Hollands Maandblad. Jaargang 1979 (374-385)
(1979)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Kom, maak eens een boek van de maand
| |
2In de zomer van 1977 kwamen George de Haan en Wim van Iterson, die ik toen geen van beiden gezien had, vragen of ik niet zou willen meehelpen aan een boek over de geschiedenis van het geld. Dat zou dan fraai geïllustreerd worden, en leerzaam, en misschien aardig voor scholen. En wie weet zouden we mee kunnen dingen in de competitie bij de CPNB (Collectieve Propaganda voor het Nederlandse Boek) om tot boek van de maand te worden uitgeroepen. Dat laatste is voor drukkers en uitgevers een zeer aantrekkelijk iets, omdat CPNB in | |
[pagina 16]
| |
zo'n geval de hele oplaag afneemt. Die oplaag ligt bovendien in de buurt van de honderdduizend exemplaren, zodat je je een boel kunt veroorloven op het stuk van mooie illustraties. De Haan kwam namens een drukker en Van Iterson namens zichzelf, als free lance ontwerper.
Nu, daar zag ik helemaal niets in. Boeken over geld zijn mijn genre niet. Ze zijn weliswaar makkelijk te illustreren, met plaatjes van oude munten, maar van munten heb ik niet het minste verstand. Daarvoor moesten ze liever bij Jan Pieter Guépin zijn. En de geldtheoretische beschouwingen die men mij als interessant aanprees kon ik niet goed begrijpen. Maar, zo opperde ik lichtzinnig, het zou misschien wel interessant zijn als iemand eens een plaatjesboek maakte over de economie. Dus niet speciaal over geld, maar over alles. En dat met zeer indringende foto's. Niet zozeer curven en grafieken en statistieken, want van zulke prentjes staan de gewone boeken al vol, maar geheel uit het leven gegrepen. Dit geopperd hebbende slikte ik het meteen weer in, want de economie is een abstract vak en abstracties laten zich niet fotograferen. Fabrieken en banken wel, maar dat is vervelend. Na het idee aldus verworpen te hebben begon ik er toch weer over na te denken. De stemmingen wisselden elkaar af. Twee invloeden werkten stimulerend. Nu eens kreeg ik boeken in handen, over economie en met plaatjes dus, die slecht waren en dan dacht ik: dat kan ik beter. Ik zal geen Nederlandse voorbeelden noemen, maar alleen de mislukte poging van J.K. Galbraith: The Age of Uncertainty. Gemaakt naar een lange BBC-uitzending, in afleveringen, waarin Galbraith aangenaam causerend, maar zonder kop of staart, de economische geschiedenis van persoonlijk commentaar voorziet. Er staan in dat boek stellig mooie platen, maar van enige onderliggende samenhang is weinig te bespeuren. De economie wordt gepresenteerd als een reeks losse opmerkingen. Zo moest het dus niet, maar met een ruim budget zou je best iets beters in elkaar kunnen zetten. Anderzijds kwam ik boeken tegen die mij in positief opzicht stimuleerden. In 1974 heeft Israel Shenker Words and their Masters uitgegeven, met schitterende foto's van Jill Krementz. Het gaat over schrijvers (Bellow, Nabokov, Malamud, Naipaul, om eens een paar te noemen) en het staat vol grappen en interviews en het is een van de mooiste boeken die ik ken. Dat zouden we best eens kunnen proberen op het stuk van de economie - portretten van economen, en grappen, en persiflages, en een beetje economie er tussen door. En de foto's zouden we over de hele pagina kunnen laten lopen, aflopen heet dat, zonder wit er om heen, dat trok me ook wel aan. Helaas hoorde ik dat Heertje ook met zo iets bezig was - stukken over vaderlandse economen, met foto's, en interviews door Ria Kuip (van De Tijd), en dat werkte natuurlijk remmend. Toch bleven op die manier de gesprekken met de initiatiefnemers, Wim en George dus, aan de gang.
