Hollands Maandblad. Jaargang 1980 (386-397)
(1980)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
dus toch‘soms wou ik weleens’
zei ik ‘dat het omgekeerd
was, dat ik dus
een pik had’
‘dus toch’
zei je vrolijk
‘ja maar’ zei ik
‘dan zou jij
een meisje moeten zijn’
dat kon je je
toch niet goed voorstellen
‘o maar ik’ zei ik
‘wel’ en bleek dat ook wel
uit hoe ik bij
de gedachte alleen
al weer buiten
adem begon
te raken
| |
[pagina 34]
| |
maar ik maar ik‘je zei’ zei je een
beetje vertederd ‘allemaal dingen
onder het vrijen’
‘ja’ zeg ik opeens vreselijk
met mezelf verlegen en zie ik
in dat pluimige, zachtglooiende graslandschap
dat als ik wakker ben
doorgaans gewoon
de achterkamer is plotseling
een enorme zwarte vogel zitten die
even zijn machtige vleugels
open slaat
‘je zegt’ zei je
‘mamma’
‘ja’ zeg ik
‘en’ zei je
‘beertje’
‘ja’ zeg ik zachtjes
‘dat je dat’ zeg ik
‘gehoord hebt’
‘nou ja’ zei je ‘ik versta
niet alles’
‘maar ik’ zeg ik
‘ook niet ik luister er zelf
ook met enige verbazing
naar ik kreeg
op een gegeven moment ook
zo'n vreemde gedachte’
‘wat dan’ vroeg je
| |
[pagina 35]
| |
‘ik dacht’ zeg ik naar andere
woorden op zoek die
ik natuurlijk niet vinden kan
‘ik dacht’
zeg ik moed vattend
‘eruit! eruit!’
‘wou je dan’ zei je verbaasd
‘dat ik eruit ging?’
‘nee nee’ zeg ik gehaast want
mijn adem stokt want
word ik
totaal onvoorbereid
met een ruk uit mijn nog maar net
begonnen glijvlucht
getild
en voel ik
als ik mijn ogen dicht
doe en weer adem
begin te halen de vlijmscherpe
nagels van een havik mijn
zachte donzige nek
binnendringen
‘nee jij niet’
zeg ik tenslotte
‘maar ik’
maar ik
|
|