Hollands Maandblad. Jaargang 1979 (374-385)
(1979)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
1. Begripsverwarring.Op ogenblikken dat niet alle beoefenaren van een wetenschap hetzelfde pakket uitgangspunten, vooroordelen en waarden (‘paradigma’) hebben, slaat een begripsverwarring toe, die Kuhn als volgt beschrijft: ‘In the first place, the proponents of competing paradigms will often disagree about the list of problems that any candidate for paradigm must resolve. (...) More is involved, however, than the incommensurability of standards. (...) Within the new paradigm, old terms, concepts, and experiments fall into new relationships one with the other. The inevitable result is what we must call, though the term is not quite right, a misunderstanding between the two competing schools (...) Both are looking at the world, and what they look at has not changed. But in some areas they see different things, and they see them in different relations one to the other. That is why a law that cannot even be demonstrated to one group of scientists may occasionally seem intuitively obvious to another.’Ga naar eind1) De taalkunde zit al meer dan twintig jaar in een begripsverwarring zoals door Kuhn beschreven. Aan de ene kant staan zij die uitgaan van de beginselen van de Amerikaan N. Chomsky (de transformationalisten of TG'ers), aan de andere kant zij die dat niet doen. Veel energie gaat verloren met onverkwikkelijk gepolemiseerGa naar eind2), nog veel meer doordat wat de ene partij ontdekt niet tot de andere doordringt en moet worden herontdekt. Men kan betreuren dat de strijdende partijen zich niet wat eerlijker en grondiger in elkaars werk verdiepen, maar het is niet anders, en we zullen ermee moeten leven totdat de dingen langs de natuurlijke weg uitkristalliseren. Het is alleen de vraag of we daar in Nederland de tijd voor zullen krijgen. De kringen waar het zgn. ‘wetenschapsbeleid’ vandaan komt, lijken niet te beseffen dat een Kuhniaanse begripsverwarring de nodige omzichtigheid eist. | |
2. Zijn TG'ers arrogant?De aanhangers van de TG stellen zeer specifieke methodologische en inhoudelijke eisen, en maken er geen geheim van dat zij taalkunde die aan deze eisen niet voldoet, zien als een niet- of in het beste geval voorwetenschappelijk gedoe, dus als kwakzalverij.Ga naar eind3) Het natuurlijke gevolg is dat ze soms doen alsof er buiten de TG geen taalkunde bestaat. Enkele voorbeelden. De Basiskursus algemene taalwetenschap van G.J. de Haan, G.A.T. Koefoed en A.L. des Tombe (Assen/Amsterdam 1975) is geen inleiding tot het geheel van de algemene taalwetenschap, maar alleen tot de TG; het Lexicon van de taalwetenschap van G.E. Booij, J.G. Kerstens en H.J. Verkuyl (Utrecht/Antwerpen, 1975) bevat vrijwel alleen termen uit de TG; de lezer van A. Kraaks Linguistics in the Netherlands 1972-1973 (Assen/Amsterdam, 1975) kan nauwelijks vermoeden dat er in Nederland ook andere dan transformationalistische taalkunde bedreven wordt, vooral niet als hij in het voorwoord leest: ‘the papers in this volume give an excellent idea of the linguistic activities that are going on in the Netherlands’ (blz. 3).Ga naar eind4) Het Academisch Statuut eist dat talenstudenten voor hun kandidaatsexamen kennis maken met de algemene taalwetenschap; in Utrecht krijgen ze alleen TG. Dit soort optreden, dat ook buiten Nederland voorkomt, wordt vaak voorgesteld als arrogantie. Zo stelt Chafe in zijn terugblik op de opkomst van de TG in Amerika: ‘...I found myself repelled | |
[pagina 8]
| |
by the arrogance with which these other ideas were propounded. One opinion that has remained with me from then until now is that the complexities of the universe, linguistic or otherwise, are so vast that one cannot help but be awed and humbled by them, and that arrogance in a linguist betrays at least a lack of perspective on the problems which confront him.’Ga naar eind5) Naar mijn mening gaat dit aan het wezen van de zaak voorbij. Wat Chafe en zo vele anderen als arrogantie zien, komt vrijwel automatisch voort uit achtergronden van de TG en kan haar aanhangers moeilijk verweten worden. Immers, wie oprecht vindt dat ieder die het met hem oneens is kwakzalverij bedrijft, dient daar ook naar te handelen. Niemand verwijt een medicus arrogantie als hij gebedsgenezers en handopleggers het werken onmogelijk probeert te maken. | |
