Hollands Maandblad. Jaargang 1979 (374-385)
(1979)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |||
De hond op het zebrapad of Op zoek naar wat helderheid
| |||
[pagina 27]
| |||
door Lamarck gebruikte term is transformisme. Charles Darwin, een halve eeuw later, introduceert het begrip van de natuurlijke selectie: evolutie werkt door variatie, vermenigvuldiging en selectie. Tien jaar later toont Gregor Mendel aan hoe erfelijkheid werkt en hoe variatie wordt overgeërfd. Hoe deze variatie ontstaat, namelijk door mutatie, en wat de moleculaire basis is van mutatie en overerving, dat zijn ontdekkingen van deze eeuw. De nieuwe vorm van Darwinisme, het zogenaamde neo-Darwinisme, probeert alle nieuwe gegevens mee in beschouwing te nemen om tot een nieuwe synthese te komen. Kortweg gezegd wordt de werkwijze van evolutie verklaard door samenspel van mutatie, de variatie door mutatie ontstaan, overerving van variatie, vermenigvuldiging (overproductie) en selectie. Ik wil mij nu eerst beperken tot de evolutie-theorie en Darwinisme en neo-Darwinisme buiten beschouwing laten. Blijkbaar wordt de evolutie-theorie ook door Van het Reve en Kousbroek aanvaard. Ik citeer Kousbroek: ‘Dat betekent niet dat er geen evolutie is: dat feit is, nogmaals, een onbetwijfelbare constatering’. Op dit punt zijn Van het Reve, 't Hart, Kousbroek, Hillenius en ik het met elkaar eens. Juist op basis van overeenstemming moet het mogelijk zijn om, ongehinderd door controversen, te proberen verschillende dingen zuiver te stellen. Ik wil dat proberen door na te gaan aan welke eisen een theorie al of niet moet voldoen om aanvaardbaar te zijn, en aan welke eisen de evolutie-theorie voldoet. In de eerste plaats is daar het door Kousbroek genoemde criterium van weerlegbaarheid (falcificeerbaarheid zegt Kousbroek, falcifieerbaar zegt Hillenius; weerlegbaarheid is eenvoudig Nederlands maar ook niet een erg mooi woord). Dat wil zeggen: het moet mogelijk zijn bepaalde waarnemingen, bepaalde experimenten aan te geven, op grond waarvan de theorie onjuist zou kunnen blijken te zijn; natuurlijk mag een theorie ook niet in strijd zijn met al bekende verschijnselen. In elk geval moet de theorie een aantal al waargenomen verschijnselen verklaren. Maar, als je aan de eis van weerlegbaarheid vasthoudt, mag hij ook weer niet zo zijn dat je er alles mee kan verklaren. Verder is een goede theorie voorspellend, dat wil zeggen dat je er nieuwe waarnemingen mee kan voorspellen, die dan later worden bevestigd. Laat ik deze drie punten afzonderlijk bespreken. Ik weet eigenlijk niet of de evolutietheorie wel weerlegbaar is. Dat idee van Gosse, dat de aarde geschapen was compleet met fossielen om ons geloof te toetsen is, als men dat wil, een geheel aanvaardbare hypothese; volgens aartsbisschop Ussher gebeurde dat 4004 voor Christus' geboorte. Je kan nog verder gaan en aannemen dat de wereld gisteren is geschapen om half tien 's avonds, compleet met fossielen, herinneringen en alle verschijnselen die op misleidende wijze op een min of meer lang verleden wijzen. Ook het idee van de solipsisten dat alles alleen maar in mijn brein bestaat, alles inclusief Kousbroek, Hillenius en die solipsisten zelf, voldoet. Met al deze alternatieve theorieën kan je alles verklaren; ze zijn dus niet weerlegbaar en van de weeromstuit is dan ook de evolutie-theorie niet weerlegbaar, althans niet op dit niveau. Je kan ook niet bewijzen dat er geen evolutie is door bij voorbeeld eindeloos muizen te kweken zonder dat er een soortsverandering optreedt. Puur beschrijvend blijkt juist een eigenschap van evolutie te zijn dat er meestal geen verandering optreedt. Twee olifanten brengen steeds een jonge olifant voort en nooit een paling of kangoeroe. Verreweg het grootste deel van de erfelijke informatie is behoudend en zorgt er voor dat er gewoon weer een olifant komt en zelfs geen mammoet of mastodon. Teveel en te wilde verandering brengt chaos teweeg. Ook als vandaag of morgen één of ander totaal anders samengesteld science fiction wezen wordt ontdekt dat met geen mogelijkheid van andere bekende vormen kan zijn afgestamd, dan is daarmee niet de idee van onderlinge afstamming van de rest ontzenuwd. Misschien zie ik iets over het hoofd, maar als het nu inderdaad zo is dat de evolutie-theorie niet kan worden weerlegd, wil Kousbroek er dan niets meer van weten, of is hij in dat geval bereid een niet-weerlegbare theorie te aanvaarden? Weerlegbaar of niet, verklarend is de theorie in hoge mate. Hij maakt bij voorbeeld duidelijk hoe het kan dat in levende wezens van zo uiteenlopende aard als mensen en gistcellen dezelfde stoffen voorkomen. Of zouden dit stoffen zijn onontbeerlijk voor het leven? Als alle levende wezens afzonderlijk ge- | |||