Vervolgens bedacht ik, dat ik toch wel enkele ideeën had die zich leenden om in beelden omgezet te worden. Had ik niet eens geschreven, dat de inkomensverdeling kan worden weergegeven door een optocht, waarbij de mensen een lengte hebben die met hun inkomen overeenkomt? Ja toch zeker. Er lopen dan dwergen mee van een centimeter of tachtig, en reuzen van honderd meter en meer. Dat moet te tekenen zijn. En zou de onzichtbare hand van Adam Smith, die de gedragingen van de mensen regelt, niet op kunstzinnige wijze verbeeld kunnen worden? Ja toch zeker. En verder viel me in, dat we best een foto van Zijlstra zouden kunnen opnemen waarop hij bezig is de bankbiljetten te signeren - niet alle bankbiljetten, zouden we in een bijschrift vermelden, want dat is natuurlijk te veel werk, maar alleen die van duizend gulden; die grote coupures worden door die persoonlijke ondertekening ook veel meer waard dan ze zijn, zodat het grootste deel van deze biljetten uit de circulatie verdwijnt, hetgeen is gebleken uit een onderzoek van de Amsterdamse econometrist M. Cramer. En computergrappen, dat is ook een dankbaar onderwerp.
Vervolgens kreeg ik nog een idee. De economie gaat over mensen. Niet over fabrieken of over geld of over in- en uitvoer, maar over het dagelijks leven van de gewone mensen. Geen oorspronkelijk idee, want het is de definitie van het kenobject, zoals Marshall dat in 1890 zo aardig weergaf: Economics is man in his daily business of life. Nu, als het over mensen gaat dan kunnen we ook mensen afbeelden. Dat is wat de mensen willen zien als ze een boek bekijken: andere | |
[pagina 18]
| |
mensen. Het succes van The Family of Man berustte daarop: mensen kijken naar mensen. We zouden dus arbeiders kunnen afbeelden, en middenstanders, en managers. En huisvrouwen vooral, want daar draait alles om. En culturele personen, want de tegenstellling tussen economie en cultuur, die bestaat niet. Dus meteen aan het begin: een violiste, bezig met produceren op de viool. En een schilder, bezig met produceren op het doek. En het ballet, bezig met produceren; en zulks met behulp van subsidie. Toen ik dat voor me zag was ik al overstag. We zouden het maar eens proberen. Vrijblijvend uiteraard, maar wie vrijblijvend begint eindigt met een contract.
En tot mijn verbazing accepteerde de commissie, die namens de CPNB de boeken van de maand uitkiest, ons idee, dat gepresenteerd was door middel van een dummy met een paar prentjes, een stukje tekst en een ruwe inhoudsopgave. Dus daar zaten we. | |
3Een van de serieuze problemen, die zich bij de popularisatie van de economie voordoen is, hoe laag we moeten afdalen. Het is aan de ene kant niet moeilijk, de economische bezigheden van de gewone mensen te beschrijven vanuit hun eigen gezichtspunt.Ga naar voetnoot2) Men kan laten zien wat voor werk bepaalde werkende mensen verrichten - bijvoorbeeld een rangeerder bij het spoor - en wat voor inkomen dat oplevert. Er valt dan op te wijzen, dat de onlust en de bezwaren en de gevaren van zulk werk maar ternauwernood worden gecompenseerd door het loon. Ander werk - bijvoorbeeld dat van academische docenten - laat zich ook beschrijven en afbeelden, en dat werk levert een hoger inkomen op. Er vindt overcompensatie plaats van de onlust. Die directe observaties kunnen dan enigszins onderbouwd worden door een theorie van de arbeidsmarkt - een markt namelijk, die gekenmerkt wordt door geringe mobiliteit, door een overmatig aanbod in de lage compartimenten. Door uit te gaan van de dagelijkse waarneming kun je een beetje theorie toevoegen. Door op deze toer te gaan kun je een heel boek schrijven waarin de mensen zichzelf tamelijk goed herkennen. Een mensenboek, om met Reve te spreken. Maar als ik het zo zou aanpakken zou er niets verhelderends in komen te staan over de werkloosheid. Wel over de dagelijkse ervaringen van een werkloze, maar niet over de vraag hoe werkloosheid ontstaat, en hoe de vooruitzichten zijn voor het verminderen van de huidige werkloosheid. Er zou voorbij gegaan worden aan de inflatie, aan de betalingsbalans, aan Keynes en aan bijna alles wat de economie, volgens mij, een interessant vak maakt.
