vrouw ooit verliefd worden (wat onze Hemelse Moeder verhoede), dan zou ik alleen maar haar sporthemden zo mooi mogelijk willen strijken en het thuis gezellig voor haar maken als zij moe uit de paddock komt, want verder is er toch geen beginnen aan.
Deze Australische paardenvriendin vertelde in één zin even vanzelfsprekend over haar totale, mystieke coniunctio met het paardenwezen, als over hoe zij haar paarden, die zij zo intens had liefgehad, aan wildvreemden verkocht, of paarden waar iets mee was, liet afmaken.
Tevens was zij de enige in het busgezelschap die zowel de zonsondergang als de zonsopgang in de Grand Canyon gadesloeg, die met een vliegtuigje bij storm en regen door de miljoenen jaren oude ravijnen vloog en niet luchtziek werd, die niet bang werd noch verdwaalde in het uitgestrekte National Park dat bij de Grand Canyon hoort. Ook was zij het die merkte hoe de magere, uitgebluste, late fiftyish, kortharige serveerster die ons bediende in het restaurant even met mij flirtte, of beter: een troostende glimlach van herkenning zond over de hoofden van al die Amerikaanse ledepoppen heen. (Grote beroering beving mij bij het zien van die vermoeide dyke, in het niets van middle America, die weldra zou sterven).
In ons eigen gezelschap was een goed verzorgde, hoogbejaarde Amerikaanse die, na een leven vol mannen, ongetwijfeld geheel onbewust voelde dat de Australische paardenfokster, luisterend naar een unlikely name, ik geloof Sonia, en misschien ook ik, ander gezelschap waren dan de rest. Herhaaldelijk vroeg zeventigjarige Jenny mij of ik Sonia had gezien, of ik wist waar Sonia nu was, of ik ook had gehoord dat alleen Sonia niet luchtziek was geworden onder degenen die door de canyons hadden gevlogen. En in de bus kwam zij, coquet en behaagziek, afwisselend naast Sonia en mij zitten en gaf mij (en vermoedelijk ook Sonia, achter mijn rug) haar adres.
Bij de zonsondergang in de Grand Canyon, waarvoor wij uiteindelijk een dag lang door Arizona hadden gereden, van Phoenix naar Flagstaff en verder, was iedereen echter apart. De onvermijdelijke groep Japanners stond klikkend te fotograferen, maar zelf stond ik, een uitkijkpost verder, geheel alleen, buiten het gedrang, en zag het licht wegglijden over een immens paars landschap, gerimpeld als een olifantenhuid (ver in de diepte stroomt traag de modderige Colorado), terwijl de eeuwigheid der miljoenen jaren als stilte ruiste.
Gisteravond werd ik opgeschrikt door gehinnik en hoefgestamp van een paard, dat niet goed klonk. Ik liep naar het balcon bij de kunstkamer om te kijken. De zon was nog niet onder.
Op de straat voor het witte huis, die dus enkele tientallen meters verder in de diepe schaduwen van het bos verdwijnt, liepen zeker zes mensen. Een Mercedes met paardenvervoerhuisje erachter stond gereed. Daarnaast verhief zich een prachtig zwart paard, fier en slank, om wier benen een soort witte sokjes zaten. Eerst dacht ik, uit de verte, dat zij zo was gebouwd. Later vermoedde ik dat de witte sokken haar waren aangetrokken en dat zij bij een geheimzinnig ritueel hoorden, waar alleen paardenliefhebbers van weten: zo word je opgetuigd (het paard zag er ook verder uitzonderlijk verzorgd uit, als een jonge vrouw, op weg naar haar bruiloft) wanneer je door de paardenmannen wordt verkocht of geslacht.
Het achterdeurtje van het paardenvervoerhuisje was neergeklapt en diende als loopplank. Een jonge man leidde het paard aan een kort touw de plank op. Dat ging goed, tot zij een stap op de plank stond. Dan hinnikte zij en trok zich stampend achteruit.
Met onvoorstelbare kracht trok het paard, ondanks de sterke jonge man, ondanks de behulpzame of boze mensenhanden tegen haar achterhand, ondanks het in een lus om haar achterbenen geslagen touw, ondanks het pijnlijke touw in haar mond, zichzelf weer het wagentje uit. Nauwelijks was zij daar waar zij wilde zijn: op de begane grond bij het huis, of zij was nog wel trillerig, maar meteen weer waardig en volgzaam. Alleen op het schavot werd zij onhandelbaar.
De rituele poging het paard in de kar te krijgen herhaalde zich tientallen malen. Er onstond een soort ballet voor paard en steeds wisselende partner. Eenmaal rukte zij zich los en liep de tuin in, maar het tienermeisje (alweer langer en mooier dan vorig jaar) volgde haar voorzichtig - de mannen hielden zich nu wat achteraf - en bracht haar weer terug naar de straat en de auto. Op andere momenten, als het paard wild leek te worden, trokken en duwden alleen de mannen en bleven het meisje en haar moeder op een afstand.
Eenmaal meende ik te zien dat een