, dit lijkt godverdomme de gebochelde van de Notre Dame wel. Breng maar gauw terug. Voor ik het een spuitje laat geven. |
Mary trok een lipje. Ze zou uren pruilen, maar zich in wezen niets van me aantrekken. Ze keek tegen me op, maar niemand kon beweren dat ze een slaafse natuur had. Diezelfde middag noemde ze de kleine kater voor het eerst Pruum. De naam ontleende het dier aan de vader van de handelaar in lompen en oud papier op wiens bedrijf mijn flat aan de achterzijde uitkeek. De oude had zijn hele leven op een tabakspruim gesabbeld. Zijn zoon zag er niet bepaald uit als iemand aan wie men gauw een bijnaam geeft, desondanks had hij die van zijn vader geërfd: Pruum. Hij was een stevige kerel met de kop van een Western-acteur. Met hem zou ik nog te maken krijgen toen ik in opperste wanhoop mijn kat probeerde te lozen. Maar zover was het nog niet.
De golfplatenloods van John Wayne stond als een reusachtig brood op een terrein vol brandnetels, vlier en autowrakken: de geboortegrond
| |
| |
van het beest waarmee Mary me had opgescheept. Hier leefde een honderdtal wilde katten. Ze werden mede in leven gehouden door de sentimentele bewoners van het bejaardentehuis. Op het trottoir dat grensde aan de wildernis plachten de bejaarden hun bordjes met voedselresten neer te zetten. Vooral 's winters kwamen de zwerfkatten daar op af. Ze waren schuw en ze schoten weg als je voorbijkwam. Het leek op een bende clochards ontsproten aan het brein van Edgar Allan Poe. Ze hadden korte bloederige staarten of ze hinkten op drie poten. Er liepen er een paar rond die met maar één, treurig, oog de wereld inblikten. Op de plaats waar het andere moest zitten, bevond zich niet, zoals men verwachten zou, een enge holte maar een met haar begroeide bult. Allemaal familieleden van Pruum. Zelfs ik moest toegeven dat Pruum de mooiste van het zooitje was.
De eerste avond met de jonge kat alleen voelde ik me onwennig. Ongeveer als een badgast in het naseizoen bij oude mensen in pension. Pruum had van dergelijke gevoelens geen last. Hij scharrelde door mijn huis alsof hij het koopcontract had ondertekend. Zijn neiging om zich aan me op te dringen grensde aan het ziekelijke. Voortdurend vroeg hij om aandacht. Als ik zat te werken, hees hij zich langs mijn broekspijp omhoog, ongegeneerd zijn nagels in mijn vlees klauwend. Net als de zwerfkatten buiten was Pruum niet om met een tang aan te raken. Zijn vacht kleefde. Er droop spul uit zijn neus en oren. Zwart, stroopachtig vocht. Hij had een harde opgezwollen buik. Een Derde Wereldkat was het. Als ik hem op de grond terugzette, ging hij in de buurt van mijn stoel ouwelijk rond zitten kijken, hees en klagelijk mauwend. Net als echte poezen zat hij op zijn achterste, maar hij kreeg zijn staart niet om zijn voorpootjes geslagen. Die was te kort. Al met al slaagde Pruum er beter in dan Mary om me van mijn werk te houden. Middernacht moest ik mijn pogingen staken. Toen ik in bed stapte, ontdekte ik dat mijn benen van onder tot boven bedekt waren met schrammen.
Het lukte me niet om hem zindelijk te krijgen. Hij gebruikte de leren stoel, het duurste meubelstuk dat ik bezat, als pisbak. Ik voerde een verbeten strijd met zijn diarree. Her en der besmeurde hij mat en zeil met zijn waterdunne groene poep. De derde dag dat hij bij me was ondergeschoven verloor ik voor het eerst mijn zelfbeheersing. Toen stapte ik midden in de behoefte die Pruum naar willekeur had laten lopen. Voor straf vloog de kleine als een op drift geslagen schaatser over het blauwe zeil van de gang. Hij sloeg met een bons tegen de plint aan het andere eind. Van thuis had ik een doeltreffende methode opgestoken om een huisdier zindelijk te maken. Mijn vader placht de onzindelijke hond met de neus in zijn stront te drukken. Ik aarzelde om dit voorbeeld te volgen. Als kind wekte die behandeling mijn verontwaardiging, merkwaardig overigens aangezien geweld bij ons thuis werd beschouwd als een normale zaak. Mijn vader gebruikte handen en voeten om ons op te voeden. Het hoorde er bij. Alleen als hij de hond sloeg, haatte ik mijn vader.
Nu Pruum zo hardleers bleek, zat er niet veel anders op. Een paar keer duwde ik zijn kopje in de stinkende smurrie waarna ik hem onmiddellijk in de plastic afwasteil met kattegrit zette. Om hem het verband duidelijk te maken. Pruum onderging de behandeling zonder een kik te geven. Dat vond ik wel zo prettig want zijn stem werkte een mens op de zenuwen. Miauwen zoals een gewone kat kon hij niet. Hij maakte een huilerig schrapend geluid, ook als er niets te zeggen viel. Alsof er een gemartelde ziel in hem huisde. Hoe ik hem dat af moest leren, had mijn vader me niet geleerd. Op alles wat er gezegd werd, reageerde Pruum met een hartverscheurend geluid. Als ik tegen hem siste, dat hij zijn bek moest houden, mauwde hij indringender dan ooit. Pas als ik een voorwerp naar zijn kop gooide, schoot hij weg en hield zich een ogenblik stil.
Mary had geen oog voor Pruums onaangename eigenschappen. Bij me op bezoek speelde ze urenlang met het dier. Het verwonderde me dat Pruum net als andere poesjes speelse meppen tegen bolletjes wol gaf. Stomverbaasd was ik toen Mary Pruums snuit een keer in mijn oor duwde om me ervan te overtuigen dat hij echt spinnen kon. Het spon zowaar, het grijze schijthuis. Ik ergerde me aan haar liefde voor de kat. Pruum zelf bracht haar genegenheid een gevoelige knauw toe. Op een avond had ze hem op schoot zitten strelen. Hij gedroeg zich voorbeeldig zodat ik haast met zijn aanwezigheid verzoend raakte. Met dichtgeknepen ogen liet hij zich de liefkozingen welgevallen, maar opeens draaide hij zich om en klemde Mary's handen tussen zijn klauwen. Blazend en grommend zette hij zijn tanden in haar vlees. Toen sprong hij met een kwade kreet op de grond. Mary keek beteuterd naar haar handen.
- | Wat was dat nou? |
- | Het is een vals kreng, ik heb het je toch altijd gezegd. |
- | Ik zit hem gewoon te strelen en plotseling valt hij me aan. |
- | Een psychopaat is het, maar niemand wil me geloven. Nu zie je het eens zelf. |
- | Maar zoiets doet hij toch nooit. Anders is hij toch altijd lief. |
- | Dat is altijd met psychopaten. Dan wordt de liefde ze te veel en dan slaan ze aan het moorden. |
Ze keek nog steeds beteuterd toen ze uit de
| |
| |
keuken kwam waar ze het bloed van haar handen had gespoeld. Vlak voor ze naar huis ging, opperde ze dat ik de kat misschien wat al te veel op zijn donder gaf.
