| |
| |
| |
Rex mundi
J.M.A. Biesheuvel
Dit verhaal gaat over Joop Mellema en een sigaar. Joop was een schilder die prachtige werken maakte. Het was niet zijn gewoonte om rommel af te leveren. Hij was sterk en gezond en had een vriendelijke vrouw met een goede inborst en een aardig karakter. Ja, die Joop was werkelijk een prachtkerel. Maar voor een kunstenaar had hij toch iets vreemds, hij wist namelijk niet hoe hij zijn vrije tijd moest indelen. Hij maakte per jaar precies één schilderij en zo'n schilderij leverde hem steevast een ton of meer op. Hij had daar een heel behoorlijk jaarinkomen mee. Hij was best tevreden, alleen had hij gaarne een beetje anders willen zijn. In de tijd dat hij niet schilderde kon hij namelijk niet lezen of naar muziek luisteren omdat hij altijd maar aan zijn schilderij dacht. Hij liep tegen de veertig en maakte 's morgens grote wandelingen over het strand. 's Middags schilderde hij. 's Avonds ijsbeerde hij door de huiskamer. De waanzin die iedere echte kunstenaar in zijn ban heeft had ook hem te pakken. Joop leed aan walging, zwartgalligheid en verveling als hij niet schilderde. Hij woonde in een prachtig huis, aan een park in de stad L. gelegen, niet ver van de zee. Jannie, zijn vrouw, beviel het helemaal niet dat hij urenlang mokkend in zijn gemakkelijke stoel kon zitten. Ze zon op een oplossing, maar wist niet zo snel iets te vinden. Op een kwade dag werd Joop gek en moest daarna een paar maanden in een gekkenhuis verzorgd worden. Woeste demonen hielden huis in zijn ziel, het schuim stond hem op de lippen, hij wilde de zon schilderen en werd bijkans blind. De dokter gaf hem pillen, maar die hielpen niet. Joop wist niet hoe hij moest leven, hij wist niet wat hij moest doen. Hij besefte dat, hoeveel hij ook verdiende, hij nooit een Rembrandt, een Monet of een Van Gogh zou worden. Toch maakte hij in het gekkenhuis een heel aardig schilderij af, vier naakte meisjes badende in een vijver vol bloemen en vissen. De vijver was vol van helder water en op de bodem
kon je de bladeren van de vorige herfst zien liggen. Langs de lichamen van de meisjes zwommen kleine visjes en in een boom langs de kant zat op een tak een aapje toe te kijken. Naast een rododendronstruik zat een papegaai. Op de kant lag een groot tafellaken, prachtig wit, haast zonder plooien of kreukels en daarop stonden flessen wijn, glazen en zoete broodjes uitgestald, ja er lag zelfs een heel uienbrood, zo precies geschilderd dat je de uien haast ruiken kon. God!, wat is de lucht van gebakken uien toch lekker. Van heinde en ver kwamen er kopers voor het schilderij en ditmaal werd door een kunstkenner uit Londen drie ton voor het werk geboden. De dokter was bovenmate onder de indruk van al de mensen die kwamen kijken naar het schilderij. Joop maakte nu ook een heel gewone indruk. Hij was van plan om over een paar weken weer aan iets anders te beginnen. De dokter die niet precies wist wat hij met het geval aan moest: Joop had steeds beweerd dat hij walgde en zich verveelde en toch had hij het schilderij afgemaakt, besloot om Joop weer naar huis te sturen. En daar begon het oude leven weer opnieuw. Joop wandelde langs het strand, hij schilderde en voor het overige zat hij nukkig in zijn stoel. De algemene toestand in huis was er voor Jannie niet beter op geworden. ‘Hij weet zich geen weg met zijn vrijheid’, dacht ze. Op een dag vroeg ze aan haar man of hij er niet voor voelde om op kantoor te gaan werken, ‘Je kan 's avonds toch ook schilderen’, voegde ze er aan toe, ‘dan verveel je je overdag niet meer en ook 's avonds heb je wat te doen. Dat is een heel wat betere dagindeling en ik hoef niet de hele dag jouw sombere hoofd te zien’. Aanvankelijk sputterde Joop tegen. Hij beweerde dat hij al genoeg verdiende, hij zei dat het belachelijk en een schande was om een kunstenaar op kantoor te laten werken. Maar na twee weken had hij door wat de bedoelingen van Jannie waren. ‘Je moet overdag met gewone mensen
omgaan’, zei ze, ‘niet altijd
| |
| |
wachten tot er eens een schilder of een schrijver langs komt, en als je overdag op kantoor werkt en 's avonds schildert, zul je nooit meer walgen en je nooit meer vervelen’. Joop begon te solliciteren en een week later was hij aangenomen als administratieve werkkracht bij een sigarenfabriek. Hij kon daar zo makkelijk een baan krijgen - al heerste er grote werkeloosheid - omdat je met dat werk haast niets verdiende. Het jaarsalaris dat Joop op die fabriek had was maar een schijntje van wat hij met schilderen verdiende.
