de ondernemingsraad wil, wat de directie wil. Juist het woord ‘waanzin’, hoe misplaatst ook in verhouding tot andere tijden en anders bestuurde landen, ligt ons in de mond bestorven.
Het valt evenmin vol te houden dat maar één procent van de bevolking gevoelig zou zijn voor het waarheidsgebod. In de familiekring, de wetenschap, de politiek, de rechtszaal - we houden elkaar overal en voortdurend scherp in de gaten, met de nauwelijks verhulde begeerte de medemens te betrappen op een leugen, of althans op een vergissing.
In de literatuur is het niet anders. Er zijn perioden waarin de verheven stijl de boventoon voert, het lyrische pathos van de Tachtigers bijvoorbeeld of de hooggestemde kunstverheerlijking van Dirk Coster en Just Havelaar. Dan kan het geen kwaad wanneer een spotter een ongelovige, laag-bij-de-grondse tegenmelodie begint te fluiten. Zeker wanneer de verheven toon ontaardt in de zalvende, in ‘voorgewende hoogheid (-) bij geringe waarde qua inhoud’, zoals Du Perron in 1933 over Dirk Coster schreef.
Maar zo'n periode beleven wij niet. De spotters en de realistische kankeraars beheersen het toneel. Er zijn verspreide pogingen om de lyrische toon en de gepassioneerde toon te doen herleven, maar zij maken nog weinig kans op het vinden van een ontvankelijk oor. De grote massa van het lezerspubliek verkiest de kermis van de kleinspraak.
In een onafzienbaar lange stoet trekken de spotters door het literaire land. Voorop lopen nog steeds de twee onbetwiste meesters van het genre, die ook, zo'n 25, 30 jaar geleden, de meesters waren van het eerste uur: Gerard van het Reve van De avonden en W.F. Hermans van Mandarijnen op zwavelzuur. Daarachter komen Karel van het Reve, Rudy Kousbroek, Hugo Brandt Corstius, Gerrit Komrij, Henk Hofland, Jan Blokker, Gerrit Krol, Kees van Kooten en een lange sliert navolgers van minder allooi.
Er zijn dagen dat ik zelf ook met plezier meeloop in de rij en dan geniet ik van het gulle applaus voor de kritische cabaretier. Als ik bijvoorbeeld een vrolijk stukje heb geschreven over de verpleegkunst van A. Nuis, de boekbespreker, dan moet ik mij weliswaar voorbereiden op een pijnlijk gekwetst antwoord van het slachtoffer, maar daarnaast mag ik mij baden in een stroom van bijval. Schrijf ik daarentegen zo goed en serieus als ik kan over de gedichten van Kees Ouwens of Hans Faverey, dan hoor ik boe noch ba van de omstanders.
Wij leven in de bloeitijd van de conférencier-columnist, zo kun je het ook zeggen, net zoals de negentiende eeuw de gouden tijd was van de domineedichter. De spot staat op een uitzonderlijk hoog literair peil, zelden hebben de schrijvende kankeraars op een zo geperfectioneerde wijze de vloeren aangeveegd met de voorwerpen van hun ergernis.
Er zou dan ook geen reden tot klagen zijn als er daarnaast voldoende ruimte was voor andere literatuursoorten. Maar die is er niet. Iedereen die schrijven kan, schrijft op dezelfde manier: grappig en uit de hoogte. De spotters van gisteren zijn de mandarijnen van vandaag, maar dat niet alleen: de mandarijnen van vandaag zijn ook nog altijd de beste spotters. Zij hebben, bij het stijgen der jaren, het wapen van hun denigrerende stijl steeds scherper geslepen.
Het is een stijl waarop niet gemakkelijk valt te antwoorden, althans niet in ernst en met beleefde bedoelingen. Het enige wat de aangevallene kan doen is zelf ook weer de kleineermachine uit het schuurtje te voorschijn halen om de vijand plat te rollen, tot tevredenheid van het gulzige publiek en ter ontsmetting van het eigen blazoen.
Leedvermaak is het dominerende sentiment binnen de lezende gemeente. ‘Het is natuurlijk heel gemeen wat zoen-zo schrijft, maar ik heb wel verschrikkelijk hard moeten lachen’. Zo gaat het al jaren. Wie iets anders probeert te bedenken, iets ingewikkelders, iets ongewoners, praat voor lege zalen. Er zijn trouwens steeds minder schrijvers die het proberen. De armzalige lijst van nieuwe voorjaarsboeken laat zien waar dat toe leidt. Geen lang gedicht, geen lang essay, vrijwel geen romans, weinig verhalen - wat in het oog springt zijn alleen de boeken met verzamelde leuke stukjes.
Wat is er mis met die leuke stukjes? Wat is er mis met de humorist? Niets natuurlijk. Het wordt alleen vervelend als de leuke, kleinerende toon te hard gaat klinken, als andere tonen worden weggedrukt. Dat gebeurt op het ogenblik.
Het eind van de jaren zestig was de tijd van de permanente revolutie; het eind van de jaren zeventig is de tijd van het permanente cabaret. Tien jaar gele-