Het andere uiterste zou zijn dat we een gewoon abstract economieboek zouden maken, met iets over vraag en aanbod, over de grensproduktiviteit, over de geldtheorie en over Keynes. Alles op een laag pitje, en zo begrijpelijk mogelijk, maar toch het gewone leerboekenwerk. Dat is makkelijk te schrijven, vooral als je niet bang hoeft te zijn voor plagiaat (en daar zijn wij niet bang voor). Plaatjes kunnen dan dienen ter opsiering. Een heel onbevredigende oplossing. Maar tegelijk vond ik de hele tijd, dat het zonder theorie toch niet gaat. Je kunt dus proberen om de theorie, zoals dat heet, terug te vertalen voor de gewone mensen. En tenslotte kun je proberen om het een te doen en het ander niet te laten: schrijven over mensen in hun dagelijkse leven en toch de modelbouw uitleggen en de structuren. Maar dan loop je weer op tegen de ijzeren beperking, dat er voor dit type boek een maximum geldt van 60.000 woorden, en dat is niet bijzonder veel. Toch heb ik geprobeerd, het allebei te doen. Dat leverde dus moeilijkheden op. | |
4De moeilijkheden ontstonden in de eerste plaats doordat abstracte ideeën zich inderdaad nauwelijks laten visualiseren. Ik heb dat probleem in het begin afgeschoven op de illustrator, die er ook niet zo vlot mee uit de voeten kon. Dat bevorderde de samenwerking niet, waar nog bij kwam dat ik zeer eigengereide opvattingen heb over de manier waarop iemand illustraties moet maken. Ik heb | |
[pagina 19]
| |
bijvoorbeeld uitgesproken meningen over kleuren. Allemaal niet geschikt om een mooie basis te leggen voor harmonieuze coöperatie met een tekenaar, die zichzelf au sérieux neemt. De frictie die daardoor ontstond is door onze projectleider op soepele wijze opgelost, maar toen was er veel tijd gaan zitten in experimenteren en afwachten. Tijdnood begon het project te beheersen. In de tweede plaats liepen we in een fuik doordat ik zoveel mogelijk concrete informatie wilde combineren met een geraamte van echte economische theorie. Ik had intussen The Serial gelezen en dat had een diepe indruk nagelaten. Consumptiegoederen mogen nooit of te nimmer worden aangeduid als consumptiegoederen - er moet sprake zijn van een turkooize jurk, met alle details erbij | |
[pagina 20]
| |
die mevrouw Morriën in haar moderubriek beschrijft. Ook het merk ware te vermelden en de winkel van herkomst. Niet een fiets maar een Ascot C 12 met trommelremmen en zes versnellingen (men herinnere zich de Motobecane uit The Serial). Dat type beschrijving is wel aardig, maar het vreet woorden. Daardoor bleef er voor de modelbouw onvoldoende ruimte over, met als gevolg dat de begrijpelijkheid er onder leed. Bovendien wilde ik enkele resultaten van het econometrisch onderzoek weergeven en ook dat kost vele lettertekens. Tenslotte moest in de tekst telkens voor aanknopingspunten worden gezorgd waarbij illustraties konden worden gemaakt - ook al weer een ruimtevretertje. Alles bij elkaar begon het typisch economische probleem van de schaarste massief voor mij op te doemen. Ik wou veel te veel. In de derde plaats bleken er tussen de verschillende medewerkers onderling en tussen de bemoederende instanties meningsverschillen te bestaan over de toelaatbare moeilijkheidsgraad. Daar kwamen we eerst nog wel aardig uit, tenminste dat dacht ik, maar opeens doemde er een conflict op met de CPNB. Die instelling laat de beslissingen over aan een commissie, bestaande uit enkele uitgevers en boekhandelaren. Deze bleek een vetorecht te hebben, waarvan ze in de herfst van 1978 gebruik maakte. We hadden toen een manuscript klaar en we zouden beginnen met de illustraties, maar het manuscript werd afgekeurd.