Een jaar ging voorbij en Joop begon zich steeds beter te voelen. Weliswaar walgde hij van het werk op kantoor - hij zat daar de hele dag rekensommen te maken en was een veelbelovende boekhouder - maar 's avonds schilderde hij des te mooier. Jarenlang werkte hij op dat kantoor tot ieders tevredenheid en Joop zelf vond het helemaal niet erg dat hij maar drie weken vakantie had per jaar. Zijn hele leven was veranderd. Op kantoor stelde hij zich niet aan hoewel iedereen wist dat hij een bekende en veel geld verdienende schilder was. Hij deed met plezier zijn werk en was trotser op het geld dat hij als boekhouder verdiende dan op het geld dat hem via zijn doeken als het ware in de schoot werd geworpen. Vrolijk babbelend kon je hem in de lunchpauze met de jongste bediende door het stadspark zien wandelen. De directeur was een vreemde man: die wist helemaal niet wat voor beroemdheid hij in huis had gehaald. Juist met die directeur kon Joop het heel goed vinden. Maar de directiesecretaris was een afschuwelijke snob die bovendien de secretaresse in het geniep in de billen kneep. Die man heette Jeroen en probeerde het op alle manieren met Joop aan te leggen. Hij wilde bevriend raken met de schilder. Nu had Jeroen, de directiesecretaris, een prachtige kamer midden in het kantoor. Alles was daar van glanzend mahoniehout, van chroom en van glas. Hij sprak achter een heel groot bureau bandjes in en die bandjes moesten door typisten worden uitgetikt. Soms moest Joop ook een brief van de secretaris netjes uitschrijven. De sigarenfabriek was werkelijk de grootste uit het land. Ze maakten daar heel goedkope sigaren, die waren niet zo goed van kwaliteit, maar er werd zoveel van verkocht dat ze er miljoenen aan verdienden. Er waren veel middenklassesigaren. Die liepen ook erg goed. Om het prestige op te houden maakte de fabriek ook sigaren van veertig gulden per stuk. Deze sigaren heetten ‘Rex mundi’ en alleen de burgemeester en de directeur van de fabriek zelf, de
notaris en de graaf konden het zich veroorloven om met oudejaar een dergelijke sigaar op te steken. Een bekend gezegde in die stad was dan ook: ‘Die jongen is misschien wel voor een Rex mundi in de wieg gelegd’. Maar goed, die directiesecretaris, die Jeroen nodigde Joop wel eens uit op zijn kamer om een babbeltje te maken. ‘Zou je nou niet liever op mijn kamer werken?’, vroeg de secretaris aan de schilder, ‘in plaats van op dat armoedige hok van jou? Ik kan het misschien wel in orde maken dat jij een betere kamer krijgt, ik kan ook voor opslag voor je zorgen, maar dan moet jij ook wat doen. Je hoeft natuurlijk niet een schilderij voor me te maken, maar een tekening kan er misschien wel van af. Het hoeft maar een heel eenvoudige tekening te zijn als je handtekening er maar onder staat’. Op dat ogenblik kwam de secretaresse van de secretaris, een mooi en lief meisje, de kamer op. Jeroen, de dikdoener, zei tegen het meisje: ‘Wij hebben op het ogenblik geen tijd, we zijn in bespreking’. Joop werd altijd erg kribbig van die gesprekken. Hij hield niet van de secretaris. Joop was wars van luxe en vond het niet leuk dat Jeroen de katjes in het donker kneep. Er was eens een meisje dat zich niet door de secretaris wilde laten knijpen en betasten en een maand later was ze ontslagen. De secretaris placht te snoeven over zijn hoge salaris waar hij maar weinig voor hoefde te doen. ‘Als je zoveel verdient, waarom koop je dan geen schilderij van me?’, vroeg Joop. ‘Die dingen van jou zijn nu eenmaal onbetaalbaar’, antwoordde Jeroen, ‘maar je wilt voor een vriend toch wel een kleine tekening maken?’