Hollands Maandblad. Jaargang 1979 (374-385)
(1979)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jacques de Kadt en de mythe in de politiek
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ceerde Boris Souvarine, een van de oprichters van de Franse Communistische Partij en in 1924 daaruit verstoten, zijn Staline. Aperçu historique du bolchévisme. Daarin toont hij aan, veertig jaar vóór Solzjenitsyn, dat onder leiding van Lenin de liquidatie van niet-bolsjewiki is begonnen en op diens gezag na de burgeroorlog is voortgezet. Souvarine's boek was een van de eerste kritische geschiedenissen van de Sowjet-Unie. Datzelfde kan gezegd worden van een werk, even omvangrijk - bijna zeshonderd bladzijden - als het zijne, dat in hetzelfde jaar, 1935, bij een kleine uitgeverij in Antwerpen verscheen. Het droeg de titel Van Tsarisme tot Stalinisme en was geschreven door de Nederlander Jacques de Kadt die over de verantwoordelijkheid voor de ontberingen in de Sowjet-Unie opmerkte: ‘Er kan niet genoeg op gewezen worden dat de principiële fout, om aan het einde van de burgeroorlog het één-partijsysteem te handhaven, en alle ernstige oppositie ook voor de toekomst uit te sluiten, gemaakt is onder leiding van Lenin. De weg naar het despotisme is niet door Stalin gebaand, maar door Lenin en Trotsky’. (p. 396). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Op het moment dat Van Tsarisme tot Stalinisme verscheen, was De Kadt redacteur van het sinds oktober 1934 verschijnende tijdschrift De Nieuwe Kern, dat hij samen met zijn vriend en politieke secondant Sal Tas had opgericht. In dit tijdschrift, dat tot de Duitse inval in mei 1940 maandelijks zou blijven verschijnen, besprak De Kadt, in samenwerking met Tas, niet alleen de eigentijdse politieke ontwikkelingen, maar werkte hij ook zijn algemene ideeën over politiek uit. Een grondige afkeer van het communisme zoals zich dat in de Sowjet-praktijk ontwikkelde, was toen al een van de pijlers van zijn opvattingen - en dat zou altijd zo blijven. Niet alleen wees hij er vele malen op dat de door Lenin gevestigde één-partijstaat de Russische samenleving in een wurgende greep hield, waarbij ‘alle denken en voelen tot één reusachtige stompzinnige grijns verstard is’, ook had hij al in Van Tsarisme... voorspeld dat de bolsjewistische partij binnen de gesloten samenleving die zij had gecreëerd alle kansen zou krijgen en benutten om haar machtspositie niet alleen te consolideren, maar ook te versterken. De twee redacteuren van De Nieuwe Kern noemden zich vrijheidslievende socialisten. In hun opvatting van het socialisme waren de democratische vrijheden een onmisbaar element bij de opbouw van een menswaardiger samenleving. Voor die vrijheden vormde de Sowjet-Unie een ernstige bedreiging, hoewel in het Europa van de jaren '30 niet de meest ernstige. Een nog groter gevaar kwam van de kant van Duitsland, waar sinds januari 1933 Hitler als Rijkskanselier de macht in handen had. In De Nieuwe Kern werd er herhaaldelijk op gewezen dat de politiek van de Führer van meet af aan haar inspiratie vond in een combinatie van racisme en imperialisme. Wilden de democratische staten, en daarmee de Europese beschaving, overlevingskansen behouden, dan zou zowel de Sowjet-Unie als Hitler-Duitsland uitgeschakeld dienen te worden. De reden dat het nazisme als een acuut, het Sowjet-communisme daarentegen als een toekomstig gevaar moest worden gezien, was gelegen in het simpele feit dat de Sowjet-Unie zich vele honderden kilometers verder van het beschaafde Europa bevond dan Duitsland. Al vanaf het begin van 1935 kon men in De Nieuwe Kern lezen dat oorlog met Duitsland zowel noodzakelijk als onvermijdelijk was. Mocht het in die oorlog tegen Hitler tot een bondgenootschap met Rusland komen, dan nog zou nooit de noodzaak uit het oog mogen worden verloren dat, zoals de Kadt het eens uitdrukte, ‘na Hitler Stalin moet worden afgemaakt’. De opvatting dat een oorlog met Hitler-Duitsland onontkoombaar was mag in 1979 weinig opzienbarend lijken, in het vooroorlogse Europa behoorde zij allerminst tot de idées reçues. Na de miljoenenslachting in de Eerste Wereldoorlog was de afkeer van het oorlogsgeweld allesoverheersend. Een sterke neiging tot pacifisme was er het gevolg van en deze leidde vaak tot het bagatelliseren van de gevaren die fascisme en nazisme met zich meebrachten. Ook onder politici waren er maar weinigen die wilden geloven aan de mogelijkheid van een nieuwe oorlog. De Britse conservatief Winston Churchill behoorde tot die uitzonderingen en in De Nieuwe Kern werd hij dan ook meer dan eens geprezen. Volgens De Kadt kon de lankmoedigheid waarmee Frankrijk en Engeland reageerden op de agressieve politiek van Hitler aan de onvermijdelijkheid van een oorlog niets afdoen. Na de militaire bezetting door Duitsland van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Rijnland in maart 1936 schreef hij: ‘Alle tekenen wijzen erop dat we met grote snelheid naar een oorlog toegaan en dat we, naar alle menselijke berekeningen nog slechts 2 à 3 jaar van (gewapende) vrede voor de boeg hebben’. De verwachting dat Duitsland die oorlog zou verliezen baseerde De Kadt vooral op de zijns inziens op den duur onafwendbare inmenging van de Verenigde Staten, die voor de uitslag van een militaire krachtmeting doorslaggevend zou zijn. Hoe groot zijn vertrouwen in de overwinning van de geallieerden was, blijkt bijvoorbeeld uit de beschouwing die hij al in juni 1938 onder de titel ‘De democratische interventie’ wijdde aan de vraag wat er met Duitsland moest gebeuren na de militaire nederlaag van dit land. Drie maanden vóór de conferentie van München, die het overgrote deel van Europa zou doen juichen over het succes waarmee Chamberlain en Daladier het gevaar van een oorlog met Duitsland hadden afgewend, pleitte De Kadt voor een militaire bezetting van dit land na afloop van deze oorlog. Naar zijn mening zou een regering van sociaal gezinde democraten moeten worden geînstalleerd; de daarbij noodzakelijke uitroeiing van het nazisme, zo waarschuwde hij, mocht in geen geval tot een algemene anti-Duitse campagne leiden. Een democratische controle van Duitsland zou net zo noodzakelijk blijven als de vernietiging van het bolsjewisme in Rusland. In de naoorlogse wereldorde moest de hoofdfout van de vooroorlogse periode vermeden worden: in plaats van het recht op nationale zelfbeschikking diende de inmengingsplicht van de democratische en beschaafde staten richtsnoer voor de wereldpolitiek te worden. Alleen het besef dat de vervulling van deze imperialistische taak noodzakelijk was voor haar eigen overleving zou de democratische wereld een toekomst kunnen bieden. De opstellen in De Nieuwe Kern over Hitler-Duitsland geven in veel opzichten een indruk van het scherpe politieke inzicht van De Kadt. De eer die hij ermee oogstte in het Nederland van de jaren '30 was echter gering. Voorzover er argwaan bestond over Hitlers buitenlandse politiek, werd die in Nederland, zo mogelijk in nog sterker mate dan in andere landen, overschaduwd door de angst om in een eventueel gewapend conflict te worden betrokken. Nederland was buiten de Eerste Wereldoorlog gebleven o.a. dankzij haar geslaagde neutraliteitspolitiek. Bij zowel links als rechts leefde het algemene gevoel dat een voortzetting van dat beleid de beste waarborgen bood om ook buiten een mogelijke toekomstige oorlog te blijven. De Kadt en Tas bevonden zich met hun overtuiging dat Nederland in een nieuw gewapend | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
