zeggen. Zij en mijn tante vonden het zielig voor mevrouw Deval. En dan nog vier dochters!
Trees zag rose en opgeblazen en ik pufte gemaakt met haar mee in een poging tot solidariteit die een beetje doelloos in de lucht bleef hangen. Het sloeg ook nergens op. Ik was naar het strand geweest, in een echt badpak, donkerblauw met een wit ankertje. Met mijn moeder. Eerst wilde ze niet, maar mijn vader had gezegd dat er veel vitamine in zat en dat ik wat achter was met de groei en toen wou ze tenslotte wel, als hij maar niet dacht dat zij er ook als een lichtekooi bij ging zitten. Maar dat hoefde niet. Mijn armen en benen waren helemaal bruin, maar dat kon je gelukkig niet zien.
We speelden iedere woensdagmiddag bij elkaar, Trees en ik, zij bij mij en ik bij haar, om de beurt. Ik ging er niet graag heen, vooral in de zomer. Als mijn moeder het niet zag nam ik een vest mee dat ik vlak voor hun hek aantrok, maar ze zag bijna alles en vond het overdreven, ‘alsof ze ons zelf niet strak genoeg hield! Bovendien was het ongezond om teveel kleren aan te trekken met de warmte en spotten met je gezondheid was ook zonde’. Ik durfde niet te zeggen dat ik me liefst helemaal had verborgen, in een grote cape met capuchon waar alleen m'n ogen nog uit zouden komen.
Eén keer, het regende en ik voelde me veilig ingepakt met laarzen en een lange regenjas, moest ik langs zijn fiets die tegen het hek stond. Met een voorzichtig boogje, niet te groot omdat ik de ogen van m'n moeder twee straten verder door de huizen voelde prikken (‘je laat je toch door die man de wet niet voorschrijven!’), liep ik er omheen en, of zelfs zijn fiets ogen had, voelde ik de wind langs mijn blote knieën. Als ik thuis niet had moeten uitleggen waarom ik alleen terugkwam, was ik direct omgekeerd. Hij was thuis en had bijna tegen me gepraat, maar hij zag nog op tijd dat ik alleen maar kniekousen aan had en draaide zijn donkerblauwe rug naar me toe. Trees was al naar de gang gelopen om haar jas te halen, zodat hij niet meer hoefde te zeggen dat ze maar buiten moest gaan spelen als haar vriendinnetje niet geheel gekleed was. Toen ik nat thuis kwam was mijn moeder toch weer boos, maar ik hield wel van regen. We leken dan ook meer op elkaar, Trees en ik, vriendinnerig, allebei met laarzen en regenjassen.
Ze stoomde nog. Het stond haar niet, ze zag er dom uit zo en ik besloot haar voorlopig nog niets over het strand te vertellen (het gele zand, de zee, roodgestreepte tenten en mijn moeder in een rieten strandstoel:
toen ik er was, merkte ik niets bijzonders, maar als ik eraan terugdacht leek het of ik daar onwaarschijnlijk gelukkig was geweest). Eindelijk konden we weg. Ik durfde niet naar de ramen te kijken en liep vlug de tuin door.
De straat blakerde en we namen het weggetje tussen de weilanden. Vanuit de verte gaf het gras een illusie van koelte die dichterbij werd teniet gedaan door kale plekken en gedroogde koeieplakken met het warmweergeluid van gonzende vliegen erboven. Er zat een steentje in mijn schoen en ik liet het expres zitten zodat ik langzaam en voorzichtig moest lopen, of ik met een zieke op stap was.
Het pad kwam uit op de Wetering, een breed en ondiep water dat weinig werd gebruikt. Aan de overkant was een weg en in de binnenbocht zwommen eenden tussen kroos en de fuiken van dronken Jelle, die nog eens door zijn eigen palingen zou worden opgegeten. Hij was al eens omgeslagen, maar hij kon er nu niet in liggen, want hij was nooit voor de vrijdag dronken. Langs het water liepen aan twee kanten rietkragen met hier en daar een aanlegsteigertje ertussen van wit uitgeloogde planken.
Trees dampte alweer en we gingen op een steigertje zitten. Eigenlijk was het te warm om iets te doen, maar als je niet wilt