Ik heb achteraf nooit precies begrepen wat nu de argumenten waren, want ik ken de heren van de commissie niet - het overleg werd gevoerd door de uitgever, dat is Het Spectrum. Wat ik er van opving was dat de tekst te moeilijk was en te persoonlijk. Bovendien moest het ‘helemaal anders’, maar men wilde niet zeggen hoe dan wel.
Dit plaatste mij wel voor enkele dilemma's. Het is best te doen om een tekst makkelijker te maken. Je gooit er gewoon een aantal moeilijke stukken uit. Dat hebben we dan ook gedaan. Het economische model, waar ik zo dol op ben, is vrijwel spoorloos verdwenen. Het bleek trouwens, dat onze teamleider er ook aldoor niets in gezien had: te moeilijk, te abstract. Een paar stukken over de manier, waarop de gewone huisvrouwen pindakaas door jam vervangen, zijn alleen nog opgenomen bij wijze van grapje. De differentiaalquotiënten staan nu in een kartoen. De verklaring van inkomensverschillen aan de hand van gemeten produktiefunkties (Cobb-Douglas) is foetsjie. De keynesiaanse verklaring van betalingstekorten is zo goed als weg. Het jaargangenmodel met zijn uitstoot van arbeid wordt alleen nog terloops vermeld en door een suggestieve tekening toegelicht. Dat zijn, geloof ik, allemaal verbeteringen als men tenminste vindt dat de kopers van het boek van de maand niet al te hard mogen nadenken. En ik geef toe: het exerceren met zo'n Cobb-Douglas funktie vergt ook wel wat veel van het brein der huisvrouwen, waarvoor ik altijd zo graag schrijf. Maar ik heb geen concessies gedaan aan het idee, dat het boek de onderliggende structuren moet verduidelijken en dat het de lezer vertrouwd moet maken met de manier waarop economen denken. Ik vermoed, dat de heren van de CPNB wel niet tevreden zullen zijn al hebben ze hun veto dan ook plotseling ingetrokken.
Dat laatste verbaasde mij overigens wel, want hun tweede bezwaar - dat het boek zo ‘persoonlijk’ zou zijn - heb ik niet kunnen opvangen. Zeker, de stukken over het feminisme zijn geschrapt. Het door Henk Broekhuis geïnspireerde hoofdstuk ‘Wat niet zo is’ kwam te vervallen (vijftig populaire misverstanden). Het ‘debat over het kapitalisme’, geïllustreerd door een foto van ons eigen team, dat deels zeer fotogeniek is, ging niet door. Maar voor de rest: ik weet niet goed hoe ik onpersoonlijk moet schrijven. Het was immers niet zo, dat ik de lezer mijn politieke ideeën zat op te dringen. Integendeel, voortdurend wordt er in Kijk, economie op gewezen, dat de economie niet aan consumenten, ondernemers of politici kan uitleggen wat zij moeten doen. Dat moeten die mensen zelf beslissen. De economie kijkt toe en probeert de wereld te begrijpen. Weliswaar wijk ik in één hoofdstuk - het laatste - van dat beginsel af, en beschrijf een land zoals ik het graag zou zien, maar die politieke uitspatting wordt dan ook aangekondigd als iets zeer onwetenschappelijks. Iedereen kan er makkelijk mee van mening verschillen. Het persoonlijke zit in iets dat ik niet kan omschrijven en dat mij ook nooit is duidelijk gemaakt. Als de CPNB onpersoonlijke boeken van de maand wenst moeten ze een bureau af- | |
[pagina 21]
| |
huren om een tekst te schrijven, en zelfs dan vrees ik dat er nog individuele insluipsels in terecht komen. Ik denk eigenlijk dat ze wel iets persoonlijks wilden, maar dan niet het mijne. Nu, dan hadden ze een ander moeten nemen, maar daarvoor was het in de herfst te laat. Eind maart hadden de drukkers moeten beginnen te werken. Dat is eind april geworden.