3. De Stichting Taalwetenschap.De Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO) subsidieert bijna alle taalkunde die niet door de universiteiten wordt verricht. Wie in aanmerking wil komen voor ZWO-steun, dient volgens bepaalde richtlijnen een aanvraag in, die beoordeeld wordt door een commissie van deskundigen, die zelf naar believen advies kan inwinnen. Op grond van deze beoordeling wordt de aanvraag al dan niet toegewezen. Deze procedure heeft zijn tijd gehad en wordt op het moment vervangen door iets anders en veel ingewikkelders. De plaats van de commissie wordt geleidelijk ingenomen door de Stichting Taalwetenschap, die in de toekomst alle aktieve beoefenaren van de taalkunde zal omvatten. De Stichting is per tak van de taalkunde opgedeeld in zgn. ‘werkgemeenschappen’ (WG's). Dit jaar loopt voor het eerst een groot deel van de aanvragen via de Stichting. Dat gaat als volgt. Een aanvraag moet eerst worden goedgekeurd door de desbetreffende WG, die daarbij het recht heeft te eisen dat er wijzigingen in worden aangebracht. Is de aanvraag door de WG goedgekeurd, dan komt hij in de zgn. ‘prioriteringsvergadering’, waaraan het Stichtingsbestuur, de Adviesraad en de voorzitters van alle WG's deelnemen; van te voren heeft het Stichtingsbestuur een voorstel geformuleerd, na schriftelijk advies te hebben ingewonnen van de Adviesraad. De prioriteringsvergadering stelt niet alleen prioriteiten vast, maar kan aanvragen alsnog afwijzen en heeft, evenals eerder de WG, het recht veranderingen te eisen.Ga naar eind6) Over deze opzet is veel te zeggen. Ten eerste gaat het veel meer mensen veel meer tijd kosten, zonder dat duidelijk is wat daar voor voordelen tegenover staan. Ten tweede valt het repressieve karakter op: een aanvraag moet tweemaal (of eigenlijk driemaal, zie noot 6) worden goedgekeurd, maar hoeft maar eenmaal te worden afgewezen. Het is veelzeggend dat de hogere lagen (Stichtingsbestuur/Adviesraad/WG-voorzitters) de WG's wel vertrouwen als afwijzende maar niet als goedkeurende instanties. Ten derde komt de bevoegdheid van WG en prioriteringsvergadering tot het eisen van veranderingen in feite neer op preventieve censuur. Ten vierde bestaat het gevaar dat de onderzoekers hun motivatie verliezen, omdat ze hun werk niet langer naar eigen inzicht mogen inrichten. Ten vijfde is het een onhanteerbare structuur in tijden van Kuhniaanse spraakverwarring. Om aanvaard te worden moet een aanvraag de steun krijgen van zowel de meerderheid van de beoefenaren van het betreffende deelgebied (de WG) als van de kopstukken in de hogere organen. Dit zal vrijwel zeker leiden tot de ondergang van minderheidsopvattingen; terloops wordt de opkomst van eventuele revolutionaire of ikonoklastische richtingen verhinderd.Ga naar eind7) Chomsky mag van geluk spreken dat hij om zijn onderzoek te mogen doen alleen maar door Nelson Goodman hoefde te worden voorgedragen bij de ‘Society of Fellows’ van Harvard University. In de Stichting Taalwetenschap had hij geen schijn van kans gehad. | |
4. ‘De dialektologen zijn te goed georganiseerd.’De Stichting Taalwetenschap, die aanvankelijk een organisatie van vooral TG'ers was, is nog jong en telt nog maar een klein aantal WG's, die lang niet alle gebieden van de taalkunde omvatten.Ga naar eind8) Nu de Stichting het instrument voor subsidieverlening wordt, moet de gehele taalkunde over WG's worden verdeeld. Daar zijn twee manieren voor: men kan uit het niets nieuwe WG's vormen, en men kan bestaande WG's laten uitdijen en bij het bereiken van een zekere om- | |
[pagina 9]
| |
vang opsplitsen. Wat het beste is, zal natuurlijk van geval tot geval verschillen. De Stichting heeft echter zonder meer voor de uitdij- en afsplitsvariant gekozen, die zij omschrijft als ‘groeikernbeleid’. Dit geeft het bestuur en de voorzitters van de bestaande WG's namelijk een betere greep op wat er gebeurt. Dat dit geen loze kreet is, blijkt uit de manier waarop de Stichting de dialektologen tegemoet treedt. De Nederlandse dialektologen (in meerderheid niet-TG'ers) hebben al enige jaren hun eigen forum, de ‘Dialektologenconferentie’, gevormd op initiatief van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Het was te verwachten dat de Stichting Taalwetenschap deze organisatie desgewenst onmiddellijk als ‘WG in oprichting’ bij ZWO voor erkenning zou voordragen. Zij bleek daar echter niet voor te voelen. Toen onder de dialektologen hierover gemor ontstond, werd het hun toegestaan in de Stichting te komen als ‘Werkverband’, wat inhoudt dat ze wel mogen vergaderen maar niet meebeslissen. Op een vergadering van de WG Morfologie, 26 februari in Amsterdam, legde prof. Al (TG) uit waarom de dialektologen niet als WG waren erkend. Een van de redenen was: ze zijn ‘te goed georganiseerd’.