conflict niet gespaard zou worden, in een isolement en voor hun oproep tot betere bewapening konden zij op weinig weerklank rekenen. Tegen die achtergrond is het niet verwonderlijk dat het aantal abonnees van De Nieuwe Kern de tweehonderd nooit heeft overschreden. Al in oktober 1936, bij het begin van de derde jaargang, schreef De Kadt: ‘De grote massa neemt geen notitie van ons, zelfs niet om ons uit te lachen - ze kent ons eenvoudig niet’. En: ‘De grote pers en de tijdschriften die de toon aangeven kennen ons niet.. een hoogst enkele maal verwaardigen ze zich ons even te vernoemen, om ons in te delen bij de ongeneeslijke kwerulanten’. Die toestand zou zich tot mei 1940 nooit wijzigen. De geringe populariteit van het tijdschrift moet echter niet alleen worden toegeschreven aan de onorthodoxe opvattingen die vaak in zijn kolommen doorklonken. Het aantal mensen in Nederland dat de standpunten van De Kadt op hoofdzaken deelde vormde weliswaar een minderheid, die minderheid was vele malen groter dan de paar honderd aanhangers van De Nieuwe Kern. Maar de redactie stootte velen af door haar arrogante en hooghartige toon. De Kadt en Tas lieten vaak weten dat ze in hun strijd tegen fascisme en nazisme bereid waren tot samenwerking met ‘fatsoenlijke mensen: burgerlijk of socialist’, maar in de praktijk bleek dit een loos woord te zijn. Nagenoeg iedereen die niet voor honderd procent de opvattingen van De Nieuwe Kern deelde, werd bestempeld tot een politieke onbenul, ongeschikt om de eer te genieten met de redacteuren van dit tijdschrift te mogen samenwerken. De massa-organisatie Eenheid door Democratie, die zich ook keerde tegen zowel fascisme als communisme kreeg bijvoorbeeld te horen dat zij niets anders voorstelde dan een verzameling goedwillend onverstand. De Nieuwe Kern doorlezend ontkomt men niet aan de indruk dat de redactie weliswaar verbitterd was over de geringe aandacht die het tijdschrift kreeg, maar tegelijk de onafhankelijkheid die haar isolement met zich mee bracht als een groot goed beschouwde dat zij niet licht in de waagschaal zou stellen. Zowel deze voorkeur voor theoretisch solisme boven het opgaan in een groter verband ter wille van de politieke effectiviteit, als de afstotende toonzetting waarvan De Kadt zich bediende - en die altijd een van zijn handelsmerken zou blijven - wordt begrijpelijker tegen de achtergrond van zijn politieke carrière. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Bij de oprichting van De Nieuwe Kern in oktober 1934, was De Kadt 36 jaar oud en had hij al vier politieke groeperingen versleten. Daarin was hij niet alleen opgevallen door een onafhankelijk oordeel en het vermogen zich snel een veelzijdige theoretische kennis eigen te maken, maar ook door zijn tactloze en soms branie-achtige optreden. De Kadts passie voor politiek was al op heel jonge leeftijd aanwezig. Toen hij 21 jaren telde, meldde hij zich aan als lid van de Communistische Partij Holland (CPH), een opmerkelijke stap voor de zoon van een vermogend margarinefabrikant. De reputatie die hij weldra in die partij kreeg was die van, waan zoals hij vertelt in Uit mijn communistentijd, ‘een waanwijs, pas beginnend marxist, met de ijver van een bekeerling, de verzekerdheid in de onfeilbare methode, en de geringe kennis van een snotjongen...’ (p. 207). Het hoogtepunt van dit eerste deel van zijn herinneringen bestaat uit een verslag van de reizen die hij maakte naar Moskou, waar hij onder meer Boecharin, Radek en de latere Noord-Vietnamese leider Ho-Tsji-Minh (‘die me opviel door zijn fanatiek ascetische kop met holle ingevallen wangen en felle ogen, en door zijn zwijgzaamheid in een meestal nogal praatgraag gezelschap’ p. 278) ontmoette. In Moskou was De Kadt terecht gekomen als gevolg van een bemiddelingspoging van de Kommunistische Internationale (Komintern) in een conflict tussen een groep in de CPH waarvan hij een van de leiders was en de partijcoryfeeën Wijnkoop en Van Ravesteijn. Dit geschil had aanvankelijk geleid tot zijn royement, dat na korte tijd weer ongedaan was gemaakt. De sfeer van intimidatie in de partij en de ideologische starheid van de leiding vormden voor De Kadt en een aantal anderen echter zo'n grote belasting dat zij in 1924 de CPH verlieten en voor zichzelf een politieke thuishaven stichtten in de vorm van de Bond van Kommunistische en Socialistische Propagandaclubs (BKSP). Deze studie- en discussievereniging zou ongeveer twee jaar stand houden. De Kadt nam de redactie op zich van het BKSP-orgaan De Kom- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
munist, dat hij behalve met sarrende aanvallen op het CPH-dagblad De Tribune ook vulde met artikelen waarin hij op een steeds kritischer manier de ontwikkelingen in de Sowjet-Unie besprak. Na de opheffing van de BKSP en een bijna twee jaar durende periode van politieke dakloosheid meldde De Kadt zich begin 1928 aan als lid van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Het duurde niet lang of hij was een van de leidende figuren van de linker partijvleugel en redacteur van De Socialist. Dit blad bevatte felle aanvallen op de politieke leiding van de partij - sinds 1925 vooral in handen van Troelstra's opvolger Albarda -, die het verwijt kreeg te horen dat zij de wilskracht en de visie miste om de arbeidersmassa's daadwerkelijk aan te voeren. De opvattingen van De Socialist kregen in de SDAP nauwelijks aandacht (dat gold met name het pleidooi voor een spoedige onafhankelijkheid van Nederlandsch-Indië) en voorzover er belangstelling voor bestond, wekten ze vooral hevige irritatie op. Men vatte de kritiek op Albarda, die als voorstander van een reformistische koers volgens De Socialist de bestendiging van het kapitalistische systeem in de hand werkte, in de eerste plaats op als een uiting van gebrek aan loyaliteit. De ergernis gaf eerst tot enkele conflicten aanleiding en leidde uiteindelijk in maart 1932 tot het besluit van het partijcongres om de leiders van de groep rond De Socialist De Kadt en P.J. Schmidt, te royeren. Dit tweetal nam onmiddellijk het initiatief tot de oprichting van een nieuwe partij, de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP), waarvan Schmidt voorzitter werd. De Kadt beheerde het secretariaat en nam bovendien het hoofdredacteurschap op zich van het partijorgaan De Fakkel. Veel SDAP-leden, met name ontevreden over de passiviteit waarmee de partijleiding op de massale werkloosheid reageerde, stroomden naar de OSP - onder hen bevond zich ook Sal Tas. Het optimisme over de toekomstkansen van de nieuwe partij werd echter door de teleurstellende Tweede Kamer-verkiezingen in 1933, waarbij zij geen enkele zetel wist te behalen, volledig de bodem ingeslagen. De ontwikkeling daarna verliep volgens het patroon dat bij politieke splinters haast wetmatig is: de partijkoers werd steeds radicaler. Bij Schmidt riep dit proces instemming op maar bij De Kadt toenemende wrevel. De climax van de radicalisering vond plaats in juli 1934, toen na het besluit van de regering om de werkloosheidsuitkeringen te verlagen in de Amsterdamse Jordaan rellen uitbraken. Schmidt meende daarin de voortekenen van een socialistische revolutie te zien en riep in De Fakkel op tot massaal verzet. De Kadt en Tas zagen dit als een heilloze daad geînspireerd door het sterk ontwikkelde gevoel voor romantiek van hun voorzitter. Zij zegden uit protest hun lidmaatschap van de OSP op, maar toen ze op de hoogte waren gesteld van Schmidts arrestatie trokken zij dit besluit weer in. De verontwaardiging over hun opzegging was in de partij echter al zo hoog opgelopen dat ze onmiddellijk werden geroyeerd. Na het bericht te hebben ontvangen dat ook tegen hen een arrestatiebevel was uitgevaardigd, besloten De Kadt en Tas om zich verborgen te houden. Kort daarna namen ze de wijk naar Antwerpen om zo uit handen van de Nederlandse politie te blijven. Enkele maanden later verscheen het eerste nummer van De Nieuwe Kern. Onder de kleine groep trouwe aanhangers van het blad bevonden zich van begin af aan een aantal oud-OSP leden die tegelijk met De Kadt en Tas die partij de rug hadden toegekeerd. Een van hen was G.A. van Oorschot die, voordat hij na de oorlog de uitgever van De Kadts publicaties zou worden, het voorzitterschap van de afdeling Rotterdam van de OSP had verruild voor het beheer van de abonnementenadministratie van De Nieuwe Kern. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.De politieke loopbaan van De Kadt in de jaren '20 en '30 kan het beste gekarakteriseerd worden als een langgerekte oefening in respectloos optreden. De vrijmoedigheid waarmee hij zijn onafhankelijke en vaak oorspronkelijke opvattingen naar voren bracht en zijn herhaaldelijk geuite ergernis over de kortzichtigheid van al die partijleiders die niet wilden inzien dat hij, De Kadt, het altijd bij het rechte eind had, leverden hem tot driemaal toe een royement op. De dichteres Henriëtte Roland Holst, met wie hij in zijn CPH-tijd bevriend raakte en van wie hij trouwens in Uit mijn communistentijd een schitterend portret schetste, heeft eens over hem opgemerkt:‘..hij hoort, geloof ik, tot de mensen die toch altijd hun eigen kop volgen per slot’.Ga naar voetnoot1.