Dat veto, al werd het dan later weer ingetrokken, heeft dus tot veel stagnatie geleid. Sommige teamleden lieten de moed zakken. Vooral voor de technische mensen, die een groot project zagen instorten, was de teleurstelling groot. Ik dacht: ‘och, zo'n tekst, die kun je altijd wel uitgeven, met of zonder de CPNB’; maar mij werd voorgerekend dat zo'n plaatjesboek dan een gulden of zestig moest kosten. Nu ligt het straks voor f 19.50 in de winkel. De stagnatie in de voortgang heeft later tijdnood opgeroepen, en dat er nu nog dingen in het boek zitten die mij niet bevallen valt voor een aanzienlijk deel daaraan te wijten. Ik denk vooral aan de foto's van de nieuwe architectuur en van de nieuwe technologie - de sektoren die, volgens mij, onze economie uit het slop moeten halen. Er staan nu ook wel mooie afbeeldingen in van de nieuwe economische wereld, maar ze zijn anders dan ik zou willen. Er is ook een schilderij afgebeeld dat mijn keus niet is, al werd het dan gemaakt door Thijs Röling.Ga naar voetnoot3) | |
5Wat ik vooral van deze produktie heb geleerd is de kracht der bijschriften. Je kunt een maffe foto laten opleven door woorden. Neem een jongen op een bromfiets - kan het vervelender? Of een vent die op een dwarsfluit speelt - kan het afgezaagder? Maar door ze naast elkaar te zetten en er op te wijzen dat fluit en fiets ongeveer evenveel kosten (er bestaat bovendien tenminste één bedrijf dat beide instrumenten maakt) wordt gesuggereerd dat de keuze van de subcultuur althans niet op het geld hoeft af te springen. Men kan het met die opvatting eens zijn of niet, maar uit twee simpele plaatjes plus een suggestieve tekst komt toch iets naar voren dat uit een puur verbale uiteenzetting ook wel blijkt, maar in het laatste geval zwakker. Vind ik tenminste. Ander voorbeeld. Tina Turner is altijd goed voor een mooi plaatje. De tijgers in Artis ook. Wat is het verband? Dit: de tijgers zitten sinds 1838 in de diergaarde, die destijds geheel werd betaald door enkele Amsterdamse notabelen en door de bezoekers. Nu betaalt de gemeente Amsterdam de helft van de exploitatie en ze heeft de terreinen en opstallen in eigendom. Zonder deze subsidies was het afgelopen met Artis, terwijl toch de inkomens van de mensen zeker vier of vijf keer zo hoog zijn als toen. Intussen trekt Tina Turner in haar tijgerpak volle zalen, geheel ongesubsidieerd. Hoe zit dat? Bestaat er verband tussen beide verschijnselen? Is er een Baumol-effect aan de gang? Zijn de mensen veranderd? Bestaan er geen notabelen meer? Moeten we over vijftig jaar de popsterren ook subsidiëren omdat ze anders geen stand houden tegen de verschoven koopkrachtstromen? Probleem! Probleem! Zo gaat het het hele boek door. Ik weet nu ongeveer hoe ik bijschriften moet maken. Eerst dacht ik: een paar woorden zijn genoeg, voor de goede verstaander. Zo in de geest van Time Magazine: drie woordjes onder een foto die verwijzen naar iets in de tekst, zodat de mensen gedwongen worden om de hoofdtekst te lezen. Maar dat dwingen berust op een verkeerd idee. Lezers laten zich niet dwingen. Ik betrap mij er vaak op dat ik bij lezing van Time wel even zoek naar de passage in de hoofdtekst, maar die vaak niet zo gauw kan vinden, waarop ik het hele geval geirriteerd laat vallen. Ongeduldig dus. Maar ongeduld is waarschijnlijk ook een eigenschap van de lezer van de maand. Zij wil plaatjes zien met bijschriften die voor zichzelf spreken. Dus begon ik ze langer en langer te maken, daartoe aangemoedigd door George. En ze begonnen los te raken van de hoofdtekst - een prima truc om allerlei dingen, die in de lopende redenering storend zouden werken, als zij- | |
[pagina 22]
| |
sprongen mee te nemen. Het gevolg is dat de kopers in september eigenlijk twee teksten kopen. Eén doorlopende verhandeling, in grote magere letters; en een kleine vette reeks van commentaren en invallen. De foto's en de tekeningen vormen de verbinding tussen beide.