. Joop ergerde zich aan de pafferige man achter zijn grote bureau die arbeiders, boekhouders en meisjes voor zich liet rennen en zelf maar weinig uitvoerde. ‘Wij moeten beslist vrienden worden’, zei Jeroen, ‘je moet eens een keer bij me thuiskomen, dan kun je mijn vrouw
zien en de kinderen. De buren zullen het prachtig vinden dat ik de bekende schilder op bezoek heb’. ‘Ik wil beslist jouw vriend niet zijn’, zei Joop, ‘een betere kamer op kantoor wil ik niet hebben en bij jou op bezoek komen daar heb ik helemaal geen zin in. In mijn vrije tijd en in het weekend schilder ik. Dan kan
| |
| |
ik mijn tijd niet met kletspraatjes verdoen. Bovendien vind ik jou helemaal niet aardig. En dankjewel tegen je te moeten zeggen omdat je opslag voor me hebt versierd, dat ligt me ook niet. Het is maar beter dat wij elkaar een beetje uit de weg gaan’. ‘Ik hoop toch dat wij nog vrienden worden’, zei de secretaris, ‘niets staat ons immers in de weg?’. ‘Uw smaak bevalt mij niet’, zei Joop die meende genoeg afstand te kunnen scheppen door Jeroen met u aan te spreken, ‘boven vind ik u een laffe smeerlap en nu stap ik op want ik heb larie aan u’. ‘Maar steek dan een sigaartje van me op’, zei Jeroen en bood Joop meteen een tamelijk dure sigaar aan. Het was er een van twee gulden vijftig. Nu was Joop dol op sigaren maar hier hield hij voet bij stuk. ‘Ik wil geen sigaar van u’, zei hij, ‘zelfs al bood u mij een Rex mundi aan, dan nog zou ik hem weigeren’.
Zo ongeveer verliepen de gesprekken tussen Joop en Jeroen, het waren nu eenmaal geen leuke gesprekken. Voor het overige beviel het Joop uitstekend op het werk. In of bij de fabriek zelf werden geen sigaren verkocht, maar er was een winkel van de fabriek in de stad waar alles verkocht werd, ook de Rex mundi sigaar.
Op een stralende ochtend, Joop had de dag tevoren juist weer een schilderij afgekregen, liep Joop goedgemutst langs de sigarenwinkel. Het was een prachtige oude winkel en er werden alleen sigaren uit de fabriek verkocht. De winkel was eigendom van de aandeelhouders van de sigarenfabriek. Er hing een oude Engelse klok boven de toonbank en ook hing daar een bordje dat vermeldde: ‘Voor klachten moet u bij de directie wezen’. Joop kocht hier een Rex mundi sigaar. Hij was van plan om die op het werk op
| |
| |
te roken. De sigaar was uitsluitend van Java- en Sumatratabak gemaakt. Hij was verpakt in een goudkleurig papiertje en vervolgens zat de hele sigaar weer in een zilverkleurige tube. En er zat een bandje omheen, zo mooi dat voor een kleine jongen je verzameling sigarenbandjes niet volledig was als je geen Rex mundi bandje in je schrift had. De verkoper nam Joop van top tot teen op. Behalve de burgemeester, de notaris en de graaf zou nu voortaan ook de bekende schilder dure sigaren roken. Het gerucht ging immers dat er niets boven het roken van zo'n sigaar ging. Alleen de allerrijksten ter wereld konden het zich veroorloven om iedere dag zo'n sigaar te roken. Dat waren koningen, oliesjeiken en Jacob Gneist de dichter. Joop bekeek neuriënd zijn sigaar, betaalde en ging naar zijn werk. 