[pagina 28]
| |||
schapen zijn, dan is de Schepper wel beperkt geweest in zijn mogelijkheden. De opbouw uit gelijke bouwstenen wijst op verwantschap maar, zoals de Engelse palaeontoloog Woodward in ± 1830 meende, dat zou een ideeën-verwantschap in de geest van de Schepper kunnen zijn. De evolutie-theorie nu neemt aan dat deze verwantschap een verwantschap door afstamming is. Afstamming van wat uit wat? Bedoeld wordt dat een bepaalde vorm, een bepaalde soort, uit een andere kan zijn voortgekomen. Inderdaad wordt door onderzoekers van erfelijkheid gezegd, dat het allang experimenteel is gelukt om nieuwe soorten te kweken uit bestaande. Dat veronderstelt dan wel dat je weet wat een soort is. Dat bij voorbeeld een kind van zijn ouders verschilt maakt nog niet dat het tot een andere soort behoort. Wanneer ik hierboven heb gezegd dat er meestal geen verandering optreedt, dan bedoel ik: geen verandering binnen een zekere toegestane variabiliteit. Het begrip soort is een abstractie; de verzameling van alle individuen die tot één soort worden gerekend is concreet, maar de soort is abstract. Zo gezien is dus evolutie dan ook niet een constateerbaar feit, maar een theorie die stelt dat de éne abstractie uit een andere is voortgekomen door organische afstamming. Biologen stellen dat een soort dié gemeenschap van individuen is die met elkaar vruchtbare nakomelingen kunnen voortbrengen. Ten eerste is dat niet waar (man met man, vrouw met vrouw, onvruchtbare huwelijken), en ten tweede is het een vermoeiende bezigheid om dat experimenteel na te gaan. Voorspelbaarheid. Dat wil zeggen voorspelbaarheid van nieuwe waarnemingen, niet van nieuwe gebeurtenissen. Inderdaad is in het algemeen niet te voorspellen wat voor nieuwe vormen er door evolutie zullen ontstaan. Mogelijk wel in beperkte mate: in de groep van ééncellige organismen die ik bestudeer bestaat een zekere mate van voorspelbaarheid hoe een bepaald kenmerk zich zal ontwikkelen, vooropgesteld dat ze niet morgen uitsterven. Niet kan worden voorspeld of de ontwikkeling inderdaad zal plaats vinden en niet kan worden voorspeld hoe een eventuele nieuwe vorm er in zijn totaliteit uit zal zien. Maar voorspellen van nieuwe waarnemingen is dagelijks werk van biologen en telkens blijkt dat de voorspellingen uitkomen. Zo kan men verwachten dat menselijk haemoglobine meer zal lijken op dat van een gorilla dan op dat van een karper; dat wordt dan inderdaad gevonden. Samenvattend kan worden gezegd dat de hoeveelheid verschijnselen die op bevredigende wijze door de evolutie-theorie worden verklaard overstelpend is. Ten tweede dat de voorspellende waarde van de theorie steeds enorm groot is gebleken en blijkt. Juist de laatste tijd, door de opkomst van de macromoleculaire biologie en onderzoekingen van ultrastructuur, worden dagelijks nieuwe verschijnselen gevonden die steeds weer de theorie bevestigen. Maar, zoals gezegd, voorspellende waarde betekent niet dat je nieuwe gebeurtenissen kan voorspellen. Wanneer morgen alle leven wordt vernietigd gebeurt er niets meer. Maar de evolutie-theorie als zodanig kan niet alles verklaren. Men wil ook wel weten hoe één en ander in zijn werk gaat. Ook geeft de theorie geen verklaring voor de verschijnselen van aanpassing, fitness, doelmatigheid. | |||
[pagina 29]
| |||
Neo-Darwinisme Then, too, a baby is largely chance work, in that its nature cannot be exactly fore-planned and predetermined by its makers, who in the glow of artistic creation must, I imagine, very often fail to follow the best aesthetic canons. In het voorafgaande betoog heb ik mij beperkt tot bespreking van de evolutietheorie. Nu dan over Darwinism, natuurlijke selectie en neo-Darwinisme. Tot op zekere hoogte zijn bij voorbeeld Kousbroek en Hillenius het ook hierover met elkaar eens. Kousbroek stelt dat de neo-Darwinistische theorie onvoldoende is om de verschijnselen op bevredigende wijze te verklaren; Hillenius zegt dat natuurlijk de theorie steeds moet worden bijgesteld. Maar het onbevredigde gevoel van Van het Reve