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Kadts rechtlijnigheid gaf bij veel van zijn partijgenoten des te meer aanstoot, waar hij het geloof in de voortreffelijkheid van zijn eigen gelijk paarde aan de ambitie om een positie te bezetten die uitzicht bood op de mogelijheid om zijn standpunten door te drukken. Zelf schrijft hij in Uit mijn communistentijd dat al tijdens zijn lidmaatschap van de CPH zijn gemakzucht en ‘filosofische kijk op de dingen’ te sterk ontwikkeld waren om een invloedrijke plaats in de partij te begeren. De geringe waarde die men aan deze mededeling moet toekennen blijkt alleen al uit hetgeen hij verderop in dit boek zegt over zijn reizen naar Moskou: ‘Voor mij was het de vraag in hoever ik de Russische invloed kon gebruiken om in de Nederlandse partij de leiding te krijgen..’(p. 343) De Kadt heeft zelf met zoveel woorden toegegeven dat de drang om op de voorgrond te treden en de strijdlust bij hem vaak sterker waren dan zijn aangeboren luiheid en gevoel voor betrekkelijkheid. De oorzaak daarvan ligt volgens hemzelf in zijn onvermogen om weerstand te bieden aan de aandrang van anderen om zich voor een bepaalde taak in te zetten: ‘.. zo ben ik dan een voorbeeld van iemand die niet van vechten houdt en die juist daarom krampachtige vechtgewoonten aan de dag moest leggen. Het is te begrijpen dat degenen die met die vechtgewoonten in aanraking kwamen, me voor een nijdasserig, zuur, vechtgraag, heerszuchtig strebertje moesten houden. Het zou leugenachtig zijn te beweren dat dit me pijn deed of griefde, want de opinies van mensen met wie ik in botsing kwam, hebben me vrijwel altijd koud gelaten. Aan de ene kant vond ik, met Uilenspiegel: de mensen haten me, maar ik maak het er naar. Aan de andere kant heb ik zelden met iemand gevochten die het er niet naar gemaakt had’.(p. 210) Het is duidelijk dat iemand met een dergelijke instelling weinig geschikt is om met vrucht te opereren in het milieu van een politieke partij, waar de samenwerking met andersdenkenden en het sluiten van compromissen vaste onderdelen zijn van het dagelijkse ongerief. Dat De Kadt hiervan na zijn vertrek naar België ook overtuigd was geraakt, is wellicht de verklaring van zijn geringe bereidwilligheid om de zelfstandigheid van De Nieuwe Kern op het spel te zetten ter wille van een politieke samenwerking met anderen. In dit tijdschrift had hij voor het eerst de gelegenheid om, niet gehinderd door anderen en bijgestaan door zijn vriend Sal Tas, in volle vrijheid zijn politieke ideeën te ontwikkelen. De agressieve en vechtlustige toon waarvan hij zich sinds zijn lidmaatschap van de CPH had bediend is gedurende De Kadts verdere leven een vast onderdeel van zijn polemische arsenaal gebleven. De stelling dat het marxisme-leninisme een overtuiging is die als gevolg van de gedrevenheid waarmee ze nagenoeg altijd wordt beleden, in de geest van de betrokkene diepe en blijvende sporen nalaat, blijkt in meer dan één opzicht ook op De Kadt van toepassing te zijn. Het is waar dat de inhoud van zijn denkbeelden die hij al vrij kort na zijn communistentijd begon te ontvouwen, van een grote vijandigheid jegens het communisme blijk gaf, maar de wijze waarop hij deze naar voren bracht, maakt de erfelijke belasting van het marxismeleninisme nog duidelijk herkenbaar. De vaak fanatieke gelijkhebberigheid die tot op de dag van vandaag tot de eigenschappen van De Kadt is blijven behoren, komt vooral tot uiting in zijn stijl die een mengvorm van persoonlijke polemiek en politiek pamflettisme is. K. van het Reve heeft eens (in Tirade van mei 1977) gewezen op de gewoonte van De Kadt om, wanneer hij het met iemand oneens is (dat is overigens nagenoeg altijd het geval) ‘dat vrijwel uitsluitend per kanonschot bekend te maken’. Hij wil altijd zijn strijdbaarheid tonen, ook als daartoe geen enkele aanleiding bestaat. Voor De Kadt is het bijvoorbeeld volkomen normaal om een opstel te beginnen met de zinsnede: ‘Men zou wel heel stompzinnig moeten zijn om niet te bemerken dat..’ Ook heeft hij een ongeremde voorkeur, over welk onderwerp hij ook schrijft, voor het verdelen van de wereld in twee kampen die onverzoenlijk tegenover elkaar staan. Waren het in zijn communistentijd bourgeoisie en proletariaat die elkaar naar het leven stonden, in De Nieuwe Kern en ook later zijn deze vervangen door aan de ene kant degenen die het standpunt van De Kadt onderschrijven en anderzijds de ongelukkigen die zijn wijsheid nog niet deelachtig zijn geworden. Zij die tot de eerste categorie behoren kunnen ervan verzekerd zijn dat ze ‘beschaafd’ ‘normaal’, ‘gezond’, ‘ontwikkeld’, ‘ernstig’ en ‘betrouwbaar’ zijn, de anderen krijgen van De Kadt kwalificaties opgedrukt als ‘onvolwassen’, ‘belachelijk’, ‘banaal’, ‘kinderlijk’, ‘verward’ en ‘bekrompen’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook voor aanzienlijk grovere termen dan de laatste schrikt hij niet terug, zeker niet wanneer hij over zijn voormalige extreem-linkse bentgenoten schrijft. Dat heeft hem nogal eens het verwijt opgeleverd niet alleen onaangenaam maar ook rancuneus te zijn. De zelfverheffing die bij De Kadt vaak het verlengstuk is van zijn onafhankelijkheid, zou onverdragelijk zijn zonder de vaardigheid en frequentie waarmee hij het wapen van de humor hanteert. Soms is deze van het bittere en zwarte soort en doet ze - niet toevallig - sterk denken aan de bijtende grappen die Marcus Bakker in de Tweede Kamer ten gehore brengt. Maar daarnaast bewijst De Kadt ook vaak dat hij weet wat zelfspot is; hij oordeelt soms hard over anderen, maar zijn eigen persoon blijft nooit helemaal buiten schot. De combinatie van ironie en arrogantie, van pamflettisme en persoonlijke betrokkenheid komt tot uitdrukking in een stijl die in zijn ongeremdheid vaak wijdlopig en slordig, maar daarnaast zowel oorspronkelijk als slagvaardig en daardoor altijd levendig is. In 1938 publiceerde De Kadt een boek over Georges Sorel. Uit de inhoud daarvan blijkt dat hij zich in een aantal opzichten sterk heeft geidentificeerd met deze Franse filosoof, in wie hij overigens vooral de cultuurcriticus bewondert en wiens politieke ideeën hij afwijst. Over Sorels wijze van polemiseren merkt hij op: ‘.. als hij van tijd tot tijd doorslaat en over de schreef gaat, dan is dit duidelijk zichtbaar, nooit geniepig, maar grof en caricaturaal en zichzelf als niet-serieus ten toon stellend’. (Verkeerde Voorkeur, p. 150). Een betere typering van de manier waarop De Kadt zelf vaak strijd voert, is nauwelijks denkbaar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.De beschouwingen in De Nieuwe Kern over eigentijdse politieke ontwikkelingen waren voor een groot deel een uitwerking van het wel heel oorspronkelijke politieke ideaal dat De Kadt in samenwerking met Tas in een aantal opstellen ontwikkelde en waarvan enkele hoofdpunten ook nog in zijn recente werk een essentiële plaats innemen. Aan de for- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mulering van dit ideaal lag een diepgaande analyse ten grondslag van de ontwikkeling die het socialisme in Europa had doorgemaakt. Die mondde uit in de conclusie dat sinds het begin van de Eerste Wereldoorlog de linkse beweging in verwarring was gebracht, in het defensief was gedrongen en hoofdzakelijk nederlagen had geleden. Toen in 1914 het pandemonium losbrak, hadden de sociaaldemocratische leiders hun volgelingen niet van deelneming aan deze ‘imperialistische’ oorlog af kunnen houden. Na afloop ervan was een nieuwe teleurstelling gevolgd in de vorm van de mislukte revolutie in Duitsland, terwijl het meest recente échec bestond uit de vernietiging van de socialistische partijen, aan het eind van de jaren '20 en het begin van de jaren '30, in achtereenvolgens Italië, Duitsland en Oostenrijk. Van de oude beweging die, vervuld van idealisme, aan het einde van de negentiende eeuw in tal van Europese landen was ontstaan, resteerden als kwantitatief serieus te nemen erfgenamen anno 1935 alleen nog het Sowjet-communisme en de sociaal-democratische partijen in een aantal Europese landen. Het eerste was geworden tot een alle oppositie verdelgende terreurstaat, blindelings gesteund door de communistische partijen in de rest van Europa, terwijl de sociaaldemocratie gestagneerd was in haar groei en verstard in haar ideologische ontwikkeling. De Nederlandse vertegenwoordigster van deze beweging was hiervan volgens De Kadt het al te sprekende voorbeeld. Als parlementaire oppositiepartij had de SDAP een omvang die sinds 1918 steeds was blijven schommelen tussen de 20 en 24 zetels. Terwijl zij in het parlement pleitte voor hervormingen, bleef de partij in haar denken tot aan het einde van de jaren '30 vasthouden aan klassieke revolutionaire dogma's als de klassenstrijd en het dialectisch materialisme, die