's Middags om drie uur, bij de thee, Joop had het uitgerekend niet erg druk, stak hij een sigaar op. Het gerucht ging als een lopend vuurtje door het bedrijf: ‘Joop Mellema rookt een Rex mundi!’. Arbeiders, meisjes, kantoorbedienden, de secretaris kwamen om Joop heen staan om te zien hoe hij zijn sigaar rookte. De thee was allang afgelopen toen de sigaar pas voor een derde op was. Al rokend begaf Joop zich aan het werk. Hij verspreidde met zijn geuren een heerlijke damp in het bedrijf en de werkman die de sigaar gemaakt had kwam even op Joop zijn kamer zitten want hij wilde wel eens zien ‘hoe men een dergelijke sigaar nu toch eigenlijk rookte’. Een week ging voorbij en toen kwam Jeroen de secretaris bij Joop op bezoek om hem te vertellen dat het eigenlijk niet de bedoeling van de directie was dat gewone werknemers van het bedrijf een Rex mundi tijdens hun werkzaamheden rookten. ‘Maar ben ik dan een gewone werknemer?’, vroeg Joop. ‘In principe sta je boven en onder de wet, je bent tegelijk een begenadigd schilder en een lamme loonslaaf’, zei Jeroen, ‘maar de aandeelhouders vragen je of je hier niet meer
dergelijke sigaren wilt roken’. ‘Goed’, zei Joop die helemaal weg was van de geur en smaak van de sigaar, ‘hier op het werk zal ik de Rex mundi niet meer roken, maar thuis toch wel. Dat kan niemand mij verbieden.’ Een week later zou Joop op vakantie gaan naar Biarritz en hij kocht voor onderweg vijf Rex mundi sigaren. Hij kwam er tevreden mee op kantoor en daar inspecteerde hij even hoe de inhoud van de zilverkleurige tubes eruit zag. Vier sigaren waren prima, maar met de vijfde sigaar was iets vreemds aan de hand: er zaten allerhand gaten in het dekblad en daardoorheen staken smerige, gore, wanstaltig uitziende melkwitte insecten hun gevorkte achtereind. Joop schrok en duwde vol afgrijzen de sigaar meteen weer terug in de tube. Hij merkte de tube zodat deze goed te onderscheiden was van de andere en in zijn vrije tijd rende hij naar de winkel waar de sigaren verkocht werden. Niet dat hij iemand was die op veertig gulden keek, maar hij was een man van principes. Hij stormde de winkel binnen en zei briesend tegen de verkoper: ‘Watheb je me daarvoor rommel verkocht? Daar geef ik geen veertig gulden aan uit! De vijfde sigaar die ik ontblootte zat geheel vol met gaten en smerige insecten of vliegen zaten erin te wroeten!’ Hij smeet de sigaar op de toonbank en de bediende bekeek de inhoud van de tube. De verkoper begon te stralen en toen hij wat wilde zeggen hakkelde hij: ‘Ma ..mag ik u fe ..feliciteren? Daar hebt u een topsigaar, zo'n sigaar wordt maar eens in de twee maanden verkocht, hoewel ik gaarne toegeef dat hij zo niet te roken is’. ‘Maar daar begrijp ik niets van’, zei Joop verbouwereerd. De verkoper wees naar het bordje ‘Voor klachten moet u bij de directie wezen’. En Joop besloot zijn gram te gaan halen. ‘Gefeliciteerd met een rot sigaar’, wat was dat voor malligheid?