- | Dat komt doordat het kreng zo buitengewoon hardleers is. We kunnen hem beter meteen terugbrengen naar waar hij vandaan komt. |
- | Dat is gemeen. Ik heb hem niet voor niks aan jou gegeven. |
- | Een leuk cadeautje een halfwilde kat. Zoiets hou je niet ongestraft op een flatje. Ik snap niet dat je het niet begrijpt. |
- | Je gaat hem niet terugbrengen naar die andere stakkerds. Dat overleeft hij niet. |
- | Juist. Daarom voel ik het meest voor het asyl. Pijnloos afmaken, dat is de beste oplossing. |
Ze keek me verontwaardigd aan. Ik begon me op te winden.
- | Jij hoeft niet altijd zijn smerige rotzooi op te ruimen, die vieze groene slingerschijt van de mat te krabben, dat hoef jij niet. En jij hoeft ook niet om het uur zijn pis uit de stoel te deppen. Iedere kat was al lang zindelijk geweest. Al lang! En nou nog agressief ook. Echt Mary, die kat is niet helemaal normaal. Het asyl, geloof me. |
- | Als je het eens durft. |
Een paar dagen later zette Pruum mijn argumenten opnieuw kracht bij en ik begon te geloven dat de verlossing op handen was. Dit keer sprong Pruum Mary zonder enige aanleiding naar de benen. Ze schudde gillend de kat van haar voet. Pruum takelde haar lelijk toe: haar schenen en enkels zaten onder de beten en krabben. Ik herhaalde dat Pruum een misdadige aanleg had. Terwijl Mary haar wonden met jodium behandelde, vroeg ze zich hardop af waarom de kat het op haar voorzien had. Ik wist het antwoord wel maar ik zei niet dat Pruum in zijn jonge leven te vaak tegen de punt van mijn schoen was gelopen om me nog te durven aanvallen.
Een andere gebeurtenis uit die tijd wil ik niet onvermeld laten. Ik zat op een zondagavond correctiewerk te verrichten en Pruum was de hele avond opvallend rustig toen ik ineens werd opgeschrikt door een bolderend lawaai. Pruum flitste voorbij. In volle vaart liep hij op de radiator in. ‘Die gaat dood’, dacht ik. Hij lag
| |
| |
stijf en recht onder de verwarming en trok met zijn poten, zijn ogen dicht en zijn bekje half open. Ondanks mijn afkeer voelde ik angst en medelijden in het uur dat het er voor Pruum op aankwam. Ik improviseerde een bedje en sprak het dier kalmerend toe. Er trokken rillingen over zijn vel. Ik was er van overtuigd dat Pruum ging sterven. Enerzijds luchtte dat idee me geweldig op, anderzijds wilde ik niet dat hij heen zou gaan zonder dat ik hem althans één keer in zijn leven vertroeteld had. Toen ik hem een minuut of tien had gestreeld, trad er ontspanning in. Hij krulde zich op en begon zelfs, zij het zwakjes, te spinnen. Ik ging weer aan mijn werk. Een half uur later schoot Pruum opnieuw de kamer door, sloeg tegen de muur en bleef stuiptrekkend op de vloer liggen. Vijandschap of niet, ik belde de dierenarts en beschreef de symptomen. De man gaf het advies de poes warm te houden en er de volgende ochtend mee op het spreekuur te verschijnen. Ik bedolf Pruum onder oude lappen. 's Nachts moest ik nog een paar keer mijn bed uit en ik kwam uitgeput met de kat in een doos bij de praktijk aan. De dierenarts luisterde nogmaals naar mijn uiteenzetting en fronste de wenkbrauwen toen ik als mogelijke verklaring gaf dat het een aanval van acute krankzinnigheid moest zijn. Hij betastte de kat aan alle kanten. Tenslotte wrong hij Pruums bek open en verklaarde dat hij de oorzaak gevonden had.
- | In zijn bek? |
- | Hij heeft een paar wondjes in de mond. Als hij gek was, was hij het van pijn. |
De man liet me de duimgrote witte plekken in de roze mondholte zien. Ik kon mijn kwaadheid niet verbergen.
- | Jezus Christus. Dat komt doordat de idioot alles opvreet wat hem voor de bek komt, eetbaar of niet, rot of giftig, het kan hem niks verdommen. Als het kreng honger heeft, en het heeft altijd honger, vreet het zelfs carbid of kerstballen. Er is niets tegen te beginnen. |
De dierenarts zond me een broeierige blik toe en haalde de schouders op. Hij gaf me geneesmiddelen mee en drukte me op het hart de patiënt met niets anders te voeden dan met vleesbouillon.
Mijn moeite was niet vergeefs geweest. Zelfs de dokter stond achter me in mijn strijd tegen de kat. Ik liet Pruum rammelen van de honger want ik had me al een paar maanden geërgerd aan zijn vraatzucht. Bouillon kreeg het beest dus en anders niet.
In die tijd leerde Pruum hoe hij de pedaalemmer open kon krijgen. Als je hem per ongeluk twee minuten alleen in de keuken liet, stond hij met beide achterpoten op de pedaal, terwijl zijn kop in het inwendige verdween. Op zo'n moment haatte ik hem diep. Zoals hij daar stond, deed hij me onmiskenbaar aan mijn vader
in zijn grauwe lange onderbroek denken. Ik verkocht hem elke keer een doodschop maar hij kon het niet laten zijn neus in de vuilnis te steken. Dan lag de keukenvloer bezaaid met versnipperde papieren zakjes van de vleeswaren, met botjes, kaaskorstjes, velletjes plastic van de leverworst en kapjes beschimmeld brood. Ook leerde hij de truc om deuren open te springen. Onverwachts zwaaide de deur van de kamer open, terwijl Pruum met een ernstig gezicht aan de kruk hing. Wilde ik hem opsluiten, dan diende ik zware voorwerpen tegen de deur te zetten, stoelen en dergelijke. In zijn jacht op voedsel was Pruum niet te stuiten. Zijn honger eiste mijn voortdurende waakzaamheid. Ik haalde opgelucht adem toen de dierenarts me na drie weken permissie gaf Pruums dieet te beëindigen.
Het was merkwaardig dat ik de kat van de dood redde, terwijl ik er voortdurend na aan toe was hem af te laten maken. Ik hield voordien van katten en zelfs nadien, maar van Pruum heb ik geen dag, geen uur gehouden. Het was de wildernis in huis, de jungle. De strijd om het bestaan had zijn karakter verpest. Een gewone vredige huiskat zou hij nooit meer worden. Na het opheffen van het dieet bleef hij een vraatzuchtig monster. Een bak hart van tweeënhalf ons schrokte hij grommend in 30 sekonden naar binnen. Liet ik vervolgens een lendelapje onbeheerd op de aanrecht achter, gegarandeerd dat het in Pruums muil verdween. Al kokhalsde hij ervan, hij propte het erbij. Hij vrat op wat hij te pakken kon krijgen. Die gewoonte kon ik nog verdragen zonder tot mishandeling over te gaan. Maar als Pruum tien minuten later het zeil in de gang onderkotste met een laag slijm waarin on- | |
| |
verteerde brokken hart en rundvlees dreven, dan trok er een waas voor mijn ogen. Ik trapte Pruum de kamer door. Piepend schoot hij weg om zich achter de piano te verbergen. Hij keek in elkaar gedoken naar me op en ik hijgde van woede. Zijn kruiperigheid maakte dat ik zin kreeg hem extra hard op zijn donder te geven. Nog voor hij een half jaar oud was, haatte ik hem zoals ik nog nooit iemand gehaat had, geen mens. Maar Mary's sentimentele dierenliefde en de conventie blokkeerden de weg naar het asyl. Als ze scènes tussen mij en Pruum meemaakte, trok Mary partij voor de kat.