Vanuit TG-oogpunt is deze op het eerste gezicht niet zo fraaie handelwijze zeer goed te begrijpen: losse kwakzalvers zijn nog wel onder de duim te houden, maar een goed-georganiseerde kwakzalversorganisatie dient in het belang van de Wetenschap te worden ontmanteld. | |
5. Kaders, kadertjes en modder.Op 8 maart jongstleden vond in Leiden de jaarvergadering van de Stichting Taalwetenschap plaats. 's Ochtends hield prof. Al, voorzitter van de WG Morfologie, een voordracht onder de titel Taalkundig onderzoek in de moderne talen, bedoeld om een overzicht te geven van wat er op de Nederlandse universiteiten gebeurt aan Franse, Engelse en Duitse taalkunde. Hij had hiertoe bij een aantal universiteiten de verslagen van de zgn. ‘projektinventarisatie’ opgevraagd, dwz. de lijsten met samenvattingen van onderzoeksplannen en lopend onderzoek. Prof. Al schetste een somber beeld. Een deel van het onderzoek is zo slecht, dat hij gedwongen was het als ‘modder’ te bestempelen. Positief was hij alleen over onderzoek dat in een zgn. ‘kader’ plaatsvindt, waarmee hij (zoals ook te verwachten) uitsluitend een TG-kader bleek te bedoelen. Voor de niet-transformationalistische, maar toch tegen de TG aanleunende ‘Functional Grammar’ van prof. Dik gebruikte hij de aanduiduiding ‘kadertje’.Ga naar eind9) De voordracht van prof. Al gaf de aanwezigen een duidelijk inzicht in de | |
[pagina 10]
| |
criteria die in de toekomst bij het beoordelen en - niet te vergeten - wijzigen van onderzoeksaanvragen zullen worden aangelegd: een projekt is alleen aanvaardbaar als het in een kader past en het enige erkende kader is de TG, wellicht afgezien van enkele ‘kadertjes’ die dicht genoeg bij de TG staan om te kunnen worden getolereerd. | |
6. Survey-onderzoek in Afrika.Na de middagboterham was het Herzien Concept van de Beleidsnota van de Stichting Taalwetenschap (HCBST) aan de orde. Aangezien het besluit de dialektologen buiten de deur te houden een belangrijk inhoudelijk aspekt van het HCBST vormde, waren er vele dialektologen komen opdagen, en bovendien enige andere niet-TG'ers en veldwerkers, verontrust door berichten over de uitlatingen van prof. Al in Amsterdam (zie boven). Voorafgaand aan de vergadering lieten deze laatsten het Bestuur weten te willen overgaan tot de oprichting van een WG Descriptieve Taalkunde; het Bestuur reageerde afwijzend. Gezien de onverwacht grote opkomst van verontrusten zat de voorzitter, prof. Cohen, met het probleem hoe de vergadering tot een goed einde te brengen. Zijn oplossing was: tijdrekken. Volgens de agenda moesten, voorafgaand aan de algemene discussie, de voorzitters van de WG's de mening van hun WG over het HCBST uiteenzetten. Dit ging tergend langzaam. Steeds weer beloofde prof. Cohen dat het dialektologenprobleem later aan de orde zou komen, maar toen de voorzitters van de WG's eindelijk klaar waren, was het vijf uur en (‘helaas’) tijd om de vergadering te sluiten, hoewel de zaalbeheerder te kennen had gegeven dat het wat hem betrof nog door mocht gaan. Ook deze op het oog minder fraaie handelwijze is verklaarbaar uit het hoge doel: het terugdringen van de kwakzalverij. Wie tijd rekt, moet toch de tijd ergens mee vullen, en prof. Cohen deed dat door vrij vaak in te gaan op interrupties van de niet-TG'ers en veldwerkers in de zaal. De meeste interrupties kwamen van prof. Ebeling (niet-TG), die de Stichting o.a. verweet de dialektologie tot een ‘wetenschappelijk Baskenland’ te willen maken. Uit de antwoorden van prof. Cohen en andere Stichtingskopstukken zoals dr. Verkuyl en prof. Al bleek overduidelijk dat niet-TG'ers en veldwerkers weinig goeds van de Stichting Taalwetenschap te verwachten hebben. Zo vroeg mevr. van Leijnseele hoe de Stichting zou reageren als zij een aanvraag zou indienen voor survey-onderzoek in