Deze opzet heeft dan het verdere voordeel dat de auteur zichzelf kan tegenspreken. Zo leg ik uit welke argumenten er aangevoerd kunnen worden tegen het subsidiëren van crèches. Bij een foto van een crèche, een hele mooie overigens, en gespeld kresj, blijkt dat ik, persoonlijk, voorstander ben van deze subsidies. De lezer moet namelijk niet denken dat ik haar voorhoud wat zij denken moet behalve dat zij af en toe echt moet nadenken voor zij iets beweert.
Nog een voorbeeld. Het gaat in een boek als dit niet aan, de keynesiaanse grafieken te tekenen; te schoolmeesterig. Wat wel kan, althans volgens mij: we laten een econoom zien, die stap voor stap de keynesiaanse grafiek op een bord tekent. Het liefst had ik Samuelson gehad, die deze prentjes min of meer heeft uitgevonden, maar die hadden we niet bij de hand en om nu een vaderlands didacticus te vragen - nee. Dus heeft Wim een kartoen getekend van een professionele uitlegger die zeer tevreden naar zijn eigen prestatie kijkt. Het voilà van de goochelaar, dat bij iedere docent bekend is. In het bijschrift wordt dan meegedeeld dat de theorie van Keynes zo populair is onder schoolmeesters omdat je haar zo makkelijk kunt uitleggen - 't kan op de HAVO gebeuren (met rechte lijnen), op de HEAO met krommen, en zo voorts. Drie vliegen in één klap: Keynes toch lekker uitgelegd, afstand genomen van de schoolmeesters (inclusief de auteur) en bovenal: een van de redenen aangegeven waarom de theorie van Keynes zo verbreid raakte - 't is een gedachtenspel dat je zelf had kunnen bedenken.
Want in feite gaat Kijk, economie niet alleen over mensen maar vooral over ideeën. Van dit boek zullen ze niet kunnen zeggen wat Hans Friedeman in De Volkskrant schreef over Chriet Titulaer's De mens en het weer, namelijk dat er geen samenhangende uitleg wordt gegeven. Ze zullen van dit boek wel weer zeggen dat het te moeilijk is voor de huisvrouw, hetgeen volgens mij een vorm van antifeministische minachting inhoudt, of dat het badinerend geschreven is, of dat ze het te persoonlijk vinden. Rudy Kousbroek had ongetwijfeld gewild dat aan de lezer hogere eisen werden gesteld - zij moet intelligent, goed-geïnformeerd en sterk belangstellend zijn - maar dat gaat mij net iets te ver. De economen zullen er afstand van nemen omdat er te zwaar op Pareto wordt geleund of omdat de rol van het geld wordt onderschat of omdat ze liever wat meer hadden gelezen over de openbare financiën. De politieke beoordelaars zullen politiek kritiek hebben omdat ze een andere kijk hebben op de klassenstrijd. In Rotterdam zullen ze vinden dat er te weinig in staat over hun haven. Maar dat is zoals het moet zijn. Als ik het nog eens over zou moeten doen - hopelijk niet, want de tekst is al een keer of vijf herschreven - zou ik veel verder gaan met de carmiggeltisatie. Er zouden gesprekken worden weergegeven van mensen op de vluchtheuvel, in de trein, in de wachtkamer (niet in de kroeg). Dat zou in de plaats komen van verhandelingen met pro's en contra's. De economie is vergeven van teksten met veel enerzijds en anderzijds. Dat heb ik vermeden door standpunten weer te geven, op de manier waarop I.B. Cohen dat zestig jaar geleden deed - het heeft zijn boek Hoofdlijnen van de Staathuishoudkunde destijds de karakteristiek opgeleverd ‘ja zeggen sommigen, nee zeggen