in de ogen van De Nieuwe Kern door de maatschappelijke ontwikkeling, in het bijzonder de opkomst van omvangrijke middengroepen, definitief achterhaald waren. De SDAP was door haar beschroomdheid ten aanzien van politieke vernieuwing een log obstakel geworden bij het streven naar een hoognodige heroriëntatie van het socialisme. De geringe allure van haar politieke leider was daarvan mede de oorzaak: Albarda was naar De Kadts mening de verpersoonlijking van het gebrek aan élan dat zo kenmerkend was voor een beweging die in feite geen ander ideaal meer had dan de behartiging van de materiële belangen der arbeiders. De in de SDAP alom geprezen welsprekendheid van Albarda had op De Kadt nooit enige indruk gemaakt: hij zag er niets anders in dan de uit holle retoriek opgetrokken façade die een elementair gebrek aan daadkracht en originaliteit moest verhullen. Hun bezwaren tegen de SDAP weerhielden de redacteuren van De Nieuwe Kern er overigens niet van om aan de vooravond van de Tweede Kamer-verkiezingen in 1937 aan te kondigen dat ze hun stem aan deze partij zouden geven. Door haar duidelijke afwijzing van zowel fascisme als communisme bewees de SDAP in hun ogen in elk geval dat ze toch ook een van de meest fatsoenlijke stromingen in de Nederlandse politiek was. Tussen de stagnatie van het oude socialisme en het succes van nazisme en fascisme legde De Kadt een direct verband. Deze nieuwe bewegingen hadden iets te bieden dat de sociaal-democratie al vele jaren ontbeerde: de kracht van een ideaal. In diepste wezen betekende de fascistische revolte een verzet tegen het materiële groepsegoîsme, dat de drijfveer was van zowel ‘proletariaat’ als ‘bourgeoisie’, of, anders gezegd, van zowel socialisten als kapitalisten. In plaats daarvan predikten fascisme en nazisme de tomeloze inzet voor een onbaatzuchtig ideaal, een nieuwe ‘mythe’, ook al had dit ideaal de verderfelijke vormen aangenomen van overspannen nationalisme en rassenwaan. Daarmee waren, in reactie op het rationalistische streven naar materiële vooruitgang, de meest primitieve instincten tot norm verheven. Niettemin, zo benadrukte De Kadt, was het fascisme niet de nieuwe fase in de ontwikkeling van het kapitalisme, die orthodoxe marxisten erin wilden zien, maar de uitdrukking van de behoefte aan een nieuw cultuurideaal, dat zowel op de economische grondslag van het kapitalisme als het collectivisme kon worden opgebouwd. Illustratief voor deze zienswijze is hetgeen De Kadt over de Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland, de NSB, schreef, Hoewel hij geen goed woord over had voor de politieke doelstellingen van deze beweging, onderkende hij tegelijkertijd dat de activiteiten van de NSB gekenmerkt werden door durf, initiatief en dynamiek - precies die eigenschappen waaraan het de SDAP ontbrak. Overigens doorzag hij al snel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het kleinburgerlijke karakter van de NSB, die bij de verkiezingen in april 1935 haar grootste succes boekte door bijna 8% van de stemmen te behalen. Kort ervoor wees De Kadt er in De Nieuwe Kern op dat de ideologie van deze beweging het beste kon worden getypeerd door de wortels ervan te vergelijken met die van Hitlers nazibeweging. Dat betekende een vergelijking van ‘de zwarte tijd van Beets, Ten Cate en andere dominees’ met de Duitse romantiek. De NSB was een typisch Nederlandse beweging van ‘..wanhopige en wildgeworden winkeliers, van verbitterde kantoorjongens en -meisjes, van studenten met onvoldoende of met teveel zakgeld, van meneren met slechte zaken en van mevrouwen zonder dienstboden..’. De grote uitdaging voor het socialisme, zo meende De Kadt, bestond uit het ontwikkelen van een ideaal dat de primitieve fascistische mythe in aantrekkingskracht zou overtreffen. Om vast te stellen in welke richting de daartoe noodzakelijke vernieuwing diende te gaan, moest vooral lering worden getrokken uit de in het verleden door het socialisme gemaakte fouten. Uit het échec van de neergeslagen opstanden, kort na de Eerste Wereldoorlog, in Duitsland en enkele andere landen, kon volgens De Kadt de les worden getrokken dat de spontane massa-actie als strijdmiddel een fiasco was. Zowel de geschiedenis van deze gemankeerde revoltes als ook het voor de bolsjewiki succesvolle verloop van de Russische revolutie leerde hoe belangrijk een wilskrachtige en doortastende leiding voor het slagen van een opstand is. Deze episodes maakten duidelijk dat de massa, zoals De Kadt het eens uitdrukte, ‘spontaan reagerende, altijd ongelijk (heeft), en moet leren te denken en naar denkende mensen te luisteren’. Het was weer tijd om de oude, reeds aan Kautsky en Lenin bekende waarheid in ere te herstellen die inhoudt dat het socialisme geen product is van grillen der massa's, maar van het denken van een intellectuele elite. In het begin van de socialistische beweging, aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, was er zo'n leidende voorhoede geweest, bestaande uit intellectuelen die zowel over kennis, onderscheidingsvermogen als verantwoordelijkheidsgevoel beschikten. De opvolgers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van hen, de leiders der sociaal-democratie, droegen echter steevast de sporen van de bureaucratisering en verstarring die op deze beweging zo'n fatale uitwerking hadden gehad. Om de impasse te doorbreken waarin het socialisme verkeerde was daarom niet alleen een nieuw ideaal nodig, maar ook een nieuwe elite die in staat was om de massa's voor dat ideaal enthousiast te maken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI.Bij de formulering van het nieuwe socialistische ideaal stond voorop dat oude dogma's dienden te worden opgeruimd. De Kadt propageerde ook een ‘klassenloze’ samenleving, maar daarin moesten niet de belangen van de arbeiders richtsnoer zijn, maar het welzijn van iedereen. Het socialisme moest zich van arbeiderspartij omvormen tot een algemeen humanistische beweging die welvaart en vrijheid voor allen nastreefde - niet als doel op zichzelf maar als noodzakelijke voorwaarde voor de cultuurschepping die aan de samenleving zin en inhoud kon geven. Wat was de beste manier om het volk welvaart te schenken? In elk geval niet de onder het vaandel van het orthodoxe marxisme te voeren strijd van de armen tegen de rijken. De studies van Georges Sorel over antieke beschavingen hadden De Kadt geleerd dat die strijd tot de ondergang van elke civilisatie leidde. Een welvaartsverbetering was alleen te bereiken door een forse productieverhoging waartoe een meer planmatige organisatie de eerste vereiste was. De ordening van de eigendomsverhoudingen, die met deze planning noodzakelijkerwijs verbonden zou zijn, diende echter niet tot een zo groot mogelijke gelijkheid te leiden, maar altijd ondergeschikt te blijven aan de eisen van persoonlijke ontplooiing - van die ontplooiing immers is de bloei der cultuur afhankelijk. Daarom kan de ongelijke verdeling van talenten, een geschenk van de natuur dat nu eenmaal niet door menselijk ingrijpen beînvloed kan worden, niet anders dan tot een ongelijke verdeling van materiële welvaart leiden. De spil van De Kadts ideaal is dus niet het economische vraagstuk, maar de ontwikkeling van de cultuur in al haar facetten. Iedereen die over talent beschikt moet materieel in staat worden gesteld dit te ontplooien, zodat op tal van gebieden een vrije en intensieve culturele wedijver ontstaat. Deze competitie, waarin de deelnemers proberen om een plaats onder de besten, de elite, te verwerven, moet aan de samenleving de spanning, vitaliteit en dynamiek geven die het fascistische cultuurideaal ontleent aan o.a. een losgeslagen nationalisme. De elites die door de vrije en voortdurende concurrentie ontstaan, zijn steeds van samenstelling veranderende groepen waarvan de leden in de samenleving een positie dienen te krijgen die in overeenstemming is met hun bekwaamheden. Het is duidelijk dat de persoonlijke vrijheid van het socialistische cultuurideaal, zoals De Kadt zijn constructie soms noemde, een onmisbaar onderdeel is. Zonder die vrijheid is de intellectuele concurrentie die leidt tot de selectie van maatschappelijke elites, onmogelijk. Daarom was voor De Nieuwe Kern niet het kapitalisme de grote vijand: zoals het zich in een aantal Europese landen had ontwikkeld, maakte dit stelsel weliswaar velen tot slachtoffer van economische malaise en onderdrukking, daarnaast bood het door de politieke vrijheid in elk geval de mogelijkheid om te strijden voor een verandering van die toestand. Daarentegen waren fascisme en ook communisme gesloten systemen die bovendien door hun agressieve karakter een bedreiging vormden voor de democratie. Wilde die democratie dan ook haar levenskansen behouden, dan zouden fascisme en communisme verslagen dienen te worden. Zo geformuleerd was het politieke ideaal dat De Kadt in de jaren '30 ontwikkelde hecht verbonden met zowel een fel anti-communisme als een scherpe afwijzing van fascisme en nazisme. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII.Hoewel de inhoud van dit socialistische cultuurideaal op veel punten nogal vaag is, zijn de hoofdlijnen ervan duidelijk te onderscheiden. Daarvan was het pleidooi om het karakter van de op groepsbelangen gerichte arbeidersbeweging te veranderen in een brede volkspartij in de jaren '30 nieuw en modern, maar zeker niet uniek. Niet alleen De Nieuwe Kern, ook een stroming binnen de SDAP was in dit opzicht beînvloed door het in 1927 verschenen De psychologie van het socialisme van de Belgische socialist Hendrik de Man, waarin voor het eerst een lans was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebroken voor zo'n fundamentele verandering. Deze stroming bestond echter voor een belangrijk deel uit de religieussocialisten onder leiding van de hervormde predikant Willem Banning, die eveneens tot de meest hartstochtelijke voorstanders behoorde van het in de SDAP toch al in brede kring aangehangen pacifisme. De roep om ontwapening getuigde naar de mening van De Nieuwe Kern, tegen de achtergrond van de bedreigingen waaraan Europa bloot stond, van een ongehoorde dwaasheid en voor Banning en zijn aanhangers had de redactie dan ook niet de minste waardering. Wat wel tamelijk uniek was aan de ideeën van De Kadt, was de rol die daarin werd toegekend aan een elite. Niet alleen kreeg die een noodzakelijke taak toebedeeld als wervende kracht bij het winnen van aanhangers voor het nieuwe ideaal, ook binnen dat ideaal zelf nam de eliteconceptie een essentiële plaats in. De Kadt ging in zijn publicaties zelfs nog verder: naar zijn overtuiging hangt het succes van iedere politieke beweging en ieder politiek systeem ten nauwste samen met de kwaliteit van haar (zijn) leiders. Dit postulaat is niet alleen de kern van zijn opvattingen in de jaren '30, ook daarna is het altijd als een rode draad door zijn politieke beschouwingen blijven lopen. Deze continuîteit wijst erop dat het marxisme-leninisme bij De Kadt niet alleen sporen heeft nagelaten in de agressieve wijze waarop hij mensen en problemen benadert, maar dat daarnaast ook elementen uit de inhoud van dit gedachtengoed deel zijn blijven uitmaken van zijn wereldbeeld. Immers, de eliteconceptie is onmiskenbaar - De Kadt heeft het trouwens nooit ontkend - een variant van Lenins voorhoedegedachte. Kortweg houdt deze in dat de communistische partij optreedt als voorhoede van het proletariaat bij de volbrenging van zijn historisch noodzakelijke taak, de vestiging van de klasseloze maatschappij door middel van de klassestrijd. Ondanks zijn afkeer van de ontwikkeling van het Sowjet-communisme sinds de burgeroorlog in Rusland, handhaafde De Kadt zijn opvatting dat de bolsjewistische overwinning te danken was geweest aan de doortastendheid, wilskracht en ook flexibiliteit van de onder leiding van Lenin gevoerde politiek. Tijdens de burgeroorlog had de kern van het Leninisme bestaan uit de moed in denken en handelen. De aanwezigheid van een elite die over deze eigenschap beschikte was volgens De Kadt altijd doorslaggevend voor het succesvol ten uitvoer brengen van een politiek idee. De doorlopende lijn in zijn denken, zowel wat dit punt als wat zijn anti-communisme betreft, wordt heel duidelijk uit de inhoud van De politiek der gematigden, zijn in 1972 verschenen politieke geloofsbelijdenis voor de jaren '70. Over de eisen waaraan de huidige democratieën moeten voldoen om met zelfvertrouwen de krachtmeting met het Sowjet-communisme aan te kunnen gaan, schrijft hij onder meer: ‘De werkelijke democratie kan alleen bestaan in het uitoefenen van de volksinvloed op een zodanige wijze dat bekwame en krachtige mensen worden aangewezen om moeilijke en vaak onaangename beslissingen te nemen..’ (p. 473). Is het toeval dat De Kadt schrijft: aangewezen, en niet: gekozen? Of, om deze vraag een principiële wending te geven: is de elitegedachte in overeenstemming te brengen met het beginsel van de democratie, waarbij de politieke leiders op basis van verkiezingen worden ‘aangewezen’? Voor De Kadt is het antwoord op die vraag niet alleen eenvoudig, maar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook vanzelfsprekend. Democratie en elitevorming sluiten elkaar niet uit, integendeel, ze zijn onverbrekelijk en noodzakelijk met elkaar verbonden: elites komen immers tot stand via de intellectuele wedijver die alleen onder vrije omstandigheden kan plaatshebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.De Kadts veronderstelling dat vrije verkiezingen logischerwijze leiden tot de selectie der bekwaamsten berust op een veel te optimistisch beeld van de democratische werkelijkheid. Men kan inderdaad zeggen dat de leiding van een democratische samenleving tot stand komt door de wedijver tussen elites, maar dit geldt dan uitsluitend voorzover politieke partijen als elites kunnen worden beschouwd. Bij het selecteren van de kandidaten voor de leidende posities in die partijen neemt de overweging dat de uiteindelijke selectie altijd plaats vindt via algemene verkiezingen een vooraanstaande plaats in. In de democratie is er immers één vorm van bekwaamheid die uiteindelijk altijd de doorslag geeft en dat is de bekwaamheid om gekozen te worden. En bij verkiezingen spelen niet in de eerste plaats die eigenschappen een hoofdrol (daadkracht, verantwoordelijkheidsgevoel, durf, etc,) die De Kadt als selectiecriteria wil hanteren. De populariserende en vervlakkende werking die onvermijdelijk van iedere verkiezingscampagne uitgaat, leidt er vaak toe dat degenen met een goede intuîtie voor de wensen van de kiezers een aanzienlijk grotere kans hebben om op een toonaangevende positie terecht te komen dan ‘de mensen die de hoogste en meest oorspronkelijke prestaties leveren’. Het is bijna ondenkbaar dat de politieke realist De Kadt dit niet heeft onderkend. Toch moet men veronderstellen dat hij op dit punt te weinig onderscheid heeft weten te maken tussen werkelijkheid en norm. Een van de gevolgen daarvan is dat De Kadt, wanneer hij over de natuurlijke eenheid van elitevorming en democratie gaat uitweiden, af en toe zijn gebruikelijke helderheid - een van zijn sterkste wapens - verliest. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de volgende, cruciale passage, die te vinden is in De politiek der gematigden: ‘De normale werking van de democratie leidt tot de selectie van de begaafden, omdat ze berust op het verbond van de belangen der maatschappelijke voorhoeden op elk gebied en de brede lagen van de middengroepen’. (p. 184) De Kadt heeft gelijk als hij zegt dat de democratie in beginsel op tal van gebieden ruimte biedt voor een vrije competitie waarin bekwame en knappe mensen de gelegenheid krijgen zich te onderscheiden. Maar uit het beginsel van de politieke democratie vloeit ook voort dat zij die de kwaliteiten hebben om zich tot lid van een elite op te werken, nooit uitsluitend daaraan het recht op een bepaalde machtspositie kunnen ontlenen. De politieke machtsverdeling in een democratie vindt immers plaats op grond van verkiezingsuitslagen. De denkbeelden van De Kadt berusten op het misverstand dat het succes van Lenins voorhoede tijdens revolutie en burgeroorlog een maatstaf kan zijn voor de rol die een bekwame elite in een democratische samenleving kan spelen. In zijn boek Het fascisme en de nieuwe vrijheid dat in 1939 verscheen en waarin De Kadt de in De Nieuwe Kern ontwikkelde ideeën op meesterlijke wijze tot een synthese heeft gesmeed zegt hij dat zijn eliteconceptie moet worden opgevat als een richtsnoer. Dat doet de vraag stellen door wie dit richtsnoer gehanteerd moet worden. In het gunstigste geval betekent het niet veel meer dan een vrijblijvende oproep aan energieke en bekwame persoonlijkheden om politieke activiteiten te ontplooien - maar wie van degenen die het beroep van politicus willen uitoefenen zal zichzelf als futloos en onbekwaam beschouwen? Een andere mogelijkheid is echter dat dit richtsnoer van bovenaf door machthebbers wordt gehanteerd en in dat geval kan het dienst doen als een