In het algemeen probeerde ik mijn afkeer van de kater te verbergen. Ik had in de gaten dat bezoek het voor Pruum opnam zodra ik me negatief over hem uitliet. Dat je een hekel kunt hebben aan één exemplaar van een bepaalde diersoort, gaat de mensen hun bevattingsvermogen te boven. Daarbij kwam dat Pruum zich door zijn afzichtelijke lelijkheid mocht verheugen in de voorliefde van mensen met een platvloerse geest. Zo'n figuur was Cees Berpin. De muziekleraar van mijn school kon geen kwaad woord over Pruum horen. Hij was een vat vol tegenstrijdigheden, een mengeling van beschaving en primitiviteit, van grofheid en verfijning. In zijn smalle gezicht brandden koortsachtig grote ogen. In tegenstelling tot de scherpgesneden gevoelige mond vertoonde de kaaklijn iets stompzinnigs, iets grofs. Berpin speelde uitstekend piano en wat muziek betreft had hij een goede smaak, maar verder was hij in zijn ontwikkeling blijven steken. Hij droeg opzichtige kleren, sprak plat en had een bijzonder vulgair gevoel voor humor. Je kon hem geen groter plezier doen dan door in het openbaar hard te boeren. Onafgebroken vertelde hij moppen over ontlasting en het laten van winden. Geen wonder dat zo iemand alles wat Pruum uitvrat mooi en prachtig vond. Als Berpin me iets voorspeelde en Pruum blaatte er dwars doorheen, dan weigerde Cees categorisch ondanks de gevoeligheid van zijn muzikantenoren de duivelse klank in de kattestem te onderkennen. Hij noemde het een normaal zij het wat schor geluid voor een poes. Zelfs begreep hij mijn ergernis niet als de kat op het toetsenbord sprong en dwars door Le tombeau de Couperin wandelde of door de heuvels van Anacapri. Pruums eeuwige racekak en zijn stinkende kattebak amuseerden hem in hoge mate. Hij bleef Pruums zijde kiezen al vertelde ik hem honderduit over de streken die het dier me flikte. Hij kon het allemaal niet erg vinden. God zij geprezen sloeg hij ook mijn waarschuwing in de wind dat Pruum onbetrouwbaar was. Dus nam hij de kat
toch op schoot. Het kon niet uitblijven dat Pruum een keer zijn klauwen in Berpins mooie handen zette. Het was komisch om te zien hoe Pruums slachtoffers allen op precies dezelfde beteuterde manier naar hun opengescheurde vingers keken. Ik kon me niet inhouden.
- | Haha, zie je nou wel. Pruum maakt voor jou heus geen uitzondering. |
- | Wat was dat nou? |
- | Meneer haalt gewoon even je poten open. Dat je een maand geen piano kan spelen. Vindt hij lollig. Dat is nou Pruum ten voeten uit. |
- | Godverdomme. |
- | Een frustratie als een huis. Die kat is gek. Hartstikke geschift. |
- | Jezus Christus. |
- | Een spuitje dat is de enige oplossing. Mag niet van Mary. |
- | Dat lijkt me nou ook weer overdreven. |
Cees spoelde zijn handen af in de keuken en ik bedacht dat ze zich allemaal altijd even edelmoedig en verdraagzaam voordeden. Maar o wee als ze zelf twee dagen met een krankzinnige in huis zouden zitten. Zonder met iemand overleg te plegen, brachten ze hun kat dan naar het asyl of ze besteedden hem bij argeloze kennissen uit. Maar in geen geval lieten ze hun leven ver- | |
| |
pesten door een huisdier. Mijn bezoekers waren veel te gezond om zich door wie of wat dan ook te laten tiranniseren. Cees kwam net terug toen ik mijn schoen naar Pruum zijn kop smeet aangezien hij weer onverdragelijk brutaal en met zwiepende staart naar me zat te loeren.
- | Laat maar Rotke, het beest weet niet wat hij doet. |
- | Ik zal toch moeten proberen het hem af te leren. Al ben ik bang dat het nooit lukt. Jammer genoeg zijn er geen psychiatrische inrichtingen voor katten. Dan bracht ik hem er subiet naar toe, al werd de analyse niet door het ziekenfonds vergoed. |
Over zijn nog nabloedende handen heen begon Cees Pruum vurig te verdedigen. Een mens die een dier nam, moest van te voren zijn verantwoordelijkheid beseffen. Het dier was afhankelijk van de mens dus als er iets fout ging, was het nooit het beest zijn schuld. Enzovoort. Ik deugde niet, daar kwam zijn betoog op neer.
In heel W. bestond maar één man die mijn kant koos in het conflict. En dat was mijn vriend. Arend Bergsma zag er uit als Raspoetin. Een snavelachtige neus stak uit het baardhaar. Zijn ogen prikten. In kleding, uiterlijk en manieren verried hij artiest te zijn. Hij kwam echter niet tot werken. Net als Aston uit de Huisbewaarder van Pinter wachtte hij tot iemand zijn schuurtje verbouwde. Als hij eenmaal een echt atelier had, zou hij kunst gaan maken, schilderijen. Intussen was hij leraar tekenen. Hij en Mary waren zeer op elkaar gesteld, misschien op grond van hun beider indolentie. Hele middagen zaten ze in mijn kamer aan mijn tafel genoegelijk te babbelen. ‘Gezellig lullepotten’ noemde Arend het. Mary dronk literflessen cola en Arend goedkope vieux met ijs zonder dat hij noemenswaardig dronken werd. Hij rookte zo onmetelijk veel Gauloises dat hij er een perfecte uitspraak van het Frans aan te danken had. Hun gelullepot maakte me meer dan eens wanhopig want er lag altijd wel een stapel correctiewerk op me te wachten. Eén eigenschap van Arend beviel me zeer: hij had minstens zo'n grote afkeer van Pruum als ik. Bij hem gaven esthetische motieven de doorslag. Hij gruwde van het grijs van de vacht, van de kromming in de poten, van de te korte stompe staart. Als Pruum het waagde bij hem op schoot te springen, blies Arend een dikke wolk rook in zijn gezicht. We lachten alle drie als de kat met een kwade knor op de grond sprong. Toen Pruum de Gauloisewolk een keer doorstond en het zich op mijn vriend zijn benen gemakkelijk dreigde te maken, knipte Arend zonder zich te bedenken de aansteker pal onder de neus van de kat aan. Pruum sprong een meter de lucht in, band dat zijn mooie snorharen vlam zouden vatten. Het hartverheffendst vond ik dat Arend niet gebukt scheen te gaan onder enig schuldgevoel. Hij hield niet van de kat en daaraan gaf hij ruimschoots uiting. Dat luchtte hem op. Op een keer ontdekte hij dat Pruum sado-masochistische
trekken vertoonde. Hij had de kat met sonore stem toegesproken in de trant van: ‘Jij lelijk kreng, oei oei, wat ben jij lelijk, onbeschrijfelijk. Wat een poten! Wat een staart! En nou heb ik het nog niet eens over je kop. Je baas drukt zich zwak uit als hij je mismaakt noemt. Tsjonge jonge, ik heb toch al veel lelijks in mijn leven mee moeten maken, maar zoiets als jij, nee. Het kan gewoon niet. En die enge vetoogjes, hoe kom je eraan?’ Niemand weet precies waar het door kwam, misschien door de geluidstrillingen, maar in elk geval begon Pruum tijdens Arends toespraak over de grond te rollen en daarbij brauwende geluiden te maken. Alsof de verbale tuchtiging hem genot veroorzaakte. Minstens één keer per bezoek gaf Arend sindsdien een kleine demonstratie van Pruums sexuele afwijking. Het behoorde tot de zeldzame gelegenheden dat ik een beetje plezier van mijn kat had. Het kwam steeds vaker voor dat ik 's morgens opgelucht de deur van mijn flat achter me dichtsloeg om naar school te gaan. Dan was ik althans een paar uur van Pruums aanwezigheid verlost. Hij keek me na vanaf de vensterbank van het rommelkamertje waarin ik hem zekerheidshalve opsloot.
