traditionele en zelfs met impressionistische middelen niet te overwinnen moeilijkheid, bleek in combinatie met wat grove rudimenten van het gegradueerde modelé, toereikend voor de triomf van meer dan één schilder. Van Goghs voorbeeld zou inspirerend werken op vakgenoten met vergelijkbare handicaps (of vakgenoten die zich dat uit gemakzucht alleen maar verbeeldden) zoals de Fauves, al bleef zijn invloed uiteindelijk betrekkelijk gering.
Zelf heeft hij zijn vondst wel prachtig uitgebuit. Zo heeft hij snel begrepen dat het coloriet van de Franse impressionisten dat hem in Parijs in de schoot viel, door zijn werkwijze belangrijk verhevigd kon worden. Het enige gevaar dat hem daarbij bedreigde, dat van een decoratieve vervlakking van zijn voorstelling, kon hij tendele bezweren door de verf er dik, Monticellidik, op te leggen. De plastische onbeduidendheid van zijn penseelstreken - althans vergeleken met de suggestieve toetsen van een Hals, Goya of Manet - werd zodoende enigszins gecompenseerd door de eigen schaduw van de dikke streep verf. De pentekeningen uit de Franse tijd zijn te zien als het geraamte van de schilderijen en bewijzen ten overvloede met welke onplastische middelen Van Gogh schilderde.
Toch was hij tegelijkertijd een erg schilderachtige tekenaar. Want voor de tekenaar schuilt het avontuur, zo goed als voor de schilder, in de plastiek, de ruimtelijkheid van de voorstelling en de bij Van Gogh door een razende betekening van oppervlakken gerealiseerde volumewerking verraadt eigenlijk weinig van de voor veel tekenaars zo karakteristieke neiging tot het betrachten van een uiterste economie in de middelen. De golvende contouren en aan zweepslagen herinnerende lineatuur zijn bij hem logische uitkomsten, meer dan gedurfde voorspellingen van zijn ‘ritmische’ oppervlaktebewerking. Pas op het eind van zijn korte leven vond hij als tekenaar het zelfvertrouwen dat nodig is voor het realiseren van een bevredigend effect met minimale middelen. In de overgrote meerderheid van zijn werken gaf hij er de voorkeur aan met geconcentreerde vlijt goed te maken wat hij nog steeds te kort kwam aan adembenemende knapheid. Men schijnt voor zijn beste resultaten nauwelijks te beseffen hoe ingewikkeld in al zijn primitiviteit deze manier was en hoe weinig roekeloos de meeslepende bewogenheid van deze stijl.
Bij het taxeren van dit kunstenaarschap mag gerust nog eens gewezen worden op de geringe aanleg en het tot in het meesterschap meespelende onvermogen, om daarna royaal te constateren hoe origineel en doeltreffend de vondst was die inderdaad prachtige bijdragen tot de na-impressionistische schilderkunst mogelijk gemaakt heeft. Er mag veel af te dingen zijn op zijn métier, ik waag het niet de man te honen, zoals in het verleden wel voorgekomen is. Hij is voor mij nog altijd een bewonderenswaardig voorbeeld van wat creativiteit uit wanhoop kan zijn.
Monticelli blijft dan in mijn ogen, ergens tussen Rembrandt en Vincent hangen. Hij is de sympathieke bemiddelaar geweest tussen een geniaal tonalist en een revolutionair colorist. Maar zijn werkwijze liet, alle toewijding en materiaalverspilling ten spijt, geen stilistisch voldoende doorwrocht resultaat toe. Was hij architect geweest, dan hadden zijn bouwwerken eerder door hun zwaarte dan door hun weldoortimmerde constructie overeind moeten blijven. Het lijkt dan ook Monticelli's noodlot om afwisselend als een zwakke nakomeling onder- en als een originele wegbereider overschat te worden, hetgeen kenmerkend mag heten voor veel martelaren van het beroep.