Afrika (dwz. oriënterend onderzoek, bedoeld om te kijken welke talen en dialekten waar precies gesproken worden, ten einde te kunnen beslissen waar men het best gedetailleerder aan de slag kan gaan). In zijn antwoord zei prof. Cohen best te kunnen begrijpen dat mevrouw graag een reisje naar Afrika wil maken omdat ze het daar zeker prettig vindt en er aardige kennissen heeft, maar dat ze niet hoefde te rekenen op goedkeuring van zo'n aanvraag, want dat dit soort werk meer iets is voor een student-assistent. Ook merkte hij op niet in te zien hoe zulk onderzoek een bijdrage tot de Nederlandse taalkunde kan leveren. De motivering van dit antwoord is interessant. Prof. Cohen is kennelijk niet op de hoogte van twee dingen, nl. (a) dat survey-onderzoek meestal in afgelegen en onprettige gebieden moet worden verricht en gepaard pleegt te gaan met ongemak en frustraties, en (b) dat een onervaren studentassistent nou juist niet de meest aangewezen persoon is om dit werk te doen, gezien de (algemeen-bekende) grote complexiteit van de Afrikaanse talen en de afwijkende cultuur van de sprekers, die een subtiele benadering vereist. Dit brengt ons terug naar het begin van dit stuk. | |
7. ‘Voorwetenschappelijke feitjesverzamelarij’.De begripsverwarring die TG en niet-TG scheidt, is niet alleen een kwestie van verschillende uitgangspunten, vooroordelen en waarden, maar ook van desinformatie zoals aan de dag gelegd door prof. Cohen in zijn antwoord aan mevr. van Leijnseele. Onder aanhangers van de TG bestaat namelijk vrij algemeen de onjuiste voorstelling als zouden niet-TG'ers zich schuldig maken aan ‘voorwetenschappelijke feitjesverzamelarij’. Deze misvatting berust grotendeels op Chomsky's beschrijving van wat hij noemt de ‘strukturele taalkunde’. Het enige wat beoefenaren van deze taalkunde volgens Chomsky doen, is het aanwijzen en catalogiseren van regelmatigheden van een tekst, het maken van ‘descriptive statements about a givencorpus (text)’, ze | |
[pagina 11]
| |
vinden dat ‘true linguistic science must necessarily be a kind of pre-Darwinian taxonomy concerned solely with the collection and classification of countless specimens’, ze hebben een ‘largely irrational objection to explanatory theories as such’, ze beperken zich tot ‘an area of investigation that is determined by the applicability of certain tools and methods, rather than by problems thatare of intrinsic interest in themselves’.Ga naar eind10) Deze beschrijving is vrij goed van toepassing op de taalkunde die Chomsky in zijn studietijd leerde kennen, het zgn. ‘post-Bloomfieldianisme’ van bv. Bloch en HarrisGa naar eind11), maar gaatvolkomen voorbijaan de aanpak van andere niet-transformationalistische richtingen. Chomsky zelf laat er zelden twijfel over bestaan dat zijn uithalen naar de ‘structurele taalkunde’ vooral aan het adres van de post-Bloomfieldianen gericht zijn, en het is wonderlijk dat onder TG'ers zo algemeen het idee heeft postgevat dat iedereen die het niet met ze eens is, er eo ipso de rare benadering van Bloch en Harris op na houdt.Ga naar eind12) Het ongelukkige is, dat deze volmaakt onnodige misvatting, die in hoge mate mede-schuldig is aan de kloof tussen TG en niet-TG, zichzelf in stand houdt. De rotsvaste (maar op niets gebaseerde) zekerheid dat alle niet-TG aan alle kwalen van het post-Bloomfieldianisme lijdt, houdt TG'ers ervan af kennis te nemen van wat er buiten de TG gebeurt. We gaan even terug naar Kuhn. Zoals we gezien hebben maakt volgens hem desinformatie een wezenlijk deel uit van iedere wetenschappelijke begripsverwarring. Dat houdt natuurlijk niet in dat de betrokkenen zich daar maar bij moeten neerleggen. Integendeel. Willen ze bevredigend verder kunnen werken, dan moeten ze ontdekken waar de principiële meningsverschillen ophouden en de desinformatie begint: ‘The men who experience such communication breakdowns must, however, have some recourse. (...) both their everyday and most of their scientific world and language are shared. Given that much in common, they should be able to find out a great deal about how they differ.’Ga naar eind13) Jammer genoeg is dit voorstel alleen uitvoerbaar als beide partijen ertoe te brengen zijn | |
