Spijt
J.P. Guépin
Ik niet. Zo zou ik niet reageren, dacht ik, als ik weer in rechtbankverslagen las hoe een verdachte alle schuld ontkende, of hij kon er niets aan doen, ja, hij was dan wel in de nacht van zaterdag op zondag in volle vaart tegen een paal aan gereden, maar dat was een paal die hij daar nog nooit had zien staan, kon hij het helpen als de gemeente midden in de nacht praktisch óp de weg opeens een ijzeren paal ging planten, en ga zo maar door want ook mijn vrienden deden met het spel mee: over de kop geslagen omdat het opeens was gaan ijzelen, maar niet omdat ze te hard gereden hadden, tegen de achterkant van een auto gebotst die plotseling stopte (voor een stoplicht!). Ik moest er niet aan denken dat mij zoiets zou overkomen. Ik zou mezelf meteen de schuld geven en niet aan komen dragen met die belachelijke zelfrechtvaardigingen en rationalisaties, uitvluchten. Ik zou nachten lang wakker liggen van de spijt, of ik nu in mijn recht stond of niet, of ik er iets aan had kunnen doen of niet. Ik had nog nooit een auto-ongeluk gehad.
Maar het is me toch overkomen. Op het zebrapad nog wel had ik een vrouw omvergereden. En jawel, het ging zoals ik gedacht had. Een ogenblik zat ik versuft in mijn auto te denken: nee, het is niet gebeurd. Ik stapte uit en begon excuses te maken tegen de toestromende omstanders. Vreemd dat het vrouwtje zo'n duw gekregen had, terwijl ik toch uiterst langzaam de hoek omgeslagen was. Ze was ervan omgevallen en ik zag bloed aan haar been. Ik probeerde haar overeind te zetten, maar ze klaagde dat haar been gebroken was. Door alle chaos om me heen begon ik zo te trillen dat ik tegen de motorkap moest leunen en ik kon dus verder niets doen tot de politie kwam. Ik legde ze precies uit hoe het gebeurd was: natuurlijk had ik beter uit moeten kijken, ik was afgeleid geraakt door een auto die me van links komend gesneden had net toen ik de zijstraat insloeg, en het uitzicht was belemmerd geweest door een hoge bestelauto die ten onrechte op de hoek zelf geparkeerd stond, maar dat deed niets af aan mijn schuld.
Langzaam reed ik naar huis, ik nam een bad en probeerde tevergeefs het incident uit mijn hoofd te zetten. Mijn reacties waren volkomen overdreven, ik zag telkens weer dat van pijn vertrokken gezicht voor me en hoe ze leunend op haar elleboog haar been betastte, haar bruine rok een beetje opgeschort.
Ik had haar adres en het lag voor de hand dat ik haar ging opzoeken met bloemen en fruitmand. Ik trof het arbeidersgezin aan bij de televisie, waarvan het geluid bij mijn komst werd afgezet. Het been zat in het gips, niets ernstigs. De familie apprecieerde mijn komst wel, de bloemen en de fruitmand werden met plichtplegingen aanvaard, maar het gesprek wilde niet vlotten. Ik wou niet te moeilijk zijn, niet te links en niet te rechts, en hield het dus maar op voetballen waar ik duidelijk geen verstand van heb. Ik werd gehinderd door de dochter, die met gesnurk en gesteun naar een popgroep zonder geluid bleef kijken en zodoende niet alleen haar dégoût liet blijken voor elk woord dat door ons ouderen werd gezegd, maar die tevens een soort afstotelijke sexuele aantrekkingskracht emaneerde, vond ik.
Later was ik toch wel weer bekomen, want berouw lijkt op rouw, je moet het verwerken maar het kan niet eeuwig duren. Ik kwam echter op een keer op een merkwaardige manier opnieuw met de vrouw in contact. Ik had een advertentie geplaatst voor een werkster, maar ik had voor de grap, of ook omdat ik vond dat, afgezien van de dubbelzinnigheid, dit nu eenmaal het juiste woord was, en als het zo is dan moet het ook gezegd worden, simpel laten zetten: ‘harde werkster gevraagd’, en dan mijn adres.
Het succes was anders dan bij mijn vorige advertentie, toen ik de stoute formulering ‘bij heer alleen’ had gewaagd. Ik kreeg nu niet zoveel respons, maar wat er op kwam dagen! Hoekige heksen, apinnen met lepelbekken, een optocht van duivelinnen uit Jeroen Bosch' Tuin der Lusten.
Natuurlijk nam ik niemand aan, maar de selectie die mijn masochistische tekst teweeg had gebracht amuseerde me kostelijk.
Toen kwam de vrouw die ik aangereden had. Ik stond perplex, maar ze vond het kennelijk nauwelijks nodig terug te komen op ons incident. Ja, met het been ging het goed, het kriebelde af en toe. Ik was niet helemaal gerust, maar wat was er eigenlijk tegen? Je zou kunnen zeggen dat we elkaar al een beetje kenden, en ze had in ieder geval kunnen merken dat ik de kwaadste niet was, ze had vertrouwen in me gekregen. Nu, dat zou dan wederzijds worden. Ik besloot haar te nemen.
Maar toch ging het niet zo goed tussen ons. We draaiden een beetje om elkaar heen. Ze