Mijn school in W. zag er verrassend origineel uit. De architect had de blokjes niet òp elkaar gestapeld maar ze in een lange rij achter elkaar gelegd. Desondanks voelde ik me niet op mijn gemak in het moderne gebouw. Het was er altijd iets te licht. Het gaf je het gevoel dat je daden noch je gedachten verborgen konden blijven. Mijn overpeinzingen waren meestal niet van dien aard dat ik ze graag aan de openbaarheid prijs gaf. Toen ik pas met Mary omging, liep ik met samengeknepen billen door de gangen. Ik verwachtte ieder ogenblik een trap onder mijn hol. Iemand zou me naroepen: ‘Zo is het wel genoeg meneer Rotke, we hebben u door. U bent hier niet langer te handhaven. Eruit!’ Het verliep anders dan ik me voorgesteld had. We gingen maanden met elkaar om. Niemand van de directie tikte me op de vingers. Op aandrang van Mary vertoonde ik me in de lente met haar op een schoolfeest. Ze zei dat het geen kwaad meer kon, zo vlak voor haar eind-examen. Het was wel degelijk haar bedoeling om met mij haar schoolvriendinnen de ogen uit te steken. Het werd de avond van haar leven. Met haar armen om me heen geslagen drong ze zich uitdagend lachend door de samenklonterende scholieren. De ogen van de rector priemden me in de rug. Op de dansvloer drukte Mary zich onnodig stevig tegen me aan.
Maar ongeveer in die tijd werd onze idylle
| |
| |
verstoord door de eerste ruzies. Ik begon me te ergeren aan haar luiheid. Ik verweet haar dat ze een even leeg en nutteloos leven leidde als de kat die ze me gegeven had. Ik dreigde haar niet meer te ontvangen als ze niet voor het eind-examen aan het werk ging. Dan zag ik haar een paar avonden niet, maar bij scherpe ondervraging bleek ze thuis nog minder uit te voeren dan bij mij op de flat. Ze was futloos in alle opzichten. Wat niemand van een sexbom zou verwachten, ook in bed ondernam ze weinig. Ze gedroeg zich uitgesproken temperamentloos. Je kon hem nog beter in een milk-shake steken.
Ze zakte voor het eind-examen. Twee dagen later schoot de conrector Claessens op me af in de leraarskamer. Of hij 's avonds even bij me langs kon komen. Hij had wat met me te bespreken. Ik schrok al mocht ik hem wel om zijn boerse manieren, vooral om de onbeschaamdheid waarmee hij leuke jonge leraresjes nakeek: heel ouderwets, eerst hun benen en dan de blik tastend omhoog voor de rest van het figuur. Claessens was een dikke man met een vlezig kindergelaat. Van boven leek hij op een sukkelende zakenman, maar ongeveer vanaf zijn middel zag hij er uit als een clown: hij droeg enorm wijde broeken en hij liep opvallend met zijn voeten naar buiten. Toen Claessens op de galerij voor mijn deur stond, zag ik dat hij ook nog een alpinopet had opgezet. Door de bloedblaar had hij opeens het meeste weg van de man op het schilderij van Berserik, Onderwijzer met Kind. Met zijn scheve kanoos liep hij voor me uit de kamer in. Hij had nog niet plaatsgenomen in mijn leren stoel of Pruum zat al op zijn schoot. Automatisch begon Claessens te strelen. Zijn grote jatten drukten de kat in één aai van kop tot staart tegen zijn bovenbenen. Pruums achterlijf gaf genotvol tegendruk. Dit kon niet goed gaan. In mijn hoofd vormde zich de zin: ‘U kunt hem er beter afgooien, hij is nogal onbetrouwbaar, ziet u,’ zonder dat ik hem uit kon spreken.
- Ja, Rotke, je zult wel begrijpen dat we op de hoogte zijn van jouw relatie met Mary de Boer.
Tot mijn verbazing knalde op dit moment mijn waarschuwing de kamer door. Claessens fronste de wenkbrauwen. Hij ging door met strelen. Hij had zelf drie katten, zei hij. Hij wist precies hoe hij ze aan moest pakken.
- We hebben er nooit iets over willen zeggen. Een man heeft nou eenmaal behoefte aan vrouwelijk gezelschap. Nou lijkt me Mary een geweldige vrouw.
Hij keek me onderzoekend aan. Ik knikte. Mijn blik was star op Pruum gevestigd. Zijn staart zwiepte vervaarlijk. Het kon nu ieder ogenblik gebeuren.
- We kregen de laatste tijd steeds vaker
| |
| |
telefoontjes van verontruste ouders. Het enige dat we konden doen was het eind-examen afwachten. Als ze zou slagen, waren alle moeilijkheden in één klap opgelost. Nu ze gezakt is, liggen de zaken anders: haar ouders eisen dat ze het examen op deze school overdoet. Dus.
Ik kreeg het benauwd. Direct zou de kat Claessens dikke handen openrijten. Voor het eerst had ik zin Mary een pak rammel te geven. Daar had je het gedonder in de glazen, enkel doordat mevrouw te beroerd en te vadsig was geweest om haar werk te doen. Misschien had ze zich, half en half verloofd met een leraar, te verheven gevoeld voor huiswerk.
- Het zou jammer zijn, ik bedoel, het is een fantastische meid Mary, maar u kunt zo niet langer doorgaan. We hebben het er gisteren over gehad, Steemers, de rector en ik en we zijn tot de conclusie gekomen dat het enige dat er opzit is dat u met haar trouwt.
We schrokken allebei. Ik van wat hij voorstelde en hij van mijn reactie. Ik deinsde achteruit en ik zal wel verbleekt zijn. Zijn ogen werden groot van verbazing. Toen herstelde hij zich.
- We hebben de indruk dat haar ouders een huwelijk zeer op prijs zouden stellen. Niemand kan bezwaar tegen jullie verhouding maken als jullie getrouwd zijn.
