Hollands Maandblad. Jaargang 1979 (374-385)
(1979)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
In de greep van de Islam
| |
[pagina 18]
| |
dertig jaar geleden na het vertrek van de Engelsen uit India, om precies te zijn sinds 14 augustus 1947, zo'n Islamitische republiek zonder dat dit opvallende consequenties heeft gehad. De Islam is in heel wat landen, van het tolerante Egypte tot het wat fanatiekere Libië, staatsgodsdienst, wat misschien beter niet zo had kunnen zijn, maar evenmin huiveringwekkend is. In Saoedi-Arabië, dat geen grondwet heeft, is de Islam dus niet staatsgodsdienst. Daar is de Koran de grondwet, zoals de Saoedi's zeggen, wat niet verhindert dat het er goed zaken doen is. De huivering kan gedeeltelijk worden verklaard door de onverbloemde manier waarop al-Khumayni partij heeft gekozen voor de Palestijnen en, een gedachtegang volgend die misschien nu niet helemaal meer opgaat, maar die in het licht van de ervaringen van de laatste dertig jaar wel begrijpelijk is, dus tegen Amerika. Dat is voor velen het beste bewijs ervoor dat hij partij heeft gekozen tegen de democratieën, waarbij wordt vergeten dat het regime van de Shah, de beste vriend van Amerika in het Midden-Oosten, misschien wel in veel opzichten ‘moderner’ was dan dat van de ayatollah belooft te worden, maar juist nu helemaal niet democratisch, en eigenlijk een schande voor de geallieerde democratieën. Maar ook afgezien van de actualiteit is het opvallend hoe ook in dit geval het slechte middeleeuwse image van de Islam in het Westen tot in onze tijd doorwerkt. De Islam was de gehele middeleeuwen door een serieuze bedreiging van de gehele Christenheid, en het is verassend te zien hoeveel middeleeuwse vooroordelen tegen de godsdienst van de Saracenen in onze tijd nog voortleven: de godsdienst van het zwaard tegenover die van de blijde boodschap, van de wellustige Mohammed tegenover die van de ascetische Christus, van het fatalisme tegenover de vrije wil, en ga maar door. Onze achttiende eeuw was een uitzondering. In 1799 hield Van der Palm in Leiden een rectorale oratie over Mohammed waarbij de befaamde redenaar beschreef hoe de latere Khalief Omar, toen nog heiden, met ontgord zwaard bij de Profeet binnenstormde, maar toen hij de Koran hoorde reciteren aan diens voeten neerviel en de Islam omhelsde. ‘De toehoorders staarden elkander verrukt aan’, vertelt zijn biograaf Nicolaas Beets, ‘verbaasd over de buitengewone gaven van den redenaar’Ga naar voetnoot*).) Maar nu leven wij in een tijd waarin de hoogleraar vanwege de Hervormde Kerk te Leiden, Professor H. Berkhof, in ernst nog Mohammed als de antichrist kan afschilderen, zoals hem onlangs in een polemiek in het Leidse universiteitsblad voor de voeten geworpen werd. Nu kan men over de rol van de godsdienst in de politiek denken zoals men wil. Ik voor mij zal alleen op een godsdienstige partij, dus op het CDA, stemmen als het echt niet anders kan en onthouden ook niet zal helpen. Maar om nu zo verschrikt te doen wanneer een religieuze beweging als de overigens in haar program zeer vage aanhang van al-Khumayni ergens de overhand krijgt doet wat wereldvreemd aan. De Indonesische Masjoemi, de Pakistaanse Moslim Liga waren partijen die in hun eigen contekst even bedaard waren als onze Roomsch-Katholieke Staatspartij, Anti-Revolutionnaire Partij en Christelijke Historische Unie, of hun opvolger, het CDA. De chaos in Perzië en de politieke onzekerheid in dat land zijn niet het gevolg van het Moslims radicalisme maar van de ineenstorting van een