Een dag uit het leven van de reuzenkoeskoes
Karel van het Reve
Het stuk van Maarten 't Hart is een verademing na de stukken die verschillende beoefenaren der literatuurwetenschap tegen me hebben geschreven. Eindelijk iemand die het er niet om te doen is iets te vinden om mij vast te zetten, maar die het om de zaak zelf gaat. Hij maakt mij niet uit voor dief, leugenaar en bedrieger, hij geeft mijn argumenten juist weer, en hij gaat in op die argumenten.
Helemaal zonder misverstanden is zijn stuk niet. In zijn polemische ijver wil hij uit mijn woorden opmaken dat het bestaan van fossielen mij onbekend gebleven is. En met ‘aan het eind van het evolutieproces’ bedoel ik natuurlijk niet dat er aan dat proces een einde gekomen is, maar ik bedoel het moment waarop onze discussie plaats vindt, het eind van het zich tot dusver afgespeeld hebbende evolutieproces. Ook denkt hij dat ik dat veranderende milieu niet ken, maar ik ken het wel: iedere evolutietheorie heeft een primum movens nodig dat al die ontwikkelingen in beweging brengt. Bij het marxisme (ik bedoel met die vergelijking niets kwaads, ik wil niet suggereren dat de evolutietheorie even schamel is als het marxisme) heb je dat ook: de maatschappij verandert voortdurend. Hoe komt dat? Marx en Engels vonden de ‘vooruitgang’ nog zo vanzelfsprekend dat ze die vraag niet stelden, maar hun adepten deden dat wel. In het sovjetmarxisme is het de - door niets verklaarde en zichzelf veroorzakende - technische vooruitgang (in marxistisch jargon: de ontwikkeling der productiekrachten) die als motor optreedt. Maar bij Boecharin vind je het veranderende milieu, klimaatverandering bijvoorbeeld, als primum movens van de maatschappelijke verandering.
Maarten 't Hart zegt dat ik geen biologen citeer, maar hun uitspraken in de mond leg en die vervolgens bestrijd. Dat is zo. Maar uit zijn stuk blijkt dat de meningen die ik de biologen toeschrijf althans door één bioloog, Dr. 't Hart, worden gedeeld.
Mijn tegenwerpingen, zegt hij, hoor je ook op een eerstejaarscollege. Dat beschouw ik als een compliment. Als je gedurende een academisch jaar alle vragen, gesteld door eerstejaars, zou verzamelen, en je zou die verzameling vergelijken met alles wat in dat jaar in inaugurele redes gezegd is, dan wil ik wedden dat er onder die eerstejaarsvragen meer interessante opmerkingen voorkomen dan in die redes. Het zijn de eerstejaarsopmerkingen waar de wetenschap het van hebben moet.
Ook maakt Maarten 't Hart het mij veel moeilijker dan mijn literatuurwetenschappelijke tegenstanders. Dat is ook wel te begrijpen, want ik weet meer van literatuur dan die literatuurwetenschappers, die soms de eenvoudigste literaire kunstgrepen hanteren noch herkennen kunnen, en ik weet veel minder van biologie dan Maarten 't Hart. Je kunt zien dat hij een beoefenaar der B-wetenschappen is: hij schrijft beter en hij redeneert scherper. Ook is hij welgemanierder.
Wat is nu mijn antwoord op zijn felle terechtwijzing?
Men zegt wel eens: je hebt mij half overtuigd. Ik ben geneigd tot die uitspraak, maar hij geeft niet weer wat ik bedoel, want je zou er uit op kunnen maken dat de helft van de argumenten van mijn opponent mij overtuigd hebben en dat ik de helft van mijn bezwaren intrek. Maar het is anders: al zijn argumenten overtuigen mij, en al mijn bezwaren laat ik vallen. En tegelijk, en dat is het vervelende, ben ik geneigd om bij mijn mening te blijven. Het is als met een goede paradox: als je de ene redenering volgt kom je onherroepelijk tot de conclusie dat bewering A juist is. Maar volg je de andere redenering - die net als de eerste redenering uitgaat van dingen die je moeilijk in twijfel kunt trekken - dan kom je onvermijdelijk tot de conclusie dat bewering A onjuist is.
Het tautologische van de evolutietheo-