en Kousbroek gaat wel verder. Het leuke is dat verschillende neo-Darwinisten het volkomen met hen eens zijn. Waddington heeft ergens gezegd dat hij de theorie in de toen meest gangbare vorm ‘intellectually boring’ vond. D.T. Campbell zegt het nog sterker: ‘.. for all problems of fit, there is available today only one explanatory paradigm: blind variation and selective retention. In application it describes weak, tedious and improbable (albeit not impossible) mechanisms, quite out of proportion to the magnificent achievements to be explained. We believe in it because it describes a possible route, and because there are, at present at least, no rival explanatory theories’. Campbell's artikel gaat over drie verschillende dingen: wetenschappelijke werkwijze, waarneming en organische evolutie. De theorie van niet-doelgerichte variatie plus selectie is dus niet beperkt tot de levende natuur, niet beperkt tot de organische evolutie met zijn aanname van verwantschap door organische afstamming, maar ook van toepassing op wetenschappelijke werkwijze met zijn afstamming door geestelijke overdracht. Verder wordt hier uitdrukkelijk gezegd dat het gaat om de verklaring van fit, aanpassing. Natuurlijk heeft Kousbroek gelijk dat een theorie die een verklaring wil geven van de wijze waarop evolutie in zijn werk gaat aan bepaalde wetenschappelijke eisen moet voldoen. De vraag is echter of dat, zoals hij impliceert, mechanistisch-materialistische moeten zijn. Of bedoelt Kousbroek misschien deterministisch-causaal? Letterlijk betekent ‘mechanistisch’ dat men alles moet verklaren in termen van mechanismen, machines. Maar dan wordt vergeten dat alle machines door organismen worden gemaakt, namelijk door het organisme mens. Zo beschouwd hebben machines min of meer dezelfde status als termietenheuvels, honingraat en vogelnestjes. Zonder de werkzaamheid van bepaalde organismen komen machines niet tot stand; de theorie moet nu juist verklaren hoe organismen tot die werkzaamheid komen. En veronderstelt ‘materialistisch’ niet dat we precies weten wat materie is, welke eigenschappen aan materie moeten worden toegekend: centrum-vorming, vorming van afscheiding tussen interne en externe relaties, organisatie, patroon (interne relaties), functie (externe relaties)? Zijn de ideeën van fysici over wat materie is niet voortdurend gewijzigd de laatste tijd? | |||
[pagina 30]
| |||
Met betrekking tot determinisme en causaliteit is het nuttig te lezen dat de filosoof Popper tot de conclusie komt dat de wereld van de fysicus niet causaal gesloten is, dat wil zeggen niet volledig deterministisch kan zijn. Ik zelf heb in 1965 op kentheoretische gronden geargumenteerd dat men zelfs niet tot het begrip causaliteit kan komen in een puur deterministische wereld. Tenslotte nog iets over het woord ‘teleologisch’. Wanneer Gould zegt: ‘evolution doesn't care’, dan is dat een personifiërend taalgebruik, zoiets als ‘Wall Street iets omhoog’ of ‘Zuid-Afrika verbijsterd’. maar teleologisch is zo'n uitspraak niet. De embryologische ontwikkeling van bevruchte eicel tot volwassen dier is duidelijk doelgericht. Om verwarring te voorkomen gebruikt Monod daarvoor het woord ‘teleonomie’. Een raket die, als hij in de buurt van het doelwit komt, bijstuurt tot hij het raakt is ook doelgericht, zelfs doel-richtend. Men moet onderscheid maken tussen: a) de doelmatigheid van mij als functionerend organisme (purposiveness, fitness, suitability), de bijsturende doelgerichtheid van de raket (target-directing) en van de embryologische ontwikkeling (teleonomie), c) oogmerk (aim), het door mij beoogde doel als handelend en doelbewust wils-persoon en d) de door finalisten veronderstelde planmatigheid in het heelal of van het heelal (teleologie). Een eerste stelling van het neo-Darwinisme is nu dat mutatie niet doelgericht is; dit is niet alleen een stelling maar een veelvoorkomend ervaringsfeit. Een tweede stelling is dat de meeste mutaties ongunstigzijn. Hierover is de laatste tijd een discussie gaande. Er zijn onderzoekers die menen dat er meer neutrale mutaties zijn dan door de klassieke neo-Darwinisten wordt aangenomen. Maar een neutrale getolereerde mutatie kan uit de aard der zaak geen verklaring geven voor fitness. In elk geval is het wel zo dat in het algemeen een soort constant blijft binnen een zekere toegestane genetische variabiliteit. De genoemde discussie gaat