Hollands Maandblad. Jaargang 1979 (374-385)
(1979)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Geschiedenis van de techniek
| |
[pagina 43]
| |
tweede helft van de 19de eeuw ongebruikt blijven liggen? Een uitstekend artikel van PleketGa naar voetnoot2) vestigt de aandacht op de overvloedige aanwezigheid van arbeidskracht, o.a. slaven, zodat arbeidsbesparende technieken minder kans maakten. Filosofen hielden zich nauwelijks bezig met een banaal onderwerp als de voortbrenging; degenen die het voor het zeggen hadden bemoeiden er zich weinig mee. Dan is er natuurlijk, en dat doet zich voor in alle tijden, het verzet van werknemers tegen invoering van technieken die hen van het dagelijks brood beroven. De uitvinder van een weefgetouw werd op gezag van het stadsbestuur van Dantzig gewurgd; Engelse arbeiders verzetten zich en masse tegen de invoering van het fabriekssysteem; de vakbeweging verzet zich tegen de invoering van arbeidsbesparende produktiemethoden. Sterk afhankelijk van het maatschappelijk systeem waarin de mensen leven wordt techniek als zegen of als duivelse uitvinding beschouwd. De uitvinding van de wasmachine is een zegen voor de huisvrouw. Maar de toepassing van mikroprocessoren, de chip? Wat voor gevolgen zal dit in de jaren tachtig hebben voor mensen in de dienstverlenende sector? En aan wie komen de vruchten van deze uitvinding ten goede? Niet alleen werknemers verzetten zich tegen invoering van bepaalde technieken, ook gevestigde belangen hebben er dikwijls moeite mee. Walvisolie-belangen verzetten zich in de 19de eeuw sterk tegen invoering van het gaslicht; zodra gaslicht gemeengoed was geworden, verzetten de gasproducenten zich tegen de invoering van elektriciteit voor verlichting. Hetzelfde geldt voor hetverzet van de aandeelhouders van telegraafmaatschappijen tegen de invoering van de telefonie. En is het niet denkbaar dat banken zullen trachten nieuwe vindingen, die het onderpand van een oude lening bedreigen, via hun commissarissen een tijdje in de ijskast te zetten? In het algemeen kan je hier zeggen: the good is the enemy of the best. Dikwijls is het zo dat betrekkelijk ‘kleine’ uitvindingen tot enorme verbeteringen hebben geleid. Een aardig voorbeeld is de uitvinding en toepassing van een tijdmeter die aan boord van schepen gebruikt kon worden. Tot de vijftiende, zestiende eeuw vormde navigatie geen onoverkomelijk probleem; men kende het kompas en voer doorgaans langs de kust. Met de grote ontdekkingsreizen die begonnen onder de Portugese Prins Hendrik de Zeevaarder (1394-1460) ontstonden de problemen. Met behulp van hoekmeetinstrumenten als astrolabium en kwadrant was men weliswaar in staat door hoogtemeting van bijvoorbeeld de poolster de geografische breedte te bepalen maar niet de geografische lengte. Aan de hand van de sterren kun je ook je lengte bepalen maar daarvoor is het wel noodzakelijk dat je de exacte tijd aan boord kent; loopt je klokje een kwartier vóór of achter dan zit je met je berekeningen al gauw vierhonderd kilometer verkeerd. Nauwkeurige slingeruurwerken werden wel uitgevonden maar die waren aan boord van een slingerend en stampend schip niet bruikbaar. Op zeekaarten zie je dan ook de plaatsen waar schepen bij gebrek aan een behoorlijk klokje strandden. De westkust van Australië is zo'n verzamelplaats van wrakken; tegen de tijd dat men 's nachts de | |
[pagina 44]
| |
branding hoorde was het te laat om het schip nog te keren. In het begin van de zestiende eeuw wist men dat oplossing van dit ‘navigatieprobleem’ afhing van een behoorlijke tijdmeter. Toch duurde het tot het midden van de achttiende eeuw voordat de meubelmaker John Harrison erin slaagde een dergelijk uurwerk te construeren.
De economische en sociale geschiedenis heeft ons een stuk verder gebracht. Methoden en technieken tot dan toe ongebruikelijk voor historici deden hun intree. Zo kon men door bestudering van bevolkingscijfers ‘aantonen’ dat er in het zuiden van de Verenigde Staten hoogst waarschijnlijk slavenfokkerijen bestaan hebben: de aanwezigheid van grote aantallen vrouwen in de vruchtbare leeftijd en jonge kinderen en het ontbreken van de ‘daarbij behorende’ groep mannen gaf aanleiding tot een dergelijke constatering. Het probleem is dat je met een cijfermatige aanpak en het gebruik van veel nieuwe methoden en technieken mensen afstoot kennis te nemen van de resultaten van je onderzoek. Een spannend historisch verhaal is er niet meer bij. W.N.: Maar wat is nou de zin van wetenschappelijk onderzoek als gewone mensen je niet meer begrijpen? Fischer: De doelstellingen van wetenschappers zijn anders dan die van literatoren. Bij wetenschappers gaat het dikwijls om onthulling, om ‘waarheid’. Je kunt je niet veroorloven ongestaafde beweringen te doen. Bij schrijvers kan dat wel, bij hen gaat het om het effect dat ze bereiken. Ookjij brengt aan de hand van één geval, op een impressionistische manier, iets naar voren. Niemand neemt het je kwalijk als je liegt, met ongestaafde beweringen komt en allerlei trucs gebruikt om een bepaald beeld te scheppen. W.N.: Middelen. Fischer: Dat lijkt mij een eufemisme, je kunt het gerust trucs noemen! W.N.: Maar als ik wéér zo'n boek vol statistieken over de slavernij in de vorige eeuwen lees voel ik niets. Een schrijver doet je voelen dat het over mensen ging die.. Fischer: Ja, ..., maar dat doen voelen kan levensgevaarlijk zijn, daarop speelde Goebbels ook! |
|