van een nieuwe werkgemeenschap geheel opengelaten. De wijze waarop de integratie van de Dialectologen in de Stichting Taalwetenschap zich voltrekt, vormt overigens onderwerp van beraad tussen het Bestuur van het Werkverband en het Stichtingsbestuur. Het was trouwens tekenend dat het niet de Dialectologen zelf waren die het woord namen maar enkele andere hardnekkig verontrusten die daarbij ook de nood van de descriptivisten aan de orde wilden stellen.
Mijn vermeende antwoord aan mevr. van Leijenseele was allerminst tegen haar persoonlijk gericht. Wat ik uit wilde drukken was dat het voor de Stichting niet voldoende was dat één onderzoeker van mening was dat het belangrijk was een survey te verrichten voor veldwerk; dat hij groot gelijk had, wanneer hij eenmaal een routine had opgebouwd en zich ergens thuisvoelde, een individuele reisaanvrage te doen bij Z.W.O., maar dat, als een kostbaar project geëntameerd moet worden, de onderzoekers binnen de werkgemeenschappen overtuigd moeten kunnen worden van de noodzaak, het belang en de omvang van de aanvrage.
Inderdaad heb ik voor bepaalde doeleinden de mogelijkheid van het inschakelen van student-assistenten genoemd, maar dat is ten onrechte uitgelegd als denigrerend en als een afwijzing voor werk binnen de Stichting. Ik betreur dat daardoor een misvatting is ontstaan en van persoonlijke animositeit tegen de vragenstelster was totaal geen sprake.
Overigens is er inmiddels contact geweest tussen het Bestuur van de Stichting Taalwetenschap en een aantal onderzoekers op het terrein van de descriptieve taalkunde, waarbij de mogelijkheden besproken zijn om eventuele verdere uitbouw van de Stichting Taalwetenschap te bewerkstelligen en thans nog niet aangesloten taalkundigen via werkgemeenschappen te accommoderen.
De erkenning door Z.W.O. is niet op losse gronden tot stand gekomen. Wij zijn als bestuur ons van onze verantwoordelijkheid zeer wel bewust: iedere actieve taalonderzoeker, ongeacht zijn theoretische, ideologische of alleen maar praktische instelling is vrij zich tot een werkgemeenschap te wenden om lid te worden; Z.W.O. verplicht de Stichting alle serieuze gegadigden als lid van één of meer werkgemeenschappen te accepteren.
Uit het ledenbestand, getuige het jaarverslag 1977, blijkt genoegzaam dat er vogels van zeer diverse pluimage aangesloten zijn. W.R. Vermeer is geen lid.
Tot besluit wil ik erop wijzen dat er momenteel beter en intensiever contact is dan ooit tussen taalkundigen in Nederland en dat niet in het minst door het bestaan van de Stichting Taalwetenschap. Over de produktiviteit van al die contacten kan men in de naaste toekomst uitspraak doen aan de hand van geleverde publicaties, niet in het minst in de vorm van dissertaties.
Namens het Bestuur van de Stichting Taalwetenschap, de voorzitter,
Prof. dr. A. Cohen