Hollands Maandblad. Jaargang 1979 (374-385)(1979)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Ik zie de straat weglopen Leo Vroman I. Uit een hotelraam ver boven de stad zie ik een straat weglopen in de nacht breed als een zwartgeteerde gracht. Ik kom beneden kijk ik loop al wat ik loop om deze eindstad te verlaten nog langs verlichte huizen en daarbinnen zitten jong versteende huisgezinnen. Ik hoor anderen praten tegen de muren, in het teergras langs de bermen liggen de dingen die ik moet passeren liggen de vietnamezen te verteren en met mijn stem te kokken en te kermen Verderop: joden en indianen negers azteken en egyptenaren een stukje been en witgevochten haren van de vergetenen en voorgoed verganen II. Ik zie de straat weglopen in de nacht. Mensenhaat komt als een beer zo zacht. Het lijf op wie hij met vier poten staat eindelijk veilig plat als op een kruis onder die vijand van de juiste maat voelt hoe het eetbaar opengaat al in de berenstankvacht thuis ‘dat ik hier wonen zal!’ het lacht lacht pap de maag in van het beest totdat het voelt wat liefde is geweest. Nu wil de buik van Mensenhaat zijn zoet maal niet meer kwijt voelt dat het in kanker overgaat en dan die angst altijd altijd te laat [pagina 33] [p. 33] III. Ik zie de straat weglopen in de nacht hoor aan het molenwiekende geluid van de lantarens dat ze voor mij uit wegrazen in de nacht En toch, het landschap haal ik nog wel in voordat de ochtend niet meer komt tenzij mijn baan zich langzaam kromt terug naar een blind begin ik glijd op wollen wandelschaatsen over de vergetenen en verganen. In het van vergoten tranen natte asfaltzwart weerkaatsen zo dichtbij en toch zo ver als de achterhoofden van melaatsen de manen van Jupiter. IV. Godvergeten kantelt de nacht in een verkeerde zwaartekracht. Waar het raam was hangt een muur. Ik lig in een bed Ik doe het licht aan Dit is een Holiday Inn Het is vier uur De dag begint bijna Op het andere bed ligt mijn lijst van dia's voor de lezing straks. Tineke is in Brooklyn ook aan de oostkust onder dezelfde maan en ster een maand van lange nachten hardlopen ver. Straks moet ik spreken over molekulen in ons bloed aan glas gekleefde molekulen Miljoenen van mijn molekulen stropen het laken van de andere af en samen lopen ze naar het hotelraam. Sommige van mijn molekulen zien en andere herkennen weer die straat die wegloopt in het duister maar van welke galaxie atomen klinkt dat hartstochtelijk gefluister dat zich voortplant uit mijn dromen? [pagina 34] [p. 34] V. Hoe bewegen onze lijfsgedachten? Stromen zij als mieren uit het nest komen elkander tegen, wachten even stromen langs de hersenstruiken en -bomen naar boven, kijken, ruiken de regen, het verse buitenleven in het bloed en wachten even? Zoveel hoofden! Zoveel nachtelijke landen vol gedachten in verbeende schedels opgesloten! Al die neusjes die naar buiten hangen en soms wat worden leeggesnoten doen mij zo verzachten en verlangen naar iedereen, verdomd naar iedereen Kom dan eens hier, ach, met dat hoofd vooral dat jonge hoofd het mijne is al oud het is met één persoon getrouwd maar met alle andere verloofd. VI. Niets is te klein voor liefde van vlakbij. Wie diep genoeg naar binnen gaat vindt in de ruigste Mensenhaat een fraai beschilderd ei. En ligt het mesje daar soms naast, en 't lepeltje, wees niet gehaast. Eerst wachten wij. Want als wij eerst een liedje zingen of met de lipjes fluiten, zien wij het eitje openspringen, en 't beertje komt naar buiten. Beert slaat zijn armpjes om de hand die het bijna had gedood. Ik moet daar haast van huilen want het kent zijn ouders niet. Ik neem de wolmops op mijn schoot en eindig dus mijn lied. [pagina 35] [p. 35] Vorige Volgende