regime dat al dertig jaar geleden had kunnen verdwijnen toen Mossadeq premier was en toen de Shah ook eens met vakantie is gegaan. Toen is het door de Westerse democratieën, in de eerste plaats Amerika, in stand gehouden waarna het zelfs de rol van ‘politieagent in het Midden-Oosten’ kreeg toebedeeld. Het werd daartoe door Amerika ruim voorzien van dezelfde ultramoderne wapens waarmee het in andere gevallen zo moeilijk doet. Het lijdt weinig twijfel dat veel van de modieuze belangstelling voor de Islam wordt ingegeven door de vrees dat het Perzische voorbeeld het effect zal hebben van de olievlek die zich uitbreidt. Maar zo nieuw is het Moslims activisme in Perzië niet. Wie dat denkt gaat niet alleen voorbij aan het Pakistaanse voorbeeld dat ik zoëven noemde, maar ook aan het feit dat de renaissance van de Islam zich in veel Moslimse landen, met name in de Arabische wereld, al tientallen jaren geleden is begonnen te manifesteren. In het begin van de jaren dertig kwam in Egypte de Moslimse Broederschap op, een organisatie die uitgroeide tot een massale beweging van een miljoen leden, met vertakkingen in andere Arabische landen. Ze werd door Nasser in de jaren vijftig onderdrukt maar bestaat, hoewel misschien niet geheel officieel toegelaten, nog steeds. Deze broederschap, wier program erg doet denken aan het weinige van wat wij over de bedoelingen van de ayatollah weten, was een van de vele tekenen van teleurstelling in Egypte over de waarden van het Europese | |
[pagina 19]
| |
liberalisme, waarin het tot die tijd had geloofd, en over de parlementaire praktijk van het Westerse politieke model dat was overgenomen. Die teleurstelling manifesteerde zich in hoofdzaak op twee manieren: enerzijds in de opkomst van radicaal-linkse bewegingen, min of meer geïnspireerd door socialisme of communisme, en anderzijds door een toenemende herbezinning op de eigen cultuur, op de Islam. De linkse reactie bleef meestal beperkt tot intellectuelen, studenten, leraren en beoefenaars van vrije beroepen, en sprak vaak sterk tot de locale minderheden, Christenen en Joden. De andere reactie was vaak massaal - vandaar het grote succes van de Mohammedaanse Broederschap - en ging bovendien gepaard met een literaire en algemeen culturele heroriëntatie. Figuren uit de glorietijd van het Moslimse rijk werden onderwerp van romans en toneelstukken, de historische roman werd druk beoefend en de ijver om Westerse literaire modellen te imiteren werd minder. Soms vermengden links radicalen en Moslims activisme zich en naarstig werd in het Moslimse verleden gezocht naar een socialisme avant la lettre. Het was geen ontwikkeling in zwart en wit: de parlementaire democratie verdween niet terstond en niet alle schrijvers zochten hun inspiratie alleen nog maar in de Islam. Maar in grote lijnen was de ontwikkeling duidelijk en zij werd na niet al te lange tijd opgemerkt door oriëntalisten die er ook over schreven. Maar toen besteedden de New York Review en de Economist nog niet die aandacht aan de wereld van de Islam die ze nu tonen. Men kan die terugkeer tot de Islam betreuren - algemeen is ze trouwens niet en in veel landen bijvoorbeeld Saoedi-Arabië is de Islamitische basis nooit verlaten - en in sommige opzichten is zij ook gezien vanuit het perspectief van het belang van de Moslims zelf betreurenswaard. Maar men moet haar ook niet als uitsluitend reactionair beschouwen. Vaak is het niet meer dan een manier om de samenleving meer een ‘eigen’ kleur te geven. De reactie van de moderne Moslim tegenover de vernieuwingen