Hij tilde Pruum op en zette hem op de grond. Dat was nog nooit vertoond: iemand had Pruum langdurig gestreeld zonder dat het eindigde in een bloedbad. Als je hem nodig had, gaf die rotkat niet thuis. Wel ging Claessens een half uurtje later toen hij van de wc terugkwam midden in Pruums urine zitten. Ik had even niet opgelet. De leren stoel stond halfvol. Claessens veerde omhoog en probeerde vergeefs de achterkant van zijn broek te bekijken. De visite eindigde ermee dat ik met een doekje het bolle achterwerk van de bemoeizuchtige conrector stond te betten. Het afscheid was weinig hartelijk.
De volgende ochtend op school reageerde Berpin erg vreemd. Ik vertelde hem over het onderhoud, terwijl ik met hem opliep na de koffiepauze. Toen ik vroeg wat hij van de zaak vond, lachte hij. Zo'n metalen gevoelloze lach zou men van een muzikaal man niet verwachten. Hij bleef maar lachen en sloot langzaam, nog nahikkend, de deur van zijn lokaal. Overigens noemde iedereen me idioot als ik me iets van de staf aan zou trekken. Ik moest me vooral niet overhaast in een huwelijk storten. Dat zou alleen maar een hoop ellende geven, vond men. Arend kwam zelfs een avond langs om me met klem af te raden te trouwen. Ik zat in een moeilijk parket. Mijn superieuren en Mary eisten dat ik in het huwelijk trad, mijn vriend ried het me af. Hij vond onze relatie niet al te best en dat wist ik eigenlijk zelf ook wel. En toch bleef het een geweldig dilemma. Ik had het gevoel niet meer terug te kunnen. In het tempo van Arend dronk ik vieux mee. Toen ik voor de zoveelste keer ijs haalde, betrapte ik Pruum met zijn kop in de pedaalemmer. Hij hoorde me niet en bleef in de emmer wroeten. Opeens drukte ik de deksel hard naar beneden. Pruum spartelde om los te komen. Uit het inwendige klonk hol gebrom en geschreeuw. Het was duidelijk dat hij het zeer benauwd had, maar ik wilde niet loslaten voor ik hem in zijn netelige positie aan Arend had getoond. Blijkbaar drong mijn geroep niet tot de kamer door. Pruum maaide met zijn poten alle kanten op en maakte zo'n stampij dat ik los moest laten voor mijn vriend de keuken kon bereiken.
Vlak na de bruiloft kreeg Pruum last van bronst. Het was gênant zoals hij met zijn buik tegen de mat gedrukt door de kamer kroop, klagelijk roepend om een vrouwtje. Hij piste met trillend geheven staart tegen de planten en de stank was niet om te harden. Zijn stem werd nog een graad rauwer. Mary vond het geval zeer interessant. Ze genoot van de taferelen die mij met walging vervulden. Om de kater op te winden frunnikte ze aan het achterste deel van zijn rug tot het beest zo geil werd als roomboter. Zo investeerde ze meer in het sexleven van Pruum dan in dat van onszelf. Ze was nog te beroerd om een beetje mee te wippen. Op den duur slaagde ik er alleen in de verzadiging te bereiken door op haar dikke gevoelloze billen moeizaam naar een hoogtepunt te rijden.
Vergeleken bij Mary was Eline Vere wereldkampioene vijfkamp. Ze gebruikte het ontbijt gemiddeld pas om vier uur 's middags. Het liefst werd ze als ik uit school kwam, zachtjes wakker gemaakt voor een gekookt eitje en een groot glas bruisende cola. Veel tijd om te werken bleef haar dus niet over. Maar dat gaf niets want ze had bijzonder weinig om handen. Mijn laatste rest respect voor haar verdween toen ze halverwege de cursus definitief van school ging. Het huis schoonhouden vond ze goed voor sloofjes, de boodschappen doen was mijn taak en koken kon ze niet. Ze zou heel tevreden met haar bestaan geweest zijn als ik me niet zo merkwaardig gedragen had. Ik stond al niet bekend als de rust zelve, maar tijdens het huwelijk werd ik nog labieler. Ik begon meer te drinken, werd agressiever. Bovendien begon ik openlijk een al te grote belangstelling voor andere vrouwen aan de dag te leggen. Mary hield het niet langer dan een jaar vol. Op een middag kwam ik thuis uit school om te ontdekken dat ze voor het eerst op tijd haar bed uitgekomen moest zijn: de flat was leeggehaald. Ze had niet alles meegenomen. Zijn gemiauw klonk hol in de kale ruimte.
Het was een wonder om te zien hoe ik op de scheiding reageerde. Ik had van Mary nooit enig
| |
| |
initiatief verwacht. Ik vond het bijzonder onaangenaam dat ze van een ander hield. Het had meer voor de hand gelegen dat ik al zuipend en naaiend tegen een type op was gelopen dat beter bij me paste. Na Pruum was dit wel de grootste verrassing die ze me bezorgde. In mijn verlatenheid kon ik de grijze absoluut niet meer verdragen. Hij was een in kattevorm gegoten venerische ziekte opgedaan bij een minnares wier liefde in haat was verkeerd. Als hij me aan zag komen, vloog hij weg. Stapelgek werd ik van zijn gewoonte om gedurig zijn schorre stem te verheffen om je aan zijn aanwezigheid te herinneren. Meestal sloot ik hem op in de rommelkamer bij de oude kranten en de snel groeiende voorraad lege drankflessen. 's Avonds schoof ik met tegenzin wat blikvoedsel bij hem naar binnen. Ik verwaarloosde alles. Binnen een maand waren er van de prachtige groene varens en papyrussen van de bruiloft alleen bruine skeletten over. Naar school ging ik niet meer. Er kwam niemand langs en ik moest tot de ontdekking komen dat er maar één op de hele wereld werkelijk met mijn lot verbonden was. Een monsterachtig lelijk ellendig creatuur.