In snelle pas liep hij terug naar de fabriek en vroeg de directeur te spreken. Joop liet hem de gammele sigaar zien en ook de directeur feliciteerde Joop. ‘Zo'n sigaar had twee maanden geleden de president van Frankrijk’, zei de man. ‘We hebben de sigaar voor hem rookbaar gemaakt en reken maar dat hij tevreden was. Doe de sigaar maar weer vlug in het tubetje. Ik zal u de gang van zaken even uitleggen: in de binnenlanden van Sumatra komt de gevaarlijke Kobe-kobe-vlieg voor. De steek die hij je kan verkopen kan dodelijk zijn. Soms legt de vlieg zijn eitjes in een tabaksplant. De bladeren van de plant komen hier aan en de sigarenmaker heeft niets in de gaten. Voor de Rex mundi sigaar wordt uitsluitend dekblad gebruikt afkomstig van planten uit een plantage bij Soezoelaki en juist daar komen de vliegen nogal voor. Die vliegen maken de sigaar tot een kapitaal bezit. Kijk, als een sigaar klaar is kan hij maanden in het magazijn van een winkel blijven liggen voor hij eindelijk verkocht wordt. In de hitte van de tube, in die droge atmosfeer komen de eitjes uit,
| |
| |
juist in het donker gedijen de eitjes het beste. Er komen vrouwtjes en mannetjes vliegen uit de eieren gekropen, die voeden zich met de tabak, die beginnen in het donker in de buis met elkaar te paren en leggen weer honderden nieuwe eitjes. Ze graven de hele sigaar kapot op zoek naar plek voor de eitjes want zodra die dingen uitkomen moeten de larven sigaar kunnen eten. Nu geven die eitjes iets heel bijzonders aan de sigaar. U hebt natuurlijk wel eens van opium gehoord? Die eitjes geven dezelfde verrukkingen als je ze met de tabak meerookt, alleen werken ze niet verslavend. Maar de vlieg is afschuwelijk gevaarlijk. Als die hier rond gaat vliegen kan hij dodelijke steken verkopen aan iedereen die hij tegenkomt, bijvoorbeeld omdat het in ons land zo koud is. De Kobe-kobe-vlieg is heel gevaarlijk. In Sumatra vallen er per jaar wel vier of vijf doden alleen door een steek van een dergelijke vlieg. Het gaat er nu dus om om de vliegen uit uw sigaar te verwijderen en de eitjes erin te laten. Dan moet de sigaar weer worden opgeknapt, maar dan hebt u ook iets waar sjeiken en koningen naar verlangen. Er is maar één man in het bedrijf die de klus kan oplossen en dat is onze secretaris’. ‘Jeroen?’, vroeg Joop verbaasd. ‘Dezelfde’, zei de directeur, ‘wacht ik zal hem even bellen’. Jeroen kwam binnen een paar minuten eraan gesneld. Hij droeg nu niet zijn visgraatkostuum zoals gewoonlijk maar een gewone overall. ‘Het is werkelijk de eerste keer’, zei de directeur, ‘dat we de eigenaar van een topsigaar bij de verwijdering der vliegen aanwezig kunnen hebben, wilt u mij maar volgen?’ Joop, de directeur en de secretaris dwaalden een kwartier door het gebouw en toen kwamen ze in de werkruimte. Jeroen wreef zich in zijn handen. ‘Het werd echt weer tijd voor een smerig karweitje, vind u niet meneer?’, vroeg hij aan de directeur. ‘Ja’, zei de man in zijn grijze pak met
vest, zwart met witte nopjesdas en pochette, ‘zo is het maar net’. Joop schroefde de tube open om de inhoud aan Jeroen te geven. ‘Niet doen!’, riep de secretaris, ‘daar kunnen alleen maar ongelukken van komen, de tube kan pas open als ik met mijn voorbereidende werkzaamheden klaar ben’. De overall van de secretaris was stralend wit en als een echte chirurg begon hij nu met zijn werk. Op een grote tafel stond een Bunsenbrander en daarop plaatste de secretaris een glazen bak. Niet dan nadat hij de gehele binnenkant van de bak met Ierse whisky had bestreken. ‘Waarom doe je dat?’, vroeg Joop. ‘Van de dampen van deze whisky valt de vlieg in slaap’, zei Jeroen, ‘dan kan ik gemakkelijker mijn werk doen.