kunstgreep om de democratie wat minder democratisch te maken. Is het de bedoeling van De Kadt dat dit laatste gebeurt? Zowel in zijn publicaties uit de jaren '30 als ook later heeft hij herhaaldelijk gezegd aan het algemeen kiesrecht niet te willen tornen. Maar daarnaast bevat zijn werk passages die twijfel oproepen over zijn opvattingen omtrent wat wel en wat niet verenigbaar is met het wezen van de democratie. Daarbij kunnen de laatdunkende opmerkingen die hij in de eerste jaargang van De Nieuwe Kern maakte over de waarde van democratische instellingen nog worden gezien als die producten van OSP-radicalisme die hij weldra zou afzweren. Een veel hardnekkiger restant van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Kadts extreem-linkse periode is zijn onverdraagzaamheid jegens hen die in principieel opzicht anders denken dan hijzelf doet. Zoals hij in zijn communistentijd niet-communisten verketterde, zo zou hij daarna, eenmaal democraat geworden, de meest extreme maatregelen blijven aanbevelen ter bestrijding van niet-democraten. Over de NSB schreef hij in augustus 1936: ‘..de NSB is niets anders dan een verzameling uitschot, dat men bestrijden moet zoals men alle uitschot bestrijdt, door een flink opgezette razzia’. Enkele jaren later, in De Nieuwe Kern van februari 1939, bepleitte hij het ‘liquideren’ van zowel CPN als NSB, er aan toevoegend: ‘Zet men NSB'ers en CP'ers in dezelfde concentratiekampen, dan zou dat ongetwijfeld aan de gezelligheid van die inrichtingen ten goede komen’. Wellicht moet het extreme karakter van dit voorstel voor een deel worden toegeschreven aan de dreiging van een komende oorlog, die door De Kadt heel sterk werd gevoeld. Maar zijn wens om politieke groeperingen te vervolgen die aan de parlementaire democratie slechts een waarde toekennen die ondergeschikt is aan hun eigen doelstellingen, staat daarvan los. Dat blijkt met name uit vele passages in zijn na-oorlogse boeken, die bijna alle handelen over de noodzaak van een weerbare houding tegen het communisme. Zo pleit hij er bijvoorbeeld in De consequenties van Korea (verschenen in 1950) voor om alle communisten in het kader van de confrontatiepolitiek met de Sowjet-Unie in arbeidskampen op te sluiten om zodoende ‘..de bedrijfsrust te verzekeren en de nationale productie op te voeren’. (p. 244) Niet alleen getuigt zo'n pleidooi van een wel zeer verregaande intolerantie, ook - en dat is belangrijker - geeft De Kadt daarmee blijk van zijn onbegrip waar het gaat om de essentie der democratie. Tot die essentie behoort zeker ook het beginsel dat iedereen gelijk is voor de wet, inclusief degenen wier politieke intenties twijfel wekken over hun democratische gezindheid. Zolang zij bij het nastreven van hun doeleinden geen middelen gebruiken die de grenzen van de democratische wetten overschrijden, kunnen zij in vrijheid opereren. Die vrijheid vormt een onderdeel van het tegelijk paradoxale en onmisbare beginsel van de gelijkheid voor de wet: de ondeelbaarheid van dat beginsel impliceert dat ook potentiële tegenstanders van de democratie op hun daden worden beoordeeld en niet op hun (vermeende) bedoelingen. Zou dat laatste wel gebeuren, dan is niet langer de wet maar het oordeel en daarmee de willekeur van de machthebbers doorslaggevend. Dat zou de doodsteek voor de democratie betekenen, wat dit middel ter bestrijding van niet-democraten erger maakt dan de kwaal die deze groep ongetwijfeld voor een democratische samenleving vormt. De Kadt ziet over het hoofd wat voor een vitale en, ook voor de leiders in een democratie, onaantastbare positie de wet inneemt. Zij is superieur door de wijze waarop ze tot stand is gekomen: via een meerderheidsbesluit van een democratisch gekozen volksvertegenwoordiging. Dit kwantitatieve criterium geeft bij een democratische besluitvorming uiteindelijk altijd de doorslag en niet de kwaliteit van de besluiten, zoals De Kadt zou willen. Wie zou immers uit moeten maken dat het ene besluit kwalitatief van een hoger gehalte is dan het andere? Wanneer men kijkt naar de politieke realiteit, blijkt De Kadts antwoord dat in een vrije samenleving kwaliteit zichzelf selecteert op een fictie te berusten. Dat hij wat dit betreft altijd aan zijn mening is vast blijven houden illustreert slechts zijn onvermogen (of moet men zeggen: onwil?) om zich neer te leggen bij de kern van de politieke democratie. Tot welke verbazingwekkende conclusies dit kon leiden, blijkt bijvoorbeeld uit de opmerking die hij, notabene nog in april 1939, in De Nieuwe Kern maakte over de elite in Nazi-Duitsland, die erin geslaagd was de massa met dwang te onderwerpen aan de nazistische idee: ‘Wij verafschuwen die idee, en die elite, maar wij erkennen dat alleen op deze wijze geschiedenis gemaakt kan worden, groot werk kan worden gedaan, ten goede en ten kwade’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX.De vasthoudendheid waarmee De Kadt zijn eliteconceptie altijd is blijven aanbevelen als een middel om de democratie vitaler en weerbaarder te maken, wordt begrijpelijker wanneer men zijn pleidooi plaatst tegen de achtergrond van de gebeurtenissen in de periode waarin hij zijn ideeën ontwikkelde. In de jaren '30 verkeerde de parlementaire democratie in een diepe crisis. Frankrijk en Engeland, de twee sterkste democratieën in Europa, wisten tegenover Hitlers agressieve poli- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiek lange tijd niets anders te stellen dan passiviteit en inschikkelijkheid. Alle democratische staten schoten ernstig tekort in het bestrijden van de massale werkloosheid, terwijl het Hitlerregime erin slaagde om binnen een beperkt aantal jaren bijna het hele leger van de ruim 6 miljoen werklozen dat Duitsland in 1932 telde, weer in het productieproces te doen opnemen. Deze prestatie wekte bewondering, niet alleen bij de talrijken die ervan overtuigd waren dat de opmars van fascisme en nazisme niet meer te stuiten was en het begin van een nieuw tijdperk aankondigde. Daar kwam in Nederland nog bij dat in veel intellectuele en artistieke kringen gedurende de jaren '20 ten opzichte van politiek een houding van hautaine distantie was gegroeidGa naar voetnoot(2). ‘Politiek’ identificeerde men met het parlementair-democratische stelsel, dat wil zeggen met het in een atmosfeer van middelmatigheid plaats grijpende gerommel met compromissen, ten dienste van een bekrompen burgerij, die in haar handelen werd gedreven door platvloers materialisme. Het immobilisme dat de politieke verhoudingen in Nederland kenmerkte (en dat nauw samenhing met de verzuiling), versterkte de twijfels die bestonden over de mogelijkheid dat de parlementaire democratie zonder ingrijpende interne veranderingen de bedreigingen waaraan zij blootstond, zou kunnen weerstaan. De Kadt was een van de eersten die de onderstroom in de fascistische revoltes heeft blootgelegd en die heeft laten zien dat deze bewegingen de uitdrukking waren van het verzet tegen het rationalistische materialisme dat zowel kapitalisme als socialisme beheerste. Hoewel hij de mystieke en irrationele waarden van fascisme en nazisme verafschuwde, trok hij uit de massaliteit waarmee dit protest van het instinct tegen de rede gepaard ging, de les dat de behoeften van de mens verder gaan dan een gevulde maag en het recht op een periodieke gang naar het stemhok. Deze ambivalente houding, de weerzin tegen de doelstellingen van het fascisme, maar tegelijk de erkenning dat het de uitdrukking van een reëel protest was, bracht hem tot die wonderlijke constructie, het socialistische cultuurideaal, die we nog het beste De Kadts eigen ‘mythe’ kunnen noemen. Zo leidt de bespreking van De Kadts politieke denkbeelden tot de paradoxale slotsom dat zijn ideeën, voor een groot deel ontstaan uit de behoefte om de democratie een nieuw élan te geven tegen de bedreigingen van fascisme en communisme, zowel in de eliteconceptie als in de wens een nieuw cultuurideaal te bieden, de duidelijke sporen van deze vermaledijde ideologieën dragen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X.In 1946 keerde De Kadt terug naar Nederland, nadat hij het grootste deel van de oorlogsjaren had doorgebracht in Japanse kampen in Nederlandsch-Indië. Kort na de Duitse inval in mei 1940 was hij erin geslaagd om met zijn joodse ouders en twee broers naar Londen te ontkomen, waarvandaan hij weldra per boot naar Indië vertrok. Korte tijd na zijn repatriëring sloot hij zich aan bij de Partij van de Arbeid, die in februari 1946 was opgericht. Sal Tas, die