De kattebak veranderde in een beerput. Een dikke laag half opgedroogde spuitpoep bedekte het van urine doordrenkte kattezand. Ik stelde het heel lang uit, maar op een dag besloot ik een flinke voorraad kattegrit in huis te halen. In de dierenwinkel had ik overdreven grote zakken met dat spul zien staan. Samen met de eigenaar van de dierenspeciaalzaak sjouwde ik de loodzware zak naar buiten en met zijn hulp bond ik het ding achterop de steigerende fiets. Voorzichtig, ingehouden slingerend reed ik door het centrum van onze provincieplaats. Het zweet spoot uit mijn poriën. Ik hijgde. In luttele weken was mijn conditie erg verslechterd. Opeens echter leek me het fietsen wat makkelijker af te gaan, wat lichter. Het trappen kostte niet zoveel moeite meer. Toen ik zekerheidshalve omkeek, ontdekte ik dat ik in de keurige winkelstraat over een lengte van vele meters een bijna kniehoog spoor van kattegrit achterliet. Ik overwoog snel weg te rijden, maar een voetganger maakte me attent op het verlies. Ik stapte af en nam de ravage in ogenschouw. De zak hing slap over mijn bagagedrager. Een kruidenier kwam met een piepkleine stoffer en blik de winkel uit. Hij verzocht me de rommel niet zomaar op straat te laten liggen. Hij had ook een paar plastic vuilniszakken voor me meegebracht. Ik zakte op mijn knieën, maar moest een ogenblik wachten eer ik met het karwei beginnen kon. Misschien had ik tegen de zon ingekeken: er dansten vurige ballen voor mijn ogen. Om mijn evenwicht te bewaren moest ik op handen en knieën steunen, hurken ging me niet goed af. Het asfalt leek een golvende beweging te maken. Het viel me moeilijk mijn gedachten te ordenen. Blikje voor blikje begon ik het kattezand in de vuilniszakken te scheppen. Ik was al gauw omringd door een schare nieuwsgierigen. De kattebakvulling voelde zwaar aan, ik had de indruk dat de omstanders door middel van mysterieuze krachten mijn arm tegenhielden. Ze belemmerden me in het werk opdat mijn vernedering
langer zou duren. Ik schaamde me zoals ik me nog nooit geschaamd had. Toen ik de helft van de berg had opgeruimd, meende ik Arend in de kring te zien staan. Een haast onmerkbaar knikje van zijn hoofd maakte me duidelijk dat hij me minachtte. Zwetend schepte ik verder. Opkijken durfde ik niet meer, maar tussen het schoeisel van de omstanders herkende ik de enorme kanoos van Claessens. Ook hij genoot dus van mijn vernederende positie. Mijn leven had een dieptepunt bereikt. Allemaal de schuld van Pruum.
In Pruums kamertje stonk het naar pis, stront en verschaald bier. Flessen in de buurt van Pruums bak waren in korte tijd bedekt met een laag van zijn groene lava. Ik weet zeker dat hij alleen voor de vorm op de rand van de bak plaatsnam. Richten, daar deed hij niet aan. Zijn waterdunne poep spoot fluitend in het rond. Raakte de bak desondanks te vol, dan scheet hij op de stapels oude kranten. Elke maand groeide zijn kamertje dicht met lege flessen. Die werkte ik pas de deur uit als ik 's nachts wakker was geschrokken van de herrie in de rommelkamer.
| |
| |
Met zijn onbeheerste sprongen bracht Pruum de flessen aan het rollen. Ik sliep overigens nog maar zelden in de flat. Ik hield het er nooit langer dan een avond en een nacht uit. 's Morgens propte ik haastig wat spullen in een plastic tas, gaf Pruum voedsel en water en draafde naar de bushalte. Naar Amsterdam. Waar ik café's bezocht in de hoop een leuke studente te ontmoeten. Ik dronk te veel om succes in de liefde te hebben. Wel bracht ik de nacht door bij andere doorzakkers, in vreemde warme kamers, met vijandige meubels in het donker om me heen. Op een bubbelige laag van bij elkaar geraapte stoelkussens werd ik uit de slaap gehouden door onbekende geluiden. Tegen de middag spoedde ik me de binnenstad weer in. Maar de tweede dag in de hoofdstad begon het al te knagen. Er was iets. Iets naars. Thuis. Ik kon zuipen wat ik wilde, alles door elkaar, maar de tweede avond werd geheel verpest door schuldgevoelens. Dan zat hij al, stelde ik me voor, minstens een dag zonder voedsel, want doorgaans vrat hij de hele voorraad in één keer op. Zijn bakje water was vervuild, zag ik, met stof op de oppervlakte drijvend en grijze haren. Of misschien had hij het wel omgegooid. De ochtend van de derde dag hield ik het niet langer uit. Ik verlangde wel naar Pruums dood maar ik wilde hem niet op mijn geweten hebben. In een akelig visioen lag Pruum stijf en koud tussen de lege bierflessen. Verhongerd of verdroogd. Ik gunde me geen tijd om afscheid te nemen van mijn gastheer en reisde spoorslags terug naar W.
Als ik op de galerij voor het raam van zijn kamertje opdook, rende hij op de vensterbank wanhopig heen en weer. Ik verschoonde walgend de bak terwijl Pruum me bestookte met liefkozingen. Hij drukte zijn gore achterlichaam tegen mijn benen. Het hielp niet of ik hardhandig probeerde op een afstand te houden: zijn honger was te groot. Als hij gegeten had, ging hij met zijn pusgele ogen verlangend naar me zitten staren, maar zijn staart bleef zwiepende bewegingen maken. Op zijn stem na klonk er in de flat geen geluid. De telefoon rinkelde nooit, de voordeurbel zoemde niet en er kwam geen post. Soms vluchtte ik voor de avond viel weer terug naar Amsterdam. De zenuwarts bij wie ik op doktersvoorschrift terecht kwam, keek me verbijsterd aan als ik verklaarde dat mijn kat me het meeste leed berokkende.
Het heen-en-weergereis was niet vol te houden. Op een dag nam ik in de trein het besluit Pruum terug te zetten op de grond van zijn voorgeslacht. Op het braakterrein van de lompenhandelaar. Bij zijn broertjes en zusjes. Ik wachtte de schemering af, nam Pruum onder de arm en haastte me de flat uit. Pruum liet zich willoos meevoeren. Ik liep het terrein op van zijn naamgenoot. Hier en daar slopen familieleden van mijn kat weg tussen de brandnetels. Hier zou hij het een stuk gezelliger hebben dan in zijn eentje bij mij op de flat. Ik zette hem bij een met vlier volgegroeid autowrak neer en draaide me om. Die avond ging ik opgelucht naar bed. Maar nog voor ik de volgende ochtend naar Amsterdam kon afreizen, belde John Wayne bij me aan. Hij overhandigde me Pruum die met een vreugdekreet de gang insprong.
- | Ik zag gisteravond dat je je kat bij mij op het veld zette. Dat moest je maar niet meer doen Rotke. |
- | Waarom niet? Hij komt er toch vandaan. |
- | Maar nou is hij een ander leven gewend. Hij kan nooit meer tegen de andere katten op. |
- | O daar heb ik stomweg niet aan gedacht. |
- | Als je van die kat afwil, bel dan de Dierenbescherming of zoiets, maar doe het niet zo. Daar houden we niet van. |
- | Ach, het was alleen maar de bedoeling dat hij eens in de vrije natuur rond kon wandelen. |
- | Ik zou het toch maar niet meer doen als ik jou was. |
Ik was rood tot onder mijn baard. Pruum had me verslagen. Zijn hele verdere leven zou ik aan hem vastzitten. Er zat niets anders op dan om de paar dagen naar W. terug te keren.
Anderhalf jaar later ontmoette ik een meisje dat beloofde voor Pruum te zorgen bij mijn afwezigheid. Ze hield van me maar ik vond haar niet erg aantrekkelijk. Pas als mijn nood heel hoog steeg, ging ik met haar naar bed. Ik wilde een ander soort vrouwen: de onbereikbaren. Terwijl Petra op de poes paste, hing ik op zoek naar de enige echte en ware liefde in Amsterdam rond. Ik keerde naar W. terug als het nachtleven me had uitgeput. Na een paar maanden viel het me op dat Pruum minder met zijn staart zwiepte en dat hij althans niet voortdurend aan het woord was. Petra had een goede invloed op hem.