anderen, toch wel zeggen weer anderen’. Hier en daar laat ik debaters aan het woord, vooral als het over de vakbonden gaat (en hele stukken gaan over vakbonden). Maar dat is voor uitbreiding vatbaar. Ik heb het ook wel geprobeerd, maar stuitte op de moeilijkheid dat de tijdgenoten die aan het woord zijn zo moeilijk kunnen worden beschreven zonder in stereotypen of in neerbuigendheid te vervallen. Carmiggelt heeft daar geen last van. Hij voert een vrolijke sjekkiesdraaier ten tonele of een oude man met een zeer klein hondje en niemand gaat denken dat hij zichzelf boven deze figuren stelt. Carmiggelt hoeft geen speciale moeite te doen om dédain te vermijden (behalve als hij het over Surinamers heeft - dan neemt hij, om alle misverstanden uit te sluiten, de moeite om hun fraaiheid, opgewektheid, argeloosheid te noteren, en van vrouwen en kinderen worden vaak gezegd dat ze ‘goed gelukt’ zijn). Maar ik constateerde dat ik het moeilijk vond om sprekers domme dingen te laten zeggen, en ze | |
[pagina 23]
| |
toch een beetje geloofwaardig te laten overkomen. Of ik liet welzijnswerkers aan het woord die ik dan met evenveel sympathie beschreef als Carmiggelt zijn rijksgenoten. Of ik putte mij uit in meegevoel voor de aanhangers van Marcuse en Illich - zeer verdacht - zonder dat de tekst daardoor merkbaar aan geloofwaardigheid won. Of ik beschreef een levendig en af en toe hooglopend gesprek tussen de makers van het boek (met foto's) waarbij het mij opviel dat de nuchtere opmerkingen altijd werden gemaakt door Ruth en de meer warrige door iemand anders. (Een vertekening van de echte, historische waarheid. Was het niet Ruth, die met het idee kwam, op de omslag een ei af te beelden?) 't Valt niet mee, hoor, om vooroordelen te verbloemen. Toch zou ik het nog wel eens willen proberen om de waarheid, voorzover die bestaat, te laten opbloeien uit lome twistgesprekken in openbare gelegenheden. Met tekeneningen van Peter Vos en Wim van Iterson. Hoewel het dus allemaal veel beter had gekund en ik het eerst nog moet zien, in kleur en al, als ik het boek deze zomer echt in handen heb, ben ik toch geneigd het wel een aardig geheel te vinden. Er staan heel suggestie- | |
[pagina 24]
| |
ve tekeningen in, en mooie foto's, bijvoorbeeld van Tinbergen en Peschar (de laatste zou in de wereld van de eerste een heel stuk inkomen moeten inleveren, net als ik trouwens). Het boek zal de lezer aanmoedigen een gulden uit zijn beurs te halen om te kijken of er een visje op staat (het merkteken van de muntmeester Van Hengel) of de haan van Van den Brandhof. Sommige lezers zullen begrijpen dat een bank geld produceert. Anderen, dat algemene loonsverhogingen ongeschikt zijn om het reële inkomen van de arbeidende bevolking te verhogen, en dat geldloon en reëel loon door verschillende dingen worden bepaald. Ik hoop dat iedereen zal inzien dat de inkomensegalisatie inderdaad fors is voortgeschreden, en dat het niet waar is dat er niets verandert in de inkomensverdeling - maar tevens dat de ene Nederlander nog veel en veel rijker is dan de andere, zodat de stelling die ik eens hoorde uit de mond van een VVD-politicus (‘we lopen ongeveer drie op één’) ons misleidt. Misschien zal de angst voor de chips wat afnemen, al ben ik er niet zeker van dat die angst bestaat, bij de gewone mensen.