| |
| |
Kijk je kan de vlieg niet in de kapotte sigaar dooddrukken want dan maak je de sigaar alleen nog maar verder kapot, bovendien beschadig je dan de eitjes en het gaat er juist om die te bewaren in ongeschonden staat. De Kobe-kobe-vlieg mag ook niet kwaad gemaakt worden want dan begint hij zijn dodelijke vergif te spuiten en bovendien vreet hij dan razendsnel alle eitjes op. We moeten het genot dat deze sigaar kan geven als het ware aan de goden zelf ontrukken. En de vlieg gewoon laten vliegen, dat zou pas een ramp zijn’, zei de secretaris, ‘je moet ook niet vergeten dat hij dan zijn eitjes in brandnetels kan gaan leggen. Gewone mensen die geen geld hebben gaan dan sigaren van die brandnetels maken en roken de eitjes en zijn volmaakt gelukkig en dat helemaal voor niets. Dat is natuurlijk ook de bedoeling weer niet. De methode die wij volgen is geheel uitgedokterd door een wetenschappelijk instituut in Amsterdam. Het is werkelijk de enige manier om je van de vlieg te ontdoen en de eitjes in de sigaar te laten’. De secretaris zette een glazen bak met een liter melk naast de bak die van binnen met whisky was bestreken en op de Bunsenbrander stond. ‘Mag ik een ampul nemen meneer?’, vroeg hij aan de directeur. ‘Ze zijn ervoor’, zei deze, ‘ik heb liever niet dat jij het loodje legt’. ‘Dit is Zuidamerikaans addergif waar bepaalde chemicaliën aan toegevoegd zijn zodat ik er niet dood van ga, maar de vliegen wel’, zei de secretaris. Hij opende de ampul en goot de inhoud in de bak met melk. Met een glazen spatel roerde hij het gif door de melk. Een lang riet werd in de melk met gif gezet. Eveneens kwam er een lang riet in de whiskybak zoals ik hem nu maar noemen zal. Het begon in de kamer heerlijk naar Ierse whisky te ruiken en de secretaris zette de brander op een iets lager pitje. ‘We kunnen nu wel beginnen, vindt u ook niet meneer?’, vroeg hij aan de directeur. Joop
stond alles met een zeer verbaasde blik te bekijken. ‘Wie is hier nou gek?’, bepeinsde hij. Jeroen vroeg om de tube met de sigaar en legde die in de lege bak. Daar haalde hij de restanten van de sigaar uit de tube. Een van de vliegen kwam voorzichtig naar buiten gekropen. Het was het meest afzichtelijke insect dat Joop ooit had gezien. Het was een melkwitachtige oorwurm met vleugels en kleine stekels op het achterlijf. Toen de vlieg, door de dampen bevangen uit de sigaar was gekropen en in de bak lag nam de secretaris een mond vol melkgif in zijn mond via het holle riet uit de ene bak en met het andere riet zoog hij de vlieg uit de andere bak op. Hij slokte alles naar binnen met een beetje angstig gezicht. De directeur zei: ‘Prachtig’. Hierna kwamen er nog elf vliegen naar buiten gekropen en allen verdwenen zij door de slokdarm van de secretaris in zijn maag. ‘Mooi werk’, zei de directeur bemoedigend. Het was krankzinnig om te zien hoe de secretaris de wanstaltige smerige vliegen samen met het melkgif tot zich nam. Volleerd zat hij met de twee rietjes te manipuleren en almaar slikte hij. God, wat slikte hij en wat ging zijn adamsappel op en neer. Tenslotte had de secretaris alle vliegen binnen en hij viel niet dood neer. ‘In mijn maag sterven ze een rustige dood’, zei Jeroen, ‘en dan poep ik ze uit. Het mooiste zou zijn om de vliegen voor het bedrijf aan het werk te zetten, maar dat is nu eenmaal onmogelijk. Een eitje is wel tweeduizend gulden per stuk waard en in jouw sigaar zitten wel driehonderd van die eitjes. Het gaat erom dat de eitjes exclusief blijven en dat de vlieg geen kwaad kan aanrichten in Holland. Dit alles is het wat de Rex mundi sigaar tot de meest exquise sigaar ter wereld maakt. Ik heb dit werk nu al veertig keer gedaan en nooit ben ik er ziek van geworden. Soms krijg ik diarree of ik moet braken, maar ik ben er toch nooit van doodgegaan’.
