Wat een bewogen tijd verleden jaar, toen ik tien kilometer ver de mannen van de PTT langs de weg opzocht om onze bezwaren te vertolken tegen het tracé voor de nieuwe telefoonlijn, dwars door ons uitzicht uit de tuin.
Het heeft niet geholpen, zoals voorzien was. De draad hangt er, en wij moeten eraan wennen tot wij er niet meer op letten.
Lastiger misschien wordt het om te wennen aan de vermoedelijke inhoud. Er is maar één abonné voorbij ons huis en dat is de mensenhater van de boerderij om de bocht, die allerlei verbodsbordjes op zijn terrein heeft staan en ons toeschreeuwt als wij bij vergissing een voet zetten op een stoppellandje van hem.
Die draad hangt er alleen voor zijn gesprekken. Gelukkig dat je er niet aan kan zien of hij in gebruik is. Als hij nog ging woelen of zoemen ook zou het helemaal onuitstaanbaar zijn.
Toen ik de man van het waterbedrijf op zijn kantoor ging opzoeken zat er alleen een meisje dat vacantiewerk deed. Zij vertelde mij dat hij zo terug zou zijn.
Wat een leuk meisje was dat - een licht figuur en een donkere bos haar, duidelijke donkere ogen, en een lach op mij gericht maar haar aandacht op het onderwerp.
Zo'n meisje leeft in een andere wereld dan onze plakkerige sexcultuur, dacht ik ongeveer. Je hoeft haar niet aan te komen met I love you, I want you, Why won't you be mine. Zij zou lachen, en een voorkeur uitspreken voor minder beklemmende relaties. And I'll be yours, 'cos I'm the one for you, and you're the one... Neen, neen, Monsieur. Vous êtes vraiment trop gentil.
Wij moeten ons geen illusies maken over het donkere meisje. Binnen een jaar zal zij wel zwichten voor een auto-enthousiast die sigaretjes rookt zonder ze uit zijn mond te nemen; een paar jaar later heeft zij misschien een bevallige manier overgehouden van geeuwen bij de televisie, maar duidelijk en aandachtig is dan niets meer aan haar.
Dat kan best. Ik ken haar niet echt. Zij deed mij alleen even denken niet aan vrije liefde maar aan vrije verstandhouding. Toen hoorden wij een deur. Le voilà. De waterman was vroeg terug, en het donkere meisje ging door met tweeduizend briefjes vouwen en in enveloppen doen.
Op de terugreis kwam de ontdekking van het land van Brancion, ten westen van Tournus. Het is een golvend middeleeuws landschap met hoogten en bossen en wijnbouw (middeleeuws betekent dat de bezigheden van de mensen er ieder hun vaste duidelijke plaats hebben, en dat de jaargetijden ordelijk verlopen, zoals God het wil).
Brancion zelf is een vesting op een hoogte, met een kasteel en een 12e-eeuwse kerk waarin de muurschilderingen aan het vergaan zijn.
Achter de kerk kijk je neer op het dorpje La Chapelle-sous-Brancion, aan de voet van een steile niet te bestormen helling. Het leek of de 12e-eeuwers net weg waren. Bruine kielen en mutsen; sommige heel geschikt.
In de laantjes tussen kerk en kasteel, waar de boerse huizen in de bloemrijke tuinen liggen, zat een poes in zijn bont verzonken op een muurtje, en een grijze vrouw in een boetiek-landelijke jurk veegde bij haar deur.
Tegenover de ingang van het kasteel, voor het bureau voor de toeristen, zaten vijf achterlijke mannen met hun handen op hun knieën. Een van hen bracht er iets onverstaanbaars uit tegen een jongen in een blauw sporthemd, die het opschreef. Hij werd geïnterviewd.
Midden op die zonnige morgen wekte Brancion iets dat op prille verliefheid leek. Hier moesten wij bepaald de twee nog beschikbare dagen blijven. De stadspoort uitgestormd, het parkeerterrein voor autobussen over, en bij de mooie viersprong gewelfd als een boezem niet doorgereden naar het naburige hotel, waarvan wij al wisten dat het vol zat, dus afgeslagen naar een ander, waarvan nog moest blijken dat het dicht was op dinsdag.
Tenslotte lukte het. Doorzetters veroveren het geluk; maar er verandert veel in twee dagen.
Natuurlijk is het een mooie streek. Prachtig, en een paar grappige plaatsjes, en behoorlijk eten; maar het was een alledaagse ochtend toen wij voor het laatst de gewelfde viersprong overstaken.
De richtingwijzer naar rechts. De weg naar het noorden.