kin fijn geciseleerd is met een kuiltje erin interesseert mij niet. Zoals dat vaak gaat heb ik een halve eeuw gedacht dat anderen aan dit soort gelaatsbeschrijvingen veel plezier beleefden, maar onlangs merkte ik dat iemand die ik goed ken al vijftig jaar hetzelfde denkt als ik. Misschien dat niemand iets aan die gelaatsbeschrijvingen heeft? Er zijn mensen die niet van landschapsbeschrijvingen houden, maar er zijn auteurs die daar heel goed in zijn (Toergenjev, Tsjechov, Hemingway) en wier landschapsbeschrijvingen ik graag lees. Beschrijving van iemands kleding kan knap vervelend zijn, maar dat is dan meestal omdat het een niet meer bestaand costuum is waarbij je je niets voorstelt. Als ze schrijven ‘grijze trui, bruine pilo broek, baardje zoals de zeeman op een pakje Players’ ben ik tevreden.
Mocht het waar zijn dat de kunstgreep van de gelaatsbeschrijving eigenlijk nooit enig effect op de lezer heeft, of mocht het zo zijn, dat weliswaar niet deze, maar een andere kunstgreep jarenlang geheel voor niets is toegepast, dan wordt het waarschijnlijk dat ook in andere kunsten zoiets bestaat: bepaalde gebaren bij het ballet, het forte bij de muziek bijvoorbeeld. De zinloosheid van die inventariserende gelaatsbeschrijving blijkt, zou je kunnen zeggen, uit de bedoeling ervan, namelijk je één bepaald gezicht aan te bieden, een individueel gezicht, dat hoort bij één uniek persoon, een persoon die alleen maar in dat een boek voorkomt en verder nergens. Maar zo'n beschrijving kan dat niet doen: aan die beschrijving beantwoorden honderden, duizenden gezichten van mensen van heel uiteenlopend karakter. Die gelaatsbeschrijving dateert, zou je denken, uit de tijd dat het mode werd iemands karakter af te lezen uit zijn gezicht. Maar van de vierkante of ovale kin, de rechte of de wipneus, het lage of hoge voorhoofd concludeert nu niemand meer tot bepaalde eigenschappen. Eigenaardig is, dat bijna alles wat je over iemand kunt mededelen interessanter is dan zijn gezicht. Neem een complete opsomming van iemands garderobe. Dat lijkt me, vooral bij een tijdgenoot, heel interessant. Of een inventaris van iemands bezittingen: ‘behalve zijn kleren bezat hij een IBM-schrijfmachine, twee gouden tientjes, een Austin Balanza 1966, veertien hectare bosgrond in Westfalen, een huis op de boulevard in Zandvoort, aandelen ter waarde van tachtigduizend gulden, een spaarbankboekje met twaalfduizend gulden. Soms, als hij zijn bezittingen bijeentelde, rekende hij ook de vijfhonderd gulden erbij, die hij een keer op een Rotarybijeenkomst had geleend aan de burgemeester, en die hij niet terug durfde vragen’. Hier komt een mens op je af. Maar wat heb je aan die geretrousseerde neuzen?
Bij het opnieuw uitgeven van detective romans wil het wel eens gebeuren dat men de tijd een beetje opschuift. Ik herinner me een boek van Dashiell Hammett waarin een jaartal veranderd was, en een ander boek uit de jaren dertig waarin aan de snelheid van een automobiel geknoeid is. De Maigret-verhalen lijken expres tijdloos te zijn gemaakt: taxi, telefoon, restaurants, concierges, revolvers en pistolen, gerechtelijk laboratorium, liften, trappen, boulevards, kleine, zwarte dienstauto's. Nergens een televisietoestel, een straalvliegtuig te zien. Geen sprake van De Gaulle. Andere boeken zijn juist zeer zwaar gedateerd, zoals de James Bond-verhalen van Fleming, waarin de vliegtuigen uiterst modern worden voorgesteld en uiterst ouderwets aandoen. Merkwaardig is hier de positie van de Sherlock Holmes-verhalen. Die maken een tijdloze indruk met hun telegrammen, huurrijtuigen, wandelstokken, visitekaartjes en gemeubileerde kamers. Misschien alleen maar omdat het langer geleden is? Of omdat de auteur zich geen zorgen maakte? Fleming doet zijn best om met de tijd mee te gaan: de horloges, dranken, spijzen, kleding en vervoermiddelen zijn van de laatste snit en du dernier chic. Simenon doet zijn best om tijdloos te zijn in een Parijs van tussen 1935 en 1965. Maar Conan Doyle kon dat allemaal niets schelen. Of misschien moet je zeggen: Conan Doyle stelde het Engeland van 1900 voor als eeuwig. Andere middelen van transport dan hansom en trein, andere manieren van ontbijten, van op kamers wonen etc. bestaan niet.
Vervalsingen, imitaties, historische costuumfilms, voorspellingen en ‘modernistische’ kunst maken vaak een zeer gedateerde indruk. Laatst werden voorspellingen gepubliceerd, gedaan omstreeks 1970 over 1980. Die voorspellingen gingen kennelijk uit van wat in 1970 in de mode was. De meeste van die dingen zijn alweer vergeten. Men heeft niet overwogen wat, gezien de lopende ontwikkelingen, in 1980 aan de hand zou kunnen zijn, maar men heeft gekeken naar welke toekomstvisioenen in 1970 gangbaar waren en die in verband gebracht met 1980. Je hebt dat ook met gerestaureerde huizen uit de tijd dat men nog niet ‘letterlijk’ restaureerde: je kunt er aan zien hoe men in 1930 dacht dat een huis uit de zeventiende eeuw er uit zag. Ook bij literaire vervalsingen heb je dat: iemand schrijft in 1930 een tekst die hij uitgeeft voor een tekst uit 1820. Maar later zie je dat het een tekst is, zoals men zich in 1930 een tekst uit 1820 voorstelde. Luisterend naar de ouverture van een suite van Schönberg (op. 49?) ‘hoorde’ ik de muziek waartegen hij zich ‘afzette’, en die ouverture maakte een zeer ouderwetse, gedateerde, bekrompen, wat burgerlijke indruk.