[pagina 12]
| |
zich welwillend tegenover elkaar op te stellen en zich aan gemeenschappelijke regels te houden. Gezien de sfeer in de Nederlandse taalkunde (vgl. noot 2) valt niet te verwachten dat dit op korte termijn te verwezenlijken is. ZWO hoort daar rekening mee te houden. | |
8. Voorwetenschappelijk verzamelde feitjes.Het transformationalistische taboe op alle soorten taalkunde die niet direct gericht zijn op toetsing van een TG-theorie, dreigt onherstelbare gevolgen te hebben voor de dialektologie en de descriptieve taalkunde, dwz. die takken van de taalwetenschap die zich bezighouden met het beschrijven en documenteren van taalvormen die binnen niet al te lange tijd zullen zijn uitgestorven. Ten eerste lijken de beoefenaren van deze activiteiten op het eerste gezicht inderdaad aan voorwetenschappelijke feitjesverzamelarij te doen, ten tweede is bij dit type onderzoek het aandeel van de niet-TG'ers betrekkelijk groot, ten derde zou het, gezien de vluchtige aard van het onderzoeksobject, schadelijk zijn als er lange jaren gewacht zou moeten worden totdat de wetenschappelijkheid van het vak tot ieders bevrediging is aangetoond. Onder TG'ers komt de volgende redenering voor: zoals iedereen weet, is ongestuurde waarneming zinloos; voor verantwoorde waarneming is een zgn. ‘theorie’ nodigGa naar eind14); welnu, de TG is de enige volwaardige taalkundige theorie; dialektologie of descriptieve taalkunde die niet vanuit de TG werkt, maakt zich dus schuldig aan ongestuurde waarneming, is dus zinloos en dient dus te worden verworpen.Ga naar eind15) Ik neem voor het gemak even aan dat de TG inderdaad de enige volwaardige taaltheorie biedt. Zelfs dan is de redenering onjuist. Dat komt doordat de TG buitengewoon abstract is; alvorens met de studie van een nog niet beschreven taal of dialekt op een punt te komen waar de onderzoeker zich zinvol door de TG kan laten leiden, moet hij zich eerst een tijdlang van theorieën van een aanzienlijk lager abstractieniveau hebben bediend. Dit stelt iedere veldwerker die met een nog onbekende taalvorm bezig is (TG'er of niet) bloot aan de beschuldiging dat hij voorwetenschappelijke feitjesverzamelarij bedrijft.Ga naar eind19) Eerst moet de veldwerker uitmaken waar hij aan het werk zal gaan. Als er over een gegeven taalvorm al veel bekend is, kan hij zijn vraagstelling laten bepalen vanuit de TG of een andere abstracte theorie; is dat echter niet zo (en dat is al gauw het geval), dan komt hij bij veel minder abstracte criteria terecht, bv.: wijkt de bewuste taalvorm sterk af van de omgeving? Is er haast bij, omdat er nog maar enkele hoogbejaarde tweetalige sprekers over zijn? Valt aan te nemen dat er vanuit het standpunt van de historische taalkunde interessante gegevens te halen zijn?Ga naar eind17) In gebieden waar niets of nagenoeg niets over bekend is, moet survey-onderzoek plaatsvinden (zie boven). Heeft de onderzoeker gekozen, dan moet hij een geschikte informant zien te vinden. Ook hier kan de TG niet bij helpen, wat niet wegneemt dat het moet gebeuren. Het is moeilijk en tijdrovend werk: er moet iemand gevonden worden die (a) de taalvorm in kwestie nog goed kent, (b) een goed taalgevoel heeft (a en b gaan niet altijd samen), (c) zich niet laat intimideren, (d) niet bang is om toe te geven dat hij iets niet weet, (e) tijd heeft, (f) het onderzoek leuk vindt, enz. enz. Vervolgens kan het