waarmee hij wordt geconfronteerd is vaak defensief. Hij verdedigt zijn Islam tegen de beschuldiging van achterlijkheid en zegt niet meer dan dat de moderne maatschappij er niet mee in strijd is. Dat komt er vaak op neer dat hij eerst kijkt wat die moderne maatschappij is en vervolgens zoekt naar voorbeelden die bewijzen dat de Islam deze vernieuwingen eigenlijk al lang kende. De theorie van het Moslims socialisme is zo'n voorbeeld van assimilatie van Westerse ideeën door middel van apologetische activiteit. Maar deze activiteit volgt de maatschappelijke ontwikkelingen meer dan dat zij ze bepaalt. Toen ik in 1948 Egypte voor het eerst zag was het een uitzondering dat Moslimse vrouwen - behalve in de allerlaagste klassen - werkten. Nu is dat gewoon geworden zonder dat er in dit opzicht een revolutie is geweest. Geleidelijk is het besef ontstaan dat het niet in strijd met de eerbaarheid van de Moslimse vrouw is als zij 's morgens naar haar werk gaat. Dit wil niet zeggen dat de positie van de vrouw in de Arabische landen zo gunstig is. Het wil alleen zeggen dat ook in een periode van wederbewustwording van de Islam de maatschappij in een Moslims land zich kan ontwikkelen in Westerse richting. Want het lijkt onmogelijk dat de ontwikkelingen in een land als Perzië nog omgekeerd kunnen worden. al-Khumayni mag nog zo'n minachting hebben voor de verwekelijkte Westerse consumptiemaatschappij, de samenleving in Perzië gaat wel degelijk in die richting. al-Khumayni zelf maakte trouwens druk gebruik van de moderne communicatiemiddelen om van de Franse provincie uit zijn aanhangers te leiden. Hij zal ook niet licht tornen aan de noodzaak | |
[pagina 20]
| |
van goede medische voorzieningen. Alleen de techniek van het Westen over te nemen en voor al het overige zijn inspiratie te blijven zoeken in de vroegste geschiedenis van de Islam - waarbij voor de Shi'iten in Perzië nog de moeilijkheid komt dat zij ook veel van die vroege geschiedenis als in strijd met hun specifieke opvattingen over recht en staat moeten verwerpen - is natuurlijk onmogelijk. Ook de meesten van al-Khumayni's medestanders geloven dat de Islam niet in strijd is met de moderne maatschappij, dat wil zeggen dat uiteindelijk ook zij allereerst kijken naar wat modern is en dat vervolgens terug vinden in een of andere vroege Moslimse tekst of in een Koranvers. Het is trouwens een euvel waaraan alle religieuze partijen moeten lijden: de beginselvaste Anti-Revolutionairen van Dr H. Colijn, president-directeur van de Koninklijke Shell, vonden hun inspiratie in hetzelfde evangelie als later die van Mr W. Aantjes, bondgenoot van de Partij van de Arbeid. Men moet ook niet vergeten dat de massa van het volk in verreweg de meeste Moslimse landen godsdienstig is gebleven. Ontislamisering - om de niet erg toepasselijke term ontkerstening in dit geval te vermijden - heeft nog maar op zeer beperkte schaal plaats gevonden, en dan nog voornamelijk in de hogere klassen. Met name Perzische intellectuelen kunnen soms een charmant agnosticisme vertonen dat niet zelden cynisch aandoet. Het maakt hen tot briljante causeurs, zoals ook bleek uit de persconferenties van Bakhtiyar. Maar het lagere volk is - misschien met uitzondering van de industriële centra, waarvan er trouwens maar weinig zijn, en de olieindustrie is weinig arbeidsintensief - nog sterk met de godsdienst verbonden. Dat zelfde lagere volk heeft trouwens maar een zeer beperkt aandeel gehad in de voordelen van de Westerse consumptiemaatschappij en in de vrijheden van de parlementaire