er alleen over hoe groot die toegestane variabiliteit is. Een derde stelling is dat onder een bepaald totaal van omstandigheden (fysische, chemische en biologische) bepaalde varianten betere voortplantingskansen hebben dan andere. Dit is natuurlijke selectie in neo-Darwinistische zin. Wat is natuurlijke selectie? Wanneer een verstandige moderne hond een straat wil oversteken doet hij dat over een zebrapad. De primitieve opvatting van natuurlijke selectie is: ja natuurlijk, onverstandige honden die dat niet doen zijn er niet meer. Dit is wat Dobzhansky het ‘zeef-model’ noemt; selectie wordt dan gezien als louter destructief, als censor. Dit is ook de zienswijze die tautologisch aandoet. Een juistere zienswijze is om te stellen dat honden de capaciteit hebben om te leren en om op nuttige wijze te reageren op omstandigheden; en dat die capaciteit om te leren is verkregen door natuurlijke selectie, doordat honden met een beter stel hersens betere voortplantingskansen hadden dan andere. Met onze hond hadden wij de volgende ervaring, die nog weer een ander licht werpt op deze kwestie. Wij wandelden langs een met witte paaltjes aangegeven wandelpad; de hond liep voor ons uit; wanneer de paaltjes aangaven dat we rechtsaf moesten, liep de hond voor ons uit rechtsaf, hoewel wij daar nog nooit langs waren gekomen. De enige verklaring die ik hiervoor kan bedenken is dat de hond rook dat andere mensen vóór ons daar rechtsaf waren gegaan. Misschien neemt een hond het zebrapad om dezelfde reden, namelijk omdat het naar voetgangers en andere honden ruikt. In dat geval speelt selectie niet een directe rol, survival wel. Indirect heeft selectie echter wel invloed gehad bij het verfijnen van de reukzin en de toename van de capaciteit tot leren. Door selectie hebben mensen bloedhonden en hasj-speurders met extra fijne reukzin gekweekt en andere rassen met speciaal ontwikkeld leervermogen. Zulke resultaten kunnen dus inderdaad | |||
[pagina 31]
| |||
door selectie worden bereikt. Wat nu de criteria van weerlegbaarheid, verklarende en voorspellende waarde betreft: wederom kan men aannemen dat de hele organische wereld gisterenavond is geschapen door een enorm artistiek begaafd Schepper, die dan wel steeds met dezelfde materialen heeft moeten werken. Verklarend is het neo-Darwinisme in hoge mate, volgens sommigen verklaart het teveel, volgens anderen te weinig. Wat de voorspellende waarde is kan ik het beste illustreren aan de hand van Maarten 't Hart's voorbeeld van de vliegende eekhoorn. Het voordeel van het vliegvermogen van deze eekhoorns zou tot gevolg hebben dat in hetzelfde bos geen andere eekhoornsoorten leven of alleen soorten die ander voedsel gebruiken, hun voedsel op de grond zoeken of bezig zijn de competitie te verliezen. Op basis van dit model kan een onderzoeksprogramma worden uitgevoerd: komen er andere eekhoorns in hetzelfde bos voor, springen ze minder snel van boom tot boom, eten ze ander voedsel, etc. Mogelijk is een dergelijk onderzoek gedaan. Zo nee, dan blijft het model in de lucht hangen en is onproductief. Er zijn vele onderzoekingen van dit soort verricht met als resultaat een enorme vooruitgang van de biologie. Maar een te groot enthousiasme voor de theorie kan maken dat iemand zo tevreden is wanneer hij voor één of ander verschijnsel een aanvaardbaar model kan bedenken dat hij het er verder bij laat of, wanneer hij wel het nodige onderzoek verricht, te snel en onkritisch tevreden is als de resultaten de theorie lijken te bevestigen. Een flinke dosis scepsis is daarom uit methodologisch oogpunt aan te bevelen, maar niet een scepsis zonder voortgaand onderzoek. En zo kom ik tenslotte tot wat eigenlijk het belangrijkste criterium is voor de waarde van een theorie: stimulerende werking en productiviteit. Evolutie-theorie en neo-Darwinisme hebben een enorme productiviteit en wetenschappelijke vooruitgang gestimuleerd. Maar inderdaad is er nog veel niet verklaard, is er nog veel onbevredigends, is er nog veel leuk werk te doen. Gelukkig! Daarom wil ik eindigen met een citaat van de vooraanstaande neo-Darwinist Dobzhansky: ‘Supposing that the paradigm is accepted as valid, does it follow that the problem of evolution has been resolved except for petty details? No, there are basic problems awaiting elucidation. What is more, these are problems of profound philosophic and humanistic significance.’
|
|