eigenlijke werk beginnen. De onderzoeker is dan nog zeer ver af van de TG of enige abstracte theorie: hij moet zo vertrouwd raken met zijn taal of dialect, dat hij het materiaal betrouwbaar kan noteren, hij moet een lijst van enige duizenden woorden samenstellen (met betekenis), hij moet achter de hoofdlijnen van zinsbouw en grammatica zien te komen, enz. Al deze dingen doet hij natuurlijk niet ongestuurd, maar ook niet vanuit een abstracte theorie als de TG. Het gaat om simpele gegevens, die voor iedere denkbare theorie relevant zijn en door iedere denkbare theorie verantwoord moeten kunnen | |
[pagina 13]
| |
worden. Zonder eerst al dit eenvoudige handwerk te doen is het onmogelijk op een punt uit te komen waar men zijn vraagstellingen vanuit de TG zou kunnen formuleren. Door TG'ers met veldwerkervaring wordt dit ook grif toegegeven. Zo stelt P.C. Muysken in zijn werk over het Quechua van Ecuador (een zuidamerikaanse Indianentaal): ‘Work done on South American Indian languages by non-native linguists, such as my work on Ecuadorian Quechua, hardly ever, if at all, reaches the level of definiteness, exactitude and detail which would be necessary for the purpose of making theoretical claims. (...) Only when a coherent and plausible account has been given of a substantial set of data will it be possible to make a contribution to the theory of grammar from the perspective of Quechua data. (...) For these reasons, few theorectical claims are made here relating to the theory of grammar.’Ga naar eind18) Ik heb wel eens horen beweren dat gegevens die door niet-TG'ers zijn bijeengebracht irrelevant zijn voor de TG, gezien de diepgaande theoretische verschillen tussen de twee benaderingen. Dit is echter aantoonbaar onjuist. De TG gaat zeer vaak uit van door niet-TG'ers verzamelde gegevens. Chomsky stelt zelf dat ‘structural linguistics has enormously broadened the scope of information available to us and has extended immeasurably the reliability of such data.’Ga naar eind19) Hieruit blijkt dat hij door niet-TG'ers bijeengebrachte feiten wel degelijk beschouwt als feiten in de zin van zijn theorie. Dit wordt door de praktijk bevestigd. Voor de Engelse fonologie die hij samen met Halle geschreven heeft, ging hij uit van Kenyon en Knotts A pronouncing dictionary of American English (Springfield, Mass., 1944)Ga naar eind20) Als de door Kenyon en Knott verzamelde ‘voorwetenschappelijke feitjes’ uitgangspunt kunnen zijn van een transformationalistische analyse, van waar dat enorme wantrouwen als het gaat om taalvormen waar we haast niets van weten, en die meestal op uitsterven staan, zodat alle informatie die we nog kunnen krijgen (voorwetenschappelijk of niet) meegenomen is? | |
9. Conclusies.1) De taalkunde beleeft op dit moment een Kuhniaanse begripsverwarring, die o.a. de volgende componenten omvat: (a) verschil van opvatting over een aantal uitgangspunten, vooroordelen en waarden (vgl. ook noten 9 en 14), (b) gebrek aan kennis bij TG'ers over de niet-TG (par. 7, vgl. noot 17), (c) een misverstand over de status van door niet-TG'ers bijeengebrachte gegevens binnen het kader van de TG (par. 8). 2) De wijze waarop de Stichting Taalwetenschap de subsidiëring van de taalkunde in Nederland wil organiseren, zal leiden tot (a) theoretische verarming, doordat minderheidsopvattingen niet meer aan bod komen (par. 3), (b) verkleining van de - toch al geringe - mogelijkheden om verdwijnend taalmateriaal te redden, dit als gevolg van de misvattingen die onder de aanhangers van de dominante richting de ronde doen (1b, 1c). 3) Het optreden van de bestuurderen van de ten onrechte door ZWO als ‘representatief’ erkende Stichting Taalwetenschap maakt duidelijk dat de in 2) uitgesproken voorspellingen op weg zijn bewaarheid te worden (par. 4 t/m 6). |
|