Toen ik op een avond na een extra lange afwezigheid in W. terugkwam, merkte ik op de galerij dat er iets loos was. Pruum sprong radeloos tegen het raam op. In de gang was de lucht verstikkend. Toen ik zijn kamertje opende woei er een storm van bromvliegen tegen me op. Het waterbakje stond droog. Pruum zijn flanken waren ingevallen. Met een snerpende kreet vloog hij op het eten af dat ik haastig voor hem had klaargemaakt. Hij was uitgehongerd. Petra had er blijkbaar genoeg van gekregen. Later hoorde ik de juiste toedracht. Op weg naar mijn flat was ze in een regenbui met haar bromfiets geslipt. Toen ik haar na maanden ontmoette, herkende ik haar gehavende gezicht haast niet. Haar neus zou altijd scheef blijven staan. En dat allemaal voor een dégénéré, voor een zieke gek. De gebeurtenis sterkte me in de overtuiging dat er iets griezeligs met Pruum aan de hand was. Een normale kat overleeft een periode van een
| |
| |
week zonder voedsel en water niet. Eén ding had ik er van geleerd: ik kon met een gerust hart een halve week van huis blijven. Na verloop van tijd begon het haar op zijn kop uit te vallen. hij kreeg kale vlekken boven zijn ogen waar een onsmakelijke grauwe kippehuid verscheen.
Mijn nieuwe vriendin Anke maakte me er op attent dat Pruum aan vitaminegebrek leed. Zijn lelijkheid amuseerde haar. Ze noemde hem Kromme Lindert en nam de verzorging van mijn inmiddels vijfjarige lieveling serieus ter hand. Om te beginnen moest hij gecastreerd worden. Ik stemde grif toe in de hoop dat de ingreep zou mislukken. Voorts besteedde ze veel aandacht aan zijn eten. Hij kreeg veel hart en door het blikvoer perste ze een sinaasappel. Maar zelfs haar liefde bekoelde snel. Anke was nogal fijngevoelig en ze knapte af op Pruum zijn smurrie en zijn meer dan gruwelijke tafelmanieren. Ze beperkte hem in zijn bewegingsvrijheid toen ze ontdekte dat overal waar Pruum gezeten had een kringetje dunne witte maden kroop. Ze geloofde niet dat een wormkuur geen enkel effect zou hebben tot ze het met eigen ogen had gezien. Voortaan liet ook zij Pruum links liggen, maar om haar kattenliefde toch te bevredigen schafte ze zich een allerliefst klein wit poesje aan. Als in een sprookje van Grimm begonnen we Neeltje voor te trekken. Pruum behandelden we als stiefzoon. Bij Anke kreeg Lindert geen poot meer aan de grond.
In de zomer van zesenzeventig zorgde een hittegolf voor een nieuwe crisis. In het voorjaar moest de metalen vuilnisbak op gemeenteverordening plaats moeten maken voor de vuilniszak van plastic. In het opzicht van hygiëne wellicht een hele vooruitgang, maar met Pruum had het stadsbestuur geen rekening gehouden. In de hitte onder het platte teerdak moesten ramen en deuren wijd tegen elkaar openstaan om ons enige verkoeling te brengen. Als we Pruum een sekonde uit het oog verloren, glipte hij naar buiten. Op de gloeiende galerij knaagde hij de vuilniszakken één voor één open. En als we maar lang genoeg niet aan hem dachten, lagen alle etages vol vuilnis: rottende botjes van karbonades, bedorven groenten, halfopgevreten roomboterpapiertjes, eierdoppen, brandschoon gelikte smeerkaaskuipjes, sinaasappelschillen, etcetera. Een keer betrapte ik hem met een zo smerig lellerig stuk kippevet in zijn bek dat het beeld nog altijd in mijn netvlies staat gebrand. Hoe ik hem ook opsloot, hij wist te ontsnappen. In mijn drift heb ik me menigmaal haast aan hem vergrepen, maar Anke wist doodslag te voorkomen. Eén keer is hij wel heel dicht bij zijn ondergang geweest. Toen hij voor de zoveelste keer de galerij in een mestvaalt had omgetoverd, werd ik plotseling niet woedend, maar kalm. Ik sloot hem op in de douchecel, barricadeerde de deur en deelde Ank mee dat ik Pruum weg zou brengen voor het definitieve spuitje. Ze begon te huilen.
- | Alstjeblieft, laten we het niet doen. Over een paar maanden zijn we hier weg. In het nieuwe huis gaat het vast beter. |
- | Nee, ik verdom het langer. Zeven jaar duurt deze martelgang nu al. Zeven jaar tob ik met dat stuk schorem rond, en waarom? |
- | Echt, in het nieuwe huis heeft hij de ruimte. Daar kan hij in de tuin. Dan hebben we misschien niet zoveel last van hem. |
Ik hield mijn onverbiddelijke houding nog een tijdje vol, maar ik kende Anke nog niet lang genoeg om me echt onsympathiek voor te doen. Dat redde mijn kat het leven. Maar ook in het nieuwe huis bleek het bestaan met Pruum ondragelijk. Weliswaar konden we hem de tuin insturen, maar zo gemakkelijk kwamen we niet van hem af. Zodra we hem buiten zetten, liep hij om het huis heen en dook op voor elk raam, dat de architect speciaal voor de gelegenheid tot de grond had laten reiken. Het stelde Pruum in staat van alle kanten het huis binnen te loeren. Waar je ook keek, zag je zijn kop. Hij liet zijn schorre straatjongensgejammer horen tot we ons schaamden voor de buren. Andere katten zochten als het regende een schuilplaats, bijvoorbeeld onder een auto, maar Pruum bleef hardnekkig met verwijtende blik voor de ruiten zitten mauwen en hij krabbelde met zijn kleipoten tegen het glas. Hij had in de gaten dat Neel wel lekker op de bank lag te slapen. Daarom hield hij vol tot we hem ten einde raad binnen lieten. Maar we trapten hem eruit zodra hij wat misdreef.
Het werd herfst. Het regende weken achtereen. De vochtigheid sloeg Pruum op zijn stembanden want we hoorden hem niet meer.
| |
| |
Wel konden we hem steeds op de vetrouwde manier voor de raampjes zien zitten. Met doorweekte vacht. Zag hij ons binnen bewegen, dan ging zijn bekje meelijwekkend open en dicht. Geluid bracht hij niet meer voort. In die regenperiode, tijdens een korte opklaring, tekende Pruum eindelijk zijn doodvonnis. Een buurmeisje van twee, drie jaar oud met haar moeder op straat hurkte bij Pruum neer om hem te aaien. Ik stond voor het raam. Het kindje wiebelde omdat het hurken haar nog veel moeite kostte. Bij elke aai duwde ze de oude kater bijna omver. De moeder sprak kind en poes liefderijk toe, zo maakte ik op uit lipbewegingen en gelaatsuitdrukking. Opeens draaide Pruum zich om en greep het gezicht van het kind tussen beide klauwen. Op de achterpoten was mijn kat een kop groter dan het meisje dat haar evenwicht verloor en over de grond rolde. Pruum vluchtte weg. De moeder stond verbaasd te kijken toen ik op de plaats des onheils arriveerde. Ik tilde haar dochtertje op: de krabben zaten vervaarlijk dicht bij de ogen. In de armen van de moeder krijste het kind verder. Pruum sloop onder een auto vandaan en probeerde de achterkant van het huis te bereiken. Ik raapte een steen op, maar hij sprong de hoek om.