democratie zoals die tot voor kort in sommige Moslimse landen fungeerde. Ik denk dat de Perzische massa, voorzover zij iets van al-Khumayni's referendum voor een Islamitische republiek begrijpt, inderdaad voor de Islam zal kiezen. Waarschijnlijk zou al-Khumayni zoals hij nu blijkbaar doet, de vraagstelling niet behoeven te forceren: de Perzen krijgen nu de keus tussen de monarchie en de Islamitische republiek, in plaats van tussen de Islamitische republiek, en bijvoorbeeld een parlementaire democratie of desnoods een volksdemocratie. Islam is Islam; het geraffineerde onderscheid dat de Nederlandse arbeider maakt, die de Telegraaf leest en stemt op de Partij van de Arbeid, is in het Midden-Oosten niet goed denkbaar. Het succes van de militante Islam is in Perzië voornamelijk te danken aan de blunders van de Perzische Koning der Koningen en het feit dat hij zolang door Amerika overeind is gehouden. Zijn vader was een Perzisch officier - een zogenaamde Perzische Kozak - die zich in 1926 tot Shah had laten uitroepen. De zoon was van een ijdelheid die alleen maar goed te verklaren is door het feit dat zijn dynastie zo gloednieuw was. Hij kon zich tegen het einde van de jaren veertig tegen premier Mossadeq alleen staande houden door de Amerikaanse steun en het is onbegrijpelijk dat de Amerikanen hun creatuur niet eerder hebben laten vallen, toen hij alle partijen, links en rechts, oud en jong, tegen zich in het harnas joeg, en zich staande moest houden door een geheime dienst, overvolle gevangenissen en naar schatting dertig duizend slachtoffers. Hebben de Israeli's via hun machtige vrienden in Washington hun enige olieleverancier in het Midden-Oosten willen redden? Het is bijna niet aannemelijk dat het State Department niet heeft gerapporteerd. Maar het is in dergelijke gevallen moeilijk te luisteren. Van Luns werd ook verteld dat hij, toen het duidelijk was dat Nederland in de Nieuw-Guinea-kwestie volstrekt alleen stond en bovendien niet beschikte over wapens om het te verdedigen, zijn ambassadeurs voorhield dat hij hun advies niet wenste maar alleen hun medewerking. Het was natuurlijk de Amerikaanse steun die maakte dat de deksel zo lang op de ketel bleef zitten tot hij er met een knal af vloog. Op zichzelf waren de toestanden in Perzië niet zo heel verschillend van die in de andere Moslimse landen, waar de Moslimse activisten vaak veel beter zijn georganiseerd. Maar tot een uitbarsting als in Perzië is het nergens gekomen. Dat brengt ons op de vraag die Europa en Amerika zich met de eeuwenoude huivering stellen: als dan de toestand in Perzië niet zoveel verschilde van die in de rest van de Moslimse wereld is dan deze explosie wel veroorzaakt door de blunders van de Shah of is zij het resultaat van een natuurlijke ontwikkeling die door die blunders is verhaast? Ik voor mij geloof dat laatste niet omdat, zoals ik heb getracht uiteen te zetten, dat Moslimse activisme al zo lang bestaat en in veel moderne Moslimse landen op verschillende manieren is gekanaliseerd. Een andere explosie waarvan gevreesd werd dat ze zou overslaan naar de beschaafde wereld was de bolshevistische revolutie van 1917. Maar dat is meegevallen en de krachten die | |
[pagina 21]
| |
