Hollands Maandblad. Jaargang 1979 (374-385)(1979)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Zes gedichten tegen de dood Jos Kunst Monument Dit urinoir bewaart de doodsstrijd die de kaalklem Moest voeren met de zachte wurgers de zalige Slagers windhandelaren door gevallen gaten In ijle huls rondom neerstromend metaalwater Tussen de kaalklem en de wortelwurger eenzaam Water en roestig ijzer dat in dunne wanden Ze steeds ontwapent en beschermt en hun bloedschande Liefderijk toedekt en vergeet en eens hun heengaan Onzichtbaar maken zal wanneer de diepe aarde Zelve zich toont aan wie zolang al zochten naar de Open verbinding met haar oude ingewanden Impasse Glas kan van licht geheel doorschenen zijn toch kaatst Het licht terug. Het spant een spiegeling rondom Verboden ruimte waarvan de totale som Dezelfde blijft als men het breekt want men verplaatst En deelt alleen waar men toch nooit in doordringt. Water Staat zacht in dit glas vóór mij en door het te drinken Verdeel ik het zó fijn in mij dat ik geen ding ken Dat deel van mij zou zijn als dit niet. Alleen, later Is het uit mij verdwenen, spoorloos, ongeweten; En als ik neerschrijf hoe het anders moet dan staat er In water te verdrinken, of dit glas te eten. [pagina 18] [p. 18] Feiten Kijk alle mensen zijn verwisselbaar ze wandelen Twee kleine driehoekige scheermesjes voorzichtig In beide handen vasthoudend en ze bespringen Elkaar vaak onverhoeds van achteren in parken Slepen elkaar dan jarenlang voort tot ze oud Worden hun ogen uittreden en op een schoteltje Door henzelf moeten gedragen vanuit hun voorhoofd Hangen twee maal drie witte draden neer in 't koud Slijmwater en het is onzeker waar de pijn Vandaan komt maar ze wachten in een lange rij Vóór 't hek van 't hospitaal dat hen in leven houdt Oorsprong Lopend door lege huls van stilte en geluiden Haal ik mijn dunne keel vol luchtkruim en ik huichel Een nieuwe inademing heviger en ruiger Dan ooit ook maar opkwam bij de tredvogels buiten Ik draai mij om en krijg de lucht er niet meer uit Perslucht die oud en veel te veel is en in duinen Van droog zand in mijn mond bleef staan en diep vervuilde Verkleefd geraakt ingelijfd in de rauwe huid Die fel zich samentrekt rondom en hard en puilend Verkrampt zich vastzet en zo alle adem afsluit - Geen plek achter of vóór mijn keel waar ik kan schuilen [pagina 19] [p. 19] Binnen & Buiten Onder zijn gladde huid is deze kleine steen Ontzet geweest en na die kneuzing langzaam weer Genezen - steenwater tussen splinters stolde Tot wondweefsel, haarspleten sloten scherp aaneen En nieuwe steen ontstond. Nieuwe krachtvelden spannen Nu 't harde ronde lijf, en niemand zoekt die uit Dan door ze te vernielen: wij zijn weer verbannen Uit 't kleine onderaardse rijk dat hij omsluit. Iedere wonde, elk verlies is als die steen: Iets hards en vreemds, ondoordringbaars onder mijn huid, Waaraan ik niets dan glanzend doodgewicht ontleen. Final stage Parklandschap met bejaardenoordengroen. Verstikking vlakbij; onmacht, ademnood. Je houdt je aan het pad, dank zij de rolstoel. Je blik reikt niet tot waar het anders wordt. De kleine dood houdt ook struiken en bomen Vast in zijn droge greep. Het kort gazon Vangt veel te weinig vocht, en de zandgrond Verarmde; de hekken die 't pad omzomen Beschermen geen levenskansen. En toch: Je ogen zoeken de volgende bocht. Wij zijn aan geen enkele god ontkomen. Vorige Volgende