Nu haalde de secretaris een nieuw dekblad uit een doosje. Echte Sumatra middenblad en daar rolde hij de sigaar vakkundig weer in. Onder zijn vakkundige handen werd het een prachtige tuitknak. ‘U hebt nu een tuitknak die duizenden waard is’, zei de directeur, ‘de graaf zou er heel wat voor geven om zoiets te kunnen roken. Ik raad u aan hem beslist niet op het werk te roken. U moet een heel geschikt ogenblik uitzoeken!’ ‘Ik rook hem tijdens mijn vakantie op’, antwoordde Joop, ‘ik ga naar Biarritz en daar, op een mooie avond zal ik hem roken’. Het karwei was afgelopen en Joop begon op zijn kleine kamer weer aan zijn boekhoudkundige berekeningen. Hij was nog geen half uur bezig of de telefoon ging. Het was de secretaris aan de lijn. Hij vroeg of hij even langs kon komen. ‘Met alle genoegen’, zei Joop en een kwartier later kwam Jeroen de kamer binnenstappen. Joop keek hem glunderend aan. Langzaam gleed zijn blik naar de buikstreek van de secretaris en Joop
| |
| |
huiverde. ‘In jouw maag heb je nu twaalf van die wanstaltige, griezelige, smerige en gevaarlijke insecten’, zei Joop, ‘ik vind het heel mooi dat jij dat soort werk wil doen. Dat had ik toch nooit van je gedacht. Je bent werkelijk een heel bijzondere figuur. Ik zou me nooit voor hebben kunnen stellen dat jij naast je gewone werk zulke smerige karweitjes wilt doen. Je bent een heel eind in mijn achting gestegen’. ‘Zullen wij dan eindelijk vrienden worden?’, vroeg de secretaris. ‘Dat zou nu wel eens kunnen’, zei Joop terwijl hij vergenoegd zijn bijzondere sigaar bekeek. Er lagen meer Rex mundi sigaren op zijn bureau. ‘Weet je nu wel wat de echte, de prima, de heerlijke sigaar is?’, vroeg Jeroen. ‘Ik heb hem gemerkt’, zei Joop. ‘Dus nu wil je wel een kleine tekening voor me maken?’, teemde de secretaris. ‘Met alle genoegen’, zei Joop, ‘als ik terug ben van vakantie kom ik je hem wel eens aanreiken’. ‘En bij mij op bezoek wil je nu ook eens komen?’, vroeg de secretaris. ‘Met alle genoegen’, antwoordde Joop, ‘maar voor een salarisverhoging hoef je echt niet te zorgen, ik heb immers geld genoeg’. Ze begonnen een tijdje over koetjes en kalfjes te praten en tenslotte vroeg Joop, want hij wilde per se weten hoe het zat: ‘Hoe komt het toch dat jij dat vieze werk doet? Man, ik word gek van de gedachte aan jouw maag met twaalf van die wanstaltige en gevaarlijke melkwitte oorwurmen erin’. ‘Ik ben eigenlijk aangenomen om dit werk te doen’, antwoordde de secretaris. ‘Ik ben eigenlijk nauwelijks secretaris, maar in de eerste plaats insectenverwijderaar. Toen ik kwam zei de directeur tegen mij: “Je mag dan meester in de rechten zijn, maar juridisch werk heb ik weinig voor je te doen”. En toen legde hij me alles uit. Hij vertelde mij dat er niemand voor het vieze werk te
krijgen was. Ik zou een prachtige kamer krijgen en heerlijke meisjes die volledig zinloos typewerk voor me konden verrichten. Maar die meisjes waren er alleen om mij te behagen en mij aan het bedrijf te binden. Ik doe maar net of ik secretaris ben maar dat heeft allemaal niets om het lijf. Kijk, er is geen arbeider voor het werk te krijgen, de inspectie zou er tegen zijn, de vakbond is er tegen. Nu doe ik het in het geheim. Ik ben dus eigenlijk een veredelde arbeider. Koningen, sjeiks, graven en notarissen weten dat ze op mij kunnen rekenen. Ze hopen allemaal eens een door vliegen gehavende Rex mundi te kopen en weten dat de moeilijkheid
| |
| |
dan door mij wordt opgeknapt. Zo zit het ongeveer’. ‘Dus jij leidt een schijnbestaan?’, vroeg Joop, ‘die kamer en die meisjes, die weelde en pracht zijn er alleen maar om jou zoet te houden? Maar dan ben jij een verrader van de arbeidersklasse, je bent gewoon een hoer. U bent een halfzachte sukkel waar ik geen achting voor kan hebben. Omdat arbeiders het werk niet mogen doen doet u het wel en laat u daar dik voor betalen, u mag ook de meisjes in de billen knijpen. Wat zou een arbeider nou verdienen met dat werk?’. ‘Vierhonderd gulden per karwei’, zei de secretaris. ‘Dus eigenlijk vierhonderd gulden in ongeveer twee maanden?’, vroeg Joop, ‘maar dat is toch een schande! En wat verdient u?’. ‘Ik krijg zesduizend gulden per maand schoon’, zei de secretaris. ‘Ik geloof dat ik niet bevriend wil zijn met zo'n zwak, zo'n slap sujet’, zei Joop, ‘u hebt gebrek aan karakter. U zou tegen de directeur moeten zeggen dat het u geen moer interesseert wat er met die sigaren gebeurt. Maar u slikt de vliegen met de melk door en leidt een herenbestaan. Het is van tweeën één: of je bent putjesschepper, verdient mager loon en loopt er armoedig bij of je bent jurist, doet uitsluitend juridische karweitjes en loopt in een keurig pak rond. U echter bent een echte Januskop meneer. U bent een mannelijke hoer. Ik heb daarnet gezegd dat ik wel bevriend met u wilde zijn, maar dat voorstel trek ik nu weer in. Als u het werk nou voor de grap erbij deed, dan was het nog tot daar aan toe, maar nu het ernst is, nu u uw hele glitterbestaan daarop hebt gebouwd, nu veracht ik u. U laat zich gebruiken. U hebt eenvoudigweg gebrek aan karakter. Ik begrijp zoiets niet en zou u willen verzoeken om zo snel mogelijk mijn kamer te verlaten’. ‘Maar...’, zo sputterde de secretaris tegen, ‘maar....’. ‘Niets geen gemaar!’,
riep Joop, ‘eruit of ik trap u eruit. U bent een smerig stuk onderkruipsel!’