Wat mij ook zeer bevalt is dat Renate Rubinstein al meteen op de eerste bladzijde optreedt, en Betty Thomese op de tweede (hoewel de meeste lezers dat laatste niet zullen merken). Van Bart Stuurwold, de sympathieke fietsenmaker in de Kijk in 't Jatstraat, is een grote foto opgenomen, onder vermelding van zijn opvattingen over de veranderingen die er in zijn ambacht zijn opgetreden en hoe dat zo komt. Het hele eerste hoofdstuk van de General Theory is, als foto, afgedrukt. Die kleurrijke inkomensoptocht, waarin half Nederland meeloopt, is toch nog goed gekomen. Er staan ook best aardige grapjes in - het aardigste werd aangebracht door Pon. Sommige vrienden zullen veel herkennen. Mijn vijanden zullen zich ergeren. Bij De Volkskrant kunnen ze wel vast een advocaat in de arm nemen, maar dat zal ze niet helpen, want er zit net geen proces wegens smaad in. En die Borst Krankius uit Leiden mag ook wel uitkijken. Net als Henk van der Meyden natuurlijk, die samen met Piet Grijs, of Grijp, netjes wordt neergezet in het stinkende hoekje waar hij thuis hoort.
Het meest leerzame zat voor mij toch nog elders. Als je eenmaal gezegd hebt dat de economie over mensen gaat moet je het ook waar maken. Nu is dat, in theorie, niet zo moeilijk. Sinds 1870 is de satisfactie van de consument het uitgangspunt van de waardeleer, en de produktiemiddelen ontlenen hun waarde aan wat de consument er uiteindelijk, na inschakeling van de ondernemingen, voor geeft. Fabrieken zijn pas economisch als ze de behoeftebevrediging verhogen, niet omdat ze werk scheppen of rook uitstoten. De cultuur is dan ook niet minder economisch dan de produktie van staal. Dat zijn allemaal bekende dingen, al is het best aardig om ze nog eens duidelijk op te schrijven.
Maar er bleef voor mij toch één punt dat telkens terug kwam. De economie werkt met een bepaald mensbeeld. De oude homo economicus heeft weliswaar nooit bestaan en zijn spookbeeld is door Hennipman definitief uitgedreven, maar de economie spreekt toch erg graag over kiezen en afwegen en reageren op prijsprikkels en beslissen met een oog op kosten en baten. Dat suggereert toch iets van vrijheid om te kiezen. Wie de traditionele economie in het hart wil treffen moet daarom die keuzevrijheid aanvallen. Marcuse en Illich beweren dat de mensen onder het kapitalisme niet vrij zijn, op geen enkel punt. Niet als ze naar school gaan en niet bij de dokter en eerst recht niet in de winkel. Als je de economie wilt uitleggen aan (bijna) iedereen, en dat is wat ik wil, dan ben je wel verplicht om deze kwestie, van het mensbeeld dus, goed te doordenken voor je iets opschrijft. Schrijven dwingt trouwens tot denken, dat is het mooie er van.
Nu is dit wel een bekende kwestie, van het mensbeeld, maar ik had er nog nooit over geschreven. In de vaktijdschriften kan dat alleen gebeuren als je er eerst zeer veel over leest, en de meeste boeken over het onderwerp zijn dik en vervelend. Op college spreek je er over, maar dat gebeurt meer en meer gedachteloos. Nu werd ik gedwongen om nog eens op te schrijven wat ik vind van de discussie tussen de aanhangers van vrijemensen-vrije-keuze en de niks-geen-vrijheid school. Of anders gezegd: kiezen de mensen of kiest het lot voor je? Ik zal dat hier nu maar niet herhalen - dat leest u misschien wel in september, in de ‘aktieperiode’. En aanstonds begin ik met het schrijven van een stripverhaal. |
|