tijdens de bezetting in Nederland ondergedoken had gezeten, was hem hierin al voorgegaan, evenals een aantal sympathisanten van De Nieuwe Kern. Zowel De Kadt als Tas behoorden vrijwel onmiddellijk tot de oppositiegroep die zich keerde tegen het door de PvdA ondersteunde regeringsbeleid inzake Nederlands-Indië. Hun opinie dat deze kolonie zo snel mogelijk onafhankelijk diende te worden, dateerde al van vóór de oprichting van De Nieuwe Kern: met name De Kadt had, toen hij nog SDAP-lid was, hiervoor in De Socialist meermalen een pleidooi laten horen. Zij vijfjarige verblijf in Indië, waarvan hij verslag doet in het vorig jaar gepubliceerde Jaren die dubbel telden, had hem alleen maar gesterkt in de juistheid van zijn overtuiging, die inmiddels ook was gebaseerd op de kennis die hij had opgedaan in zijn contacten met Sjahrir, een van de eerste regeringsleiders van de in augustus 1945 eenzijdig uitgeroepen Republiek Indonesië. De Kadt was al lang daarvoor bevriend geraakt met Sjahrir, die in de jaren '30 lange tijd in Nederland had gewoond en onder het pseudoniem S. van de Garde in De Nieuwe Kern van februari 1937 had gepubliceerd over ‘Friedrich Engels en onze tijd’. Het jaar 1948, waarin Jacques de Kadt lid werd van de Tweede Kamer voor de PvdA, stond wat de wereldpolitiek betreft vooral in het teken van de communistische machtsovername in Praag die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het begin inluidde van wat wel wordt aangeduid als de ‘Koude Oorlog’. Als woordvoerder van zijn partij voor buitenlandse politiek en als publicist verwierf De Kadt gedurende de jaren '50 bekendheid en beruchtheid als de anticommunistische voorganger van de PvdA. Al in 1947 was van hem behalve de verzameling opstellen uit De Nieuwe Kern, De verdediging van het Westen, ook het boekje Rusland en wij. Hoe redden we de vrede? verschenen. Daarin, alsook in De consequenties van Korea (1950) en Pogrom Praag-Moskou. Rusland, de Joden en de vrede (1953, hamerde De Kadt op de gevaren van de Sowjet-macht en de noodzaak om daartegen de dam van een sterke defensie op te werpen. Deze drie publicaties bevatten in hoofdzaak een bespreking van eigentijdse politieke gebeurtenissen en voegen verder niets wezenlijks toe aan hetgeen De Kadt al voor 1940 over het Sowjet-communisme had geschreven. Ook in de wijze, waarop hij zijn meningen naar voren bracht was weinig verandering gekomen. In de strijd tegen het communisme was er slechts één adequate methode: ‘Het vuil signaleren, de reinigingsploeg verzamelen, het vuil opruimen.’ (Rusland en wij, p. 46) - op dit thema liet hij in woord en geschrift talloze variaties horen. In 1963 trad De Kadt, 65 jaar oud, af als Kamerlid. Kort daarna begon binnen de PvdA de opkomst van Nieuw Links merkbaar te worden, een ontwikkeling die hij met grote weerzin gadesloeg. In de artikelen die hij in Tirade regelmatig over politiek bleef schrijven schroomde hij niet om deze vertegenwoordigers van een nieuwe politieke generatie aan te duiden als leden van een Russische vijfde colonne (Tirade mei 1969). Na lang aarzelen besloot hij in 1970 om voor de PvdA te bedanken. Het optreden van DS'70, dat ontstaan was rondom een aantal eveneens uitgetreden PvdA-leden, volgde hij met welwillendheid, maar lid van deze nieuwe partij werd hij niet: de benaming ‘socialisten’ achtte hij achterhaald, bovendien had hij van meet af aan zijn twijfels over de politieke kwaliteiten van de politieke leider van DS'70, dr. W. Drees jr.
De uiterst geringe populariteit die De Kadt in de jaren '30 ten deel viel moet, zoals we eerder schreven, voor een groot deel worden toegeschreven aan de onorthodoxe opvattingen die hij naar voren bracht. Tijdens en kort na de bezetting, toen gebleken was dat De Kadt met zijn jarenlang verkondigde stelling over de onvermijdelijkheid van een oorlog met Hitler waaraan ook Nederland niet zou ontsnappen, helaas gelijk had gekregen, was er een lichte opleving voor de ideeën van De Nieuwe Kern maar ook die bleef beperkt tot een relatief kleine groep. Het geprononceerde standpunt dat De Kadt al direct innam over de toekomst van Indië, werkte een toenemende populariteit geenszins in de hand. In zijn boekje De Indonesische tragedie. Het treurspel der gemiste kansen uit 1949, dat hij zelf karakteriseerde als ‘een aanval op de Nederlandse zelfgenoegzaamheid’, trok hij op de van hem bekende wijze van leer tegen een aantal verantwoordelijke gezagsdragers, waarbij hij enkele prominente partijgenoten niet over het hoofd zag. Nauwelijks enkele jaren terug in Nederland, zo krijgt men de indruk, was De Kadt al weer druk doende om mensen tegen zich in te nemen. Nadat de tegenstelling tussen de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie bepalend was geworden voor het politieke wereldbeeld, bleek De Kadts afkeer van het Sowjet-communisme sterker te zijn dan zijn voorliefde voor het opponeren tegen heersende opinies. Het wekt dan ook geen verwondering dat het hoogtepunt van zijn politieke loopbaan zich in deze periode afspeelde. Het verwijt dat De Kadt vaak te horen heeft gekregen als zou hij in de jaren '50 een meeloper zijn geweest in het kamp der Koude Oorlogsfanatici is uiteraard van iedere grond ontbloot: hem komt tenminste de eer toe om, ook naar de tijd gemeten, tot de anti-communistische voorlopers te hebben behoord. In de tweede helft van de jaren '60 is de Sowjet-Unie onder invloed van ontwikkelingen die zich buiten haar grenzen afspeelden, zoals de Amerikaanse oorlog in Vietnam en de opkomst van linkse bewegingen aan universiteiten in bijna alle Westerse landen, bij een groot deel van de publieke opinie als object van kritiek verdwenen en vervangen door de Verenigde Staten. Zeker was dit het geval in de partij, die nog tien jaar daarvoor inspanningen verrichtte om de publicaties van De Kadt te verspreiden, de Partij van de Arbeid. Daarin is hij sindsdien een verguisde figuur geworden, voorzover hij er niet totaal onbekend is. Aangezien hij ook in meer rechtse kringen, mede als gevolg van zijn altijd progressief gebleven sociale opvattingen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet op een aanhang van betekenis hoeft te rekenen, bevindt De Kadt zich weer in de geîsoleerde positie die ook in de jaren '30 zijn deel was. Nu is het nauwelijks een vraag of De Kadt over deze toestand treurt. Aan het einde van de jaren '60 stelde hij naar aanleiding van een publicatie in Maatstaf vast, (in Tirade van november 1969), dat men blijkbaar in het milieu van bepaalde linkse intellectuelen veel genoegen beleefde aan het ‘jennen’ van ‘..de in alle moderne voorhoedekringen ongunstig aangeschreven J. de Kadt. Ik kan alleen maar zeggen dat ik jongeren dat genoegen van harte gun, niet alleen maar omdat ik zelf in mijn tijd soortgelijke bezigheden met veel genoegen bedreven heb, maar ook omdat ik ze op mijn oude dag herhaaldelijk voortzet’. Als er één eigenschap is die altijd een stempel op zowel De Kadts publicistische als zijn politieke loopbaan heeft gedrukt, dan is het zijn drang om zich af te zetten tegen in zwang zijnde opvattingen. Daarbij lijkt het gevaar om zich impopulair te maken hem eerder te hebben aangetrokken dan afgestoten. Die weerspannigheid mag de inhoud van zijn opvattingen vaak hebben beînvloed, in de wijze waarop hij die naar voren bracht manifesteerde deze zich altijd. Die eeuwige oppositiehouding verklaart niet alleen De Kadts geringe succes als actief politicus, zij vormt ook de achtergrond van zijn kwaliteiten en van zijn tekortkomingen als publicist. De door De Kadt in menig opzicht gewaardeerde Hendrik de Man schrijft in De psychologie van het socialisme dat men, om de wijsheid van Marx te kunnen overtreffen, slechts twee derde van een eeuw later geboren dient te zijn en de ogen moet openhouden. Aan deze beide voorwaarden voldeed De Kadt ruimschoots, wat hem, gevoegd bij zijn minachting voor conventionele denkbeelden, in staat stelde om verder te zien dan veel van zijn tijdgenoten. Daarbij liet hij aan de formulering van zijn vaak extreme opvattingen altijd een onbevangen analyse van de politieke werkelijkheid voorafgaan, ook als die werkelijkheid hem afkeer inboezemde. Deze a-dogmatische houding stelde hem in staat tot het leveren van originele en vaak juiste beschouwingen over fascisme en nazisme, terwijl ook in de publicaties uit de jaren '50 opvalt dat het meestal op zeer felle wijze geuite anti-communisme altijd hand in hand gaat met een open en grondige bespreking van de feitelijke gebeurtenissen