Een week later was Joop op vakantie in Biarritz. Hij had al twee van de sigaren gerookt. Het waren gewone Rex mundi's geweest. Op een avond had hij heel bijzonder gegeten met zijn vrouw. Een zigeuner had tijdens het eten prachtig viool gespeeld. Na het eten had Joop met zijn vrouw een fijne wandeling over de boulevard gemaakt en tegen halfelf ging hij in een luie stoel onder een palmboom in de tuin van het herenhuis dat hij gehuurd had zitten. Zijn vrouw was een beetje moe en ging alvast naar bed. Ze liet de deuren naar de tuin openstaan en omdat de maan vol stond en het een heldere hemel was kon Joop zijn vrouw in bed zien liggen. Hij schonk zichzelf een glas wijn in en meende dat het nu tijd was voor de bijzondere sigaar. De onvergelijkelijke sigaar. Aanvankelijk, toen hij hem opstak, merkte Joop nog niet veel, maar na vier trekken was hij al in de zevende hemel. Het wereldraadsel werd hem geopenbaard en hij begreep dat Rembrandt, Van Gogh noch Paul Klee ooit een dergelijke sigaar gerookt hadden. De goddelijkste verrukkingen gingen door zijn ziel. Het was tien maal mooier dan aanliggen bij een verleidelijke, wellustige vrouw. Hij voelde zich zweven en begreep alles. De vormen van de bomen, de palmen, het huis en het bed van zijn vrouw begreep hij niet meer. Zulke dingen waren te alledaags. Hij had goddelijke visioenen, zag kamelen in de woestijn, barken op zee, studenten in de bibliotheek, hij kroop door een tunnel en kwam op een veld vol mos waar het rook naar parfum en muskus en waar de heerlijkste bloemen groeiden. Hij las een gouden boek vol wijsheden en nog steeds was de sigaar niet op. In het kort werd hem de betekenis van de kabbala duidelijk en de muziek der sferen hoorde hij. Nog steeds was de sigaar niet op..., Joop was pas op de helft. Nu kwam een postbode de avondlijke tuin binnenrennen met een telegram. Joop was teleurgesteld. Toch las hij: ‘Wil je niet alsnog mijn vriend worden? De secretaris’. Joop sprak tegen de telegrambesteller:
‘Sein terug dat het antwoord nee is, het is nee en het blijft nee en wel omdat de secretaris gebrek aan karakter heeft en een onderkruiper is’. De besteller knikte en liep weg. Toen keek Joop naar zijn vrouw in bed en hij nam nog een trek van de sigaar waarin de eitjes van de Kobe-kobe-vlieg zich in roesverwekkende dampen omzetten. Joop droomde dat hij God was. En hij maakte zich een heelal dat onwaarschijnlijk mooi was. En hij maakte een wereld, veel rechtvaardiger en beter dan de onze. Hij maakte zich een wereld waar maar veertig mensen op woonden en die mensen waren zijn beste kennissen en vrienden. Het was een prachtwereld. Het was vleesgeworden utopia. ‘Die secretaris laat ik maar weg’, lachte Joop en hij nam nog een trek. Nooit was hij zó gelukkig geweest....
|
|