- | Die verdomde rotkat, nou wordt het toch te erg. |
- | Irene was hem juist zo zoet aan het strelen. |
- | Het had haar makkelijk een oog kunnen kosten. Kijk maar. |
De moeder liet een verschrikt geluid horen. Ik troonde haar en het gewonde kindje mee naar binnen om Anke van de noodzaak te overtuigen dat Pruum moest worden afgemaakt. Diezelfde middag telefoneerde ik de dierenarts uit een naburig dorp. We moesten ons de volgende morgen om acht uur bij de praktijk melden. Met de kat.
Pruum hield zich schuil, maar tegen de schemer kwam hij toch geluidloos voor de raampjes zitten klagen. Hij wist niet wat hem overkwam toen ik hem dadelijk binnenliet. In de garage hield ik hem even gezelschap en praatte zelfs vriendelijk tegen hem. Nu en dan onderbrak hij het likken en keek me strak aan. Dit keer ergerde ik me niet aan de zwavelkleur van zijn ogen. Naast gêne voelde ik zelfs een zekere sympathie voor de oude spuitgast.
Ik sneed het hart dat ik gauw voor winkelsluiting gehaald had in kleine stukjes. Ik wist dat hij ze heel door zou slikken en ze hoogstwaarschijnlijk weer uit zou braken, maar ik werd niet woedend. Hij kreeg het hart in het glazen bakje van Neel die zich moest behelpen met Pruums gebarsten bord. Pruum vloog, zich niet bewust van de catastrofe, op het eten af en slokte het zo vlug mogelijk naar binnen. Zo had hij altijd gegeten, zijn hele leven, al die lange lange jaren: schrokkerig, opgejaagd door de eeuwige angst van de armoelijer dat ze hem zijn eten af zullen pakken. Zo had mijn vader thuis gegeten en zo aten mijn broers, met hun armen beschermend om hun bord. Ik besefte dat het hart niet eens aan vertering toe zou komen. Hoezeer ik Pruum ook gehaat had, dat idee vervulde me met wanhoop. De ter dood veroordeelde draaide geluidloos mauwend om zijn lege bakje heen. Ik vluchtte de garage uit.
's Avonds begon het te waaien en opnieuw sloeg de regen met geweld tegen het raam. Boven de storm uit klonk af en toe het klagelijk fluiten van de schepen op de rivier. Maar bovenal hoorde ik het gekrabbel van Pruum aan de deur. Hij wilde in de huiskamer, maar ik kon zijn aanwezigheid niet verdragen. Voor het eerst beschikte ik werkelijk over het lot van een medeschepsel, weliswaar een smerig dier met een diabolisch karakter, nog vele malen egoïstischer dan ikzelf, niet in staat liefde te geven, laat staan te ontvangen, maar het bleef verschrikkelijk dat hij ontijdig aan zijn einde moest komen.
Ik zei dat ik ging wandelen. Toen ik naar buiten stapte, sloeg de deur bijna uit mijn handen. De wind drukte me de modderige landweg af. Op de dijk was het aardedonker. De golven ruisten. De golfslag werd mede veroorzaakt door de duwboten die op de rivier voorbijstampten. Ze voeren op radar door de duistere nacht. Het geruststellende geluid van de motoren liet er geen twijfel aan bestaan dat ze in Duitsland of de haven van Rotterdam aan zouden komen. Hun lichten schoven gestadig oost- en westwaarts. Wat ging ik doen? Wat zouden de mensen zeggen die het altijd zo hinderlijk voor Kromme Lindert op hadden genomen? Ik kwam langs het café aan de dijk, het Swaantje. Er brandde licht en er klonken stemmen, maar dit keer durfde ik er niet naar binnen. De boeren daarbinnen waren harde kerels en ze hadden stuk voor stuk wel wat op hun geweten, maar ze vertoonden een collectieve minachting voor dierenbeulen. Struikelend tegen de wind in begon ik ze uit te leggen dat er zich bij mij thuis een drama had afgespeeld. Iemand had mij een kat in de zak gegeven, een geestesziek dier en ik had zijn streken negen jaar lang verdragen, maar ik kon het niet meer. Ik was uitgeput. Kapot. Ik zag voor me hoe ik razend van woede achter de kat aanholde, hem in zijn nekvel pakte en hem woest van me afslingerde. De rest van de dag liep ik met een bonkend geweten rond.
In de verte verschenen de lichten van een auto. Ik ging in de berm staan om te wachten tot het voertuig voorbij was. De lichtbundels zwaaiden van links naar rechts over de kronkelende dijk. Toen de auto dichtbij was, gloeiden er in het gras aan de overkant twee ogen in het licht van de koplampen. Tot voorbij de
| |
| |
bocht met de bruisende populieren had ik het gevoel dat iemand me in de gaten hield. Bij de ruïne van de molen ging ik naar beneden. Tussen de boerderijen door waar honden in hun hokken aansloegen sjokte ik door de slagregens.
De volgende ochtend haastte ik me voor dag en dauw naar de garage. Toen ik het licht aanknipte, dook Pruum weg achter de fietsen. Ik probeerde hem te lokken met vriendelijke woorden. Neel streek knorrend langs mijn benen, maar Pruum keek me tussen de spaken door wantrouwend aan. Omdat ik niet, zoals anders, als een bezetene achter hem aanjoeg, duurde het een kwartier voor ik hem te pakken kreeg. Ik propte hem in de kattemand die Ank klaar had gezet. Voor de laatste keer voelde ik de vette vacht.
Het was nog donker toen we Pruum naar de auto droegen. Een passend tijdstip om zich van een kat te ontdoen. Ik zette hem achterin. Toen Anke startte, schrokken we van het afschuwelijke geluid dat uit de mand opsteeg. Een diep lang aanhoudend gekreun als van een man die in een steeg dood lag te bloeden. Pruum had zijn stem weer terug. Ik kreeg kippevel en zag dat Ank huiverde. Ze moest opnieuw starten en we reden hortend weg. We draaiden de provinciale weg op. Met korte tussenpozen liet Pruum zich horen, maar zijn stem werd zwakker. Anke vroeg of het nu echt noodzakelijk was. Ze begon af te remmen.
- | Ben je belazerd, doorrijden. Ik verdom het absoluut. Elke dag die ellende. Je gaat mij toch niet wijsmaken dat je dat wilt, die rotzooi, dat kotsen, de vuilnis, de maden, al die opwinding. |
- | Maar die stem, zo klagelijk. Alsof hij weet wat er gaat gebeuren. |
- | Hij weet al jaren wat hem boven de kop hangt, maar hij heeft het lang kunnen rekken. Al zijn familieleden zijn dood en begraven, Pruum is de enige die nog leeft. Maar nu is het uit. |
We reden het parkeerterrein van de dierenartsenpraktijk op. De wachtkamer was leeg. We werden binnengeroepen. In een hoek lag een enorme versufte hond. In kooien zag ik een drietal katten die bij lagen te komen uit de narcose. De dierenarts vroeg kortaf wat er voor redenen waren om de kat af te laten maken.
|
|