zowel aan de westelijke als aan de oostelijke zijde van het IJzeren Gordijn. Aan de andere kant heeft De Kadts afschuw van gangbare opvattingen hem vaak het overtrokken uitgangspunt doen innemen dat alles wat populair is ook als onjuist moet worden gezien. Zijn vasthouden aan de eliteconceptie, tot in zijn boek De politiek der gematigden uit 1972 toe, kan wat dit betreft worden opgevat als een uitdrukking van zijn verzet tegen de heerschappij van algemeen aanvaarde opinies, die voor De Kadt vrijwel altijd gelijk staat aan de heerschappij der middelmatigheid. Het gevaar dat democratie ontaardt in domheidsmacht: dat is zijn grote schrikbeeld gebleven. In De politiek der gematigden treft men weer alle ingrediënten aan, waaraan de Kadts publicaties zowel hun aantrekkelijkheid als hun afstotende werking ontlenen: scherpzinnige analyses worden erin afgewisseld door extreme standpunten en scheldpartijen tegen echte en vermeende politieke tegenstanders. De politieke visie die in dit boek wordt verdedigd roept de uitspraak in de herinnering van een Engelse biograaf van Sorel (door De Kadt in zijn boek over deze Franse auteur aangehaald): ‘He changed front, but he never changed ground’. Dat dit ook op De Kadt van toepassing is, blijkt uit zijn pleidooi voor de vorming van een ‘bruikbare democratie’, een variant van de eliteconceptie, en zijn oproep tot een politiek van economische en diplomatieke confrontatie met de Sowjet-Unie. Uitgaande van de stelling dat de militaire en economische verhoudingen in de wereld bepaald worden door de stand der techniek, definieert De Kadt in zijn boek politiek als het trekken van consequenties uit de technologische ontwikkeling. De belangrijkste gevolgtrekking dient dan te zijn dat in het belang van de mensheid een kernoorlog te allen tijde voorkomen moet worden. Dit kan volgens De Kadt alleen met succes gebeuren wanneer men degenen die met zo'n oorlog dreigen op hun beurt met de ondergang kan bedreigen en tot capitulatie kan dwingen. De enige manier om de Sowjet-Unie tot een politiek van vrede en democratie te brengen is een economische blokkade. Wijzend op de Praagse lente van 1968, die niet het gevolg was van een grotere welvaart maar juist van toenemende economische nood, meent De Kadt dat het Sowjet-regime alleen via | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
economische stagnatie en de daaruit voortvloeiende spanningen op de knieën kan worden gedwongen. De grote vraag voor hem is of de democratische staten in staat zullen zijn om de hiervoor noodzakelijke buitenlandse politiek te voeren. Is het verlangen van het volk, zoal dat in een democratie tot uitdrukking komt, ook identiek aan zijn belangen? De Kadts antwoord luidt negatief en daarom pleit hij voor hervormingen die leiden tot een ‘bruikbare democratie’, een democratie die, zoals hij het uitdrukt, zich bewust is van het ondergangsgevaar en die wanneer dat nodig is, militair krachtig van zich af kan slaan. In zijn boekje Methode ‘Israël’. Aanschouwelijk onderwijs in de wereldpolitiek uit 1967 stelt hij de wijze waarop dit land in de 6-daagse oorlog korte metten maakte met zijn Arabische vijanden, dan ook aan alle Westerse staten ten voorbeeld. Tegen de door De Kadt bepleite confrontatiepolitiek kan men aanvoeren dat deze in het nucleaire tijdperk enorme risico's draagt, die door De Kadt op nauwelijks serieuze wijze worden afgedaan door degenen die op deze gevaren wijzen eenvoudig te bestempelen als voorstanders van de capitulatie. Ook is het de vraag of in de vestingdemocratie die hij bepleit nog iets van de tolerantie overblijft zonder welke een democratie geen werkelijke, of zo men wil: ‘bruikbare’, democratie meer kan zijn. Niettemin, ook als men grote bezwaren heeft tegen de politieke conclusies van De Kadts credo voor de jaren '70, dan nog moet erkend worden dat hij ook in dit boekje laat zien in staat te zijn om een uitgestrekt gebied aan onderwerpen te overzien en te analyseren. Hij beschikt over een vermogen tot synthese dat hem op het terrein van de politieke theorievorming in Nederland tot een volstrekt unieke figuur maakt - (eerlijkheidshalve moet hieraan worden toegevoegd dat dit over Nederland minstens zoveel zegt als over De Kadt). Wat bij De Kadt vooral opvalt is dat de politieke diagnose, om in medische termen te spreken, heel wat meer vertrouwen inboezemt dan de remedie die hij voorstelt. Niet de politieke aanbevelingen die hij doet, maar vooral de eruditie en het scherpe analytische inzicht waarvan hij blijk geeft in de beschouwingen die aan zijn aanbevelingen vooraf gaan, maken het de moeite waard om de irriterende wijze waarop De Kadt zijn opinies naar voren brengt, te trotseren.
In het begin van dit opstel werd geconstateerd dat het in 1973 verschenen Goelag Archipel een grote belangstelling heeft getrokken. Moet die uitsluitend worden toegeschreven aan de inhoud van dit boek en het literaire pathos waarmee Solzjenitsyn het heeft geschreven? Veel van wat de Russische auteur schrijft is al eerder door anderen gezegd zonder dat dit noemenswaardige indruk maakte. Dat de opmerkingen die Souvarine en De Kadt veertig jaar geleden over de verantwoordelijkheid van Lenin voor de terreur maakten, onder het stof van de geschiedenis zijn verdwenen, is nog te begrijpen. Vijf jaar voor het verschijnen van de Goelag echter, in 1968, publiceerde de Engelse historicus Robert Conquest een indrukwekkend werk over de zuiveringen tijdens het bewind van Stalin onder de titel The Great Terror. In het eerste hoofdstuk daarvan merkt hij, sprekend over de wortels van de terreur, onder meer op: ‘..Lenin had established within the party all the seeds of a centralized bureaucratic attitude..’ - in andere bewoordingen is dat dezelfde stelling waarmee Solzjenitsyn zoveel opzien baarde. Toch is buiten historische vakkringen weinig aandacht aan Conquests boek geschonken. Zonder de invloed van Solzjenitsyns literaire kwaliteiten te onderschatten, lijkt het erop dat bij de belangstelling die zijn werk heeft getrokken ook nog een andere factor in het spel is geweest. Zoals een fel anti-communisme bij de jaren '50 hoorde en een gedreven anti-Amerikanisme bij de tweede helft van de jaren '60, zo lijkt sinds enige tijd bij veel linkse geesten de afkeer van de communistische praktijk weer sterker te worden dan de aantrekkingskracht van een extreem-linkse theorie. De beëindiging van de oorlog in Vietnam, de Russische bezetting van Tsjecho-Slowakije, gevolgd door de genocide waarmee in Cambodja, en later ook in Vietnam, de communistische revolutie gepaard ging, hebben tot die ontwikkeling ongetwijfeld bijgedragen. In dit klimaat past niet alleen de opkomst van een groep als de nouveaux philosophes (voor het grootste deel bestaande uit jongeren die in 1968 een hoofd- of bijrol in de Parijse meirevolutie speelden!), maar ook die van kritisch tegenover de Sowjet-Unie staande stromingen in de Spaanse, Italiaanse en Franse Communistische Partij. Wat dit betreft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan men zeggen dat het boek van Solzjenitsyn is verschenen op een voor hem gunstig tijdstip. Mogelijk biedt deze veranderde tijdgeest ook ruimte voor een hernieuwde belangstelling voor het werk van De Kadt. De welwillende wijze waarop in de afgelopen jaren de laatste twee delen van zijn herinneringen zijn besproken, wijst enigszins in die richting. Dan dringt misschien ook nog eens buiten de kleine kring, die De Kadt altijd met belangstelling heeft gevolgd, het besef door dat hij aanzienlijk meer te bieden heeft dan het virulente anti-communisme dat nu zijn reputatie nog bepaalt. Weliswaar moet de eliteconceptie die De Kadt propageert voor een democratische maatschappij als onbruikbaar worden afgewezen, dit neemt niet weg dat de beschouwingen die hij wijdt aan de gevaren waaraan een samenleving blootstaat, welke blindelings naar een steeds grotere gelijkheid koerst, allerminst van actuele betekenis zijn ontbloot. In dit opzicht zou bijvoorbeeld zijn boek over Georges Sorel zeker voor een herdruk in aanmerking komen. En wat zijn felle afwijzing van het Sowjet-communisme betreft: ook hier geldt dat De Kadts oordeel altijd gebaseerd is geweest op een grondige analyse van de ontwikkelingen in dat land. Dat de conclusie van die analyse door de stormen van de tijd heen na veertig jaar niet wezenlijk is veranderd, kan men moeilijk De Kadt aanrekenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Publicaties van J. de Kadt, uitgezonderd verspreide artikelen
|
|