in het rijk van de tsaar een uitbarsting veroorzaakten zijn in West-Europa gekanaliseerd in hervormingsbewegingen die er tenslotte toe hebben geleid dat de Nederlandse arbeider het veelvoud verdient van het salaris van zijn Russische collega... en zich kan permitteren de Telegraaf te lezen. Dat neemt natuurlijk niet weg dat, evenals de bolshevistische revolutie dat heeft gedaan, het Perzische voorbeeld in zekere zin aanstekelijk kan werken, en op zijn minst vele Midden-Oosterse autocraten nachtmerries kan bezorgen. Wat mij in al-Khumayni's revolutie opvalt - maar het is nog te vroeg om een gefundeerd oordeel te hebben - is dat hier een tyranniek regime is omvergeworpen door een volksmenigte, om even communistisch jargon te gebruiken: door de massa die niet werd geleid door de ‘voorhoede van het proletariaat’, in de vorm van een partij, met een bewuste ideologie en strategie. Daarin ligt misschien ook het nachtmerrieachtige van de situatie: de bevreesde autocraten kunnen hun angst niet richten op een partij, waarvan ze het kader kunnen trachten op te sporen en onschadelijk te maken. Een massa kan niet worden opgespoord en onschadelijk gemaakt. Die is er. In elk geval is de behoedzaamheid opmerkelijk die bijvoorbeeld de Saoedi's aan de dag leggen inzake de Palestijnse kwestie. Die ligt namelijk in brede kring in hun land zoals trouwens elders in het Midden-Oosten zeer gevoelig. De Saoedi's zijn waarschijnlijk niet alleen teleurgesteld over de in hun ogen zwakke steun die de Shah in ruil voor zijn politionele taak van de Amerikanen heeft ontvangen. Zij beseffen nu ook dat een publieke opinie iets is waarmee ze rekening moeten houden en dat die publieke opinie niet bepaald de akkoorden van Camp David steunt is bekend. Minder waarschijnlijk lijkt me de nu veel gehoorde versie van de dominotheorie, namelijk dat Saoedi-Arabië wel het volgende land zal zijn waar een prowesters regime door een woedende menigte zal worden verjaagd. Saoedi-Arabië is inderdaad ook een autocratische monarchie waar veel olie wordt gevonden, maar veel verder gaat de overeenkomst niet. Want niet alleen zijn de Saoedi's niet zo dom als de Shah. Zij manoeuvreren uiterst voorzichtig. Bovendien is de binnenlandse toestand in Saoedi-Arabië niet te vergelijken met die in Perzië. Het Saoedische regime heeft verder de Moslimse leiders - er bestaat in de Islam geen kerkelijke structuur en er is geen geestelijkheid in de Westerse zin van het woord - steeds nauw bij het beleid betrokken. De machtsstructuur in dit land is niet duidelijk | |
[pagina 22]
| |
maar telkens blijkt dat de Moslimse leiders tot in de hoogste regionen bij de bepaling van het beleid betrokken worden. De Saoedi's moderniseren er niet maar op los zoals de Shah deed, maar handhaven de Moslimse wet waar dit maar mogelijk is. Op ons Westerlingen komen straffen als onthoofding en het afkappen van de hand uiteraard als barbaars en tyranniek over. Maar ze worden zelden toegepast - en dan ook in het openbaar en niet stiekem tegen zonsopgang op de binnenplaats van een gevangenis - en, wat belangrijker is, ze beantwoorden ongetwijfeld aan het rechtsgevoel van de meerderheid van de bevolking. Als men democratie wil definiëren als een systeem waarin de wil van het volk wordt uitgevoerd, dan is het streng-Moslimse aspect van het Saoedische regime het meest democratische ervan. Tenslotte heeft Saoedi-Arabië een zeer eigenaardig samengestelde bevolking. Meer dan de helft van de werkende bevolking bestaat uit buitenlanders, Arabieren zoals Yemenieten, Palestijnen, en Egyptenaren, en niet-Arabieren, zoals Perzen en Zuid-Koreanen. De niet-Saoedische meerderheid heeft de slechtste baantjes, maar ook de minste kansen om massaal of zelfs maar incidenteel in verzet te komen. De beter betaalde Saoedische bovenlaag heeft weer weinig belang bij een omwenteling. Het grootste gevaar voor het regime dreigt van binnen uit: slaagt de koninklijke familie erin om de eenheid binnen haar gelederen te handhaven? De andere bedreiging vormt het eigen leger, dat misschien daarom zo klein wordt gehouden. In Egypte, volgende kandidaat voor de domino-theorie, heeft president al-Sadat zich altijd heel behoedzaam gedragen tegenover de locale Moslimse leiders. Dat moest hij ook wel sinds hij door zijn ‘correctie revolutie’ van 1971, zoals hij het zelf noemt, toen hij zijn linkse tegenstanders gevangen zette, zijn steun in het linkse kamp verloor. al-Sadat is een voorzichtig man, misschien even ijdel als de Shah, maar, als enige lid van Nasser's junta van 1952 dat zich wist te handhaven, sluwer en met een groter gevoel voor machtsverhoudingen. Hij begint zijn redevoeringen met de formule ‘In de naam van Allah, de barmhartige erbarmer’, waarmee de hoofdstukken van de Koran beginnen en die vrome Moslims boven hun brieven zetten. Zoiets kost niet veel en had ook de ayatollah misschien grotendeels tevreden gesteld. Nu heeft de ‘gelovige president’ zoals al-Sadat zich gaarne laat noemen, bepaald dat de rector van de Azharuniversiteit, het bolwerk van de islamitische orthodoxie, de belangrijkste persoonlijkheid in de staat wordt die bij banketten vooraan mag zitten. Ook al niet meer dan een decoratie maar minstens even effectief als een grootkruis. Natuurlijk zijn er in Cairo potentiële al-Khumayni's, zoals de befaamde Shaykh Kishk, die in zijn Vrijdagspreken uitvaart tegen de President en diens echtgenote, die volgens de Sheikh te wuft gekleed gaat en haar plaats niet kent. Maar al-Sadat zal zich, zeker met het voorbeeld van zijn illustere vakantiegast de Shah voor ogen, er wel voor hoeden om de Sheikh in ballingschap te sturen. Waarschijnlijk dreigt het meeste gevaar niet zozeer in de Arabische monarchieën als wel in Iraq. In dit land is een partij aan de macht, de Ba'th, die zich welbewust stelt op de basis van een ongodsdienstig Arabisch nationalisme, gesticht trouwens in het begin van de jaren veertig door een Arabisch Christen, een zekere Michel Aflaq. Het regime is een van de kwalijkste in het Midden-Oosten en hoewel de Ba'th pretendeert een volkspartij te zijn is de basis van de regerende kliek voortdurend smaller geworden. Weliswaar heeft het land geprofiteerd van de hoge olieprijzen sinds 1973, maar het Perzische voorbeeld heeft geleerd dat deze stijging noch de materiële welvaart van het gros van de bevolking ten goede behoeft te komen, noch de stabiliteit van een regime noodzakelijkerwijs vergroot. Maar bovendien is de Ba'th weliswaar principieel Arabisch nationalistisch zonder onderscheid tussen godsdienst of sekte binnen de Arabische gemeenschap, maar in de praktijk niet vrij van sektarische invloed. Zoals trouwens al sinds de onafhankelijkheid van Iraq het geval was hebben de Sunnitische Arabieren in het regeringsapparaat, en binnen de partij, de overhand. Dat betekent dat de Shi'iten in een ondergeschikte positie zitten, hoewel ze naar schatting - er zijn geen officiële cijfers - talrijker zijn dan de Sunniten. Het ligt voor de hand dat deze Shi'iten steun zoeken, vooral na de revolutie in Perzië, bij hun Perzische geloofsgenoten, die immers in overgrote meerderheid Shi'iet zijn. De compromisloze al-Khumayni lijkt niet iemand die zijn Iraakse medebroeders die steun zal weigeren en hij heeft bovendien met de regering van Iraq nog een appeltje te schillen, omdat die hem indertijd op verzoek van de Shah het land uit heeft gezet. al-Khumayni zal dus voor het Iraaqse regime niet bepaