agressiedrift bezitten, dan betekent dat geenszins dat oorlog onvermijdelijk is, maar alleen dat die drift van tijd tot tijd ontlading moet vinden, op een van tientallen of honderden mogelijke manieren.
Cultuur - in dit geval: een afspraak - staat altijd tussen de biologische gesteldheid en het gedrag. Dat brengt ons weer terug bij de wetenschappen, die zich met de verklaring van afspraken bezighouden, de sociale.
Het is, inderdaad, in de sociologie nauwelijks mogelijk om te zeggen dat bepaald gedrag niet kan. Zelfs collectieve zelfmoord kan. Maar als iets moet kunnen, dat moeten bepaalde randvoorwaarden vervuld zijn. Indien dat niet het geval is, kan het niet.
Nu is het opmerkelijk dat reeds enige generaties lang revolutionairen hebben geweigerd om veel te zeggen over hoe hun toekomstige maatschappij eruit zou zien; ter verdediging wordt altijd aangevoerd dat het onmogelijk is om een blauwdruk te ontwerpen van de toekomst, dat men de dan levenden vrijlaat om hun eigen oplossingen te kiezen. Het klinkt prachtig, maar het impliceert eigenlijk een weigering om te specificeren welke randvoorwaarden men meent dat zullen gelden, wil het gewenste gedrag worden vertoond.
Dat impliceert weer, dat men, eenmaal aan de macht, en niet in staat om plotseling te bedenken welke randvoorwaarden horen bij welk gedrag, hoogstwaarschijnlijk geen of de verkeerde randvoorwaarden schept voor het gewenste gedrag. Dat proces is overigens vaak al lang voor de revolutie begonnen, bijvoorbeeld met de creatie van een hiërarchische en autoritaire partij die, onder meer, tot taak heeft politieke democratie in te voeren.
Het vreemde is, dat de sociologie, ook de bij links zo genaamde burgerlijke, heel wel gebruikt kan worden om na te gaan, welke randvoorwaarden moeten gelden, wil bepaald gedrag worden uitgelokt. Ik zeg niet, dat de theorieën daarover klaarliggen, maar wel dat zulke theorieën, aan de hand bijvoorbeeld van het overvloedige beschrijvende materiaal waarover beschikt kan worden, zouden kunnen worden opgesteld. Maar degenen die daarmee bezig zijn, zijn zeldzaam. Rechts meent niet zozeer randvoorwaarden te vinden als wel wetten, en houdt zich bovendien niet speciaal met gewenst gedrag bezig, maar met alle soorten van gedrag. Een waardevrije wetenschap kent alleen gedrag, geen gewenst gedrag. Links verwerpt de burgerlijke sociologie, en vaak ook de sociografie. Empirisch onderzoek is in deze hoek schaars, men verliest zich in eindeloze exegesen van Marx, in kennistheoretische beschouwingen, en in ideologie-kritiek. Zelfs wat we over de arbeidersklasse in Europa weten, schrijft Bottomore, is grotendeels afkomstig van niet-Marxisten. Het lijkt mij dat er voor deze verwerping door linkse sociologiestudenten van het grootste deel van hun vak twee redenen zijn. De eerste is dat de docent, die zegt dat dit een onverstandige reactie is, vaak overkomt als bedreigend voor de emotie, vooral in Nederland, waar we geneigd zijn elkaar als theologen te benaderen en de ander al gauw in zijn geloof aantasten. (Met name in de Angelsaksische en Latijnse landen gaat het vaak meer om het argument). Dat een van de redenen ligt in de persoonlijke sfeer blijkt vooral bij de uitzonderingen, die er gelukkig ook zijn. Dan wordt er wel degelijk naar je geluisterd, bestaat de bereidheid om iets van je te leren, en blijkt ook dat eventuele politieke verschillen niet meer zo ter zake doen. Er kunnen zelfs grapjes over gemaakt worden. Het belangrijkste is dan niet meer de politiek, maar een zeker wederzijds vertrouwen en loyaliteit. Maar juist dit voorbeeld wijst erop, dat zoiets pas kan
als men - wederzijds overigens - in staat is om politiek, en de eigen waarden, te relativeren. Zolang dat niet kan, laat zich geen relatie opbouwen. Ernst wordt niet ten onrechte wel bloedig genoemd.
De tweede - en belangrijker - reden is een heilloze verwarring over wat ik nog het beste kan noemen de relatie tussen verschillende abstractieniveaus, waarop uitspraken gedaan kunnen worden. Zo meent men niet zelden dat ideologiekritiek leveren herzelfde is als een hypothese verwerpen; of, anders gezegd, dat een uitspraak over een bepaald verband tussen variabelen A, B en C regelrecht voortvloeit uit de wereldbeschouwing van de schrijver. Het is aannemelijk, dat de waarden van sociologen invloed hebben op hun probleemstelling, op de keuze van de factoren waaraan zij bij een onderzoek aandacht schenken en zelfs op de verbale conclusies die zij uit aangetroffen verbanden trekken. Maar door die waarden te relativeren of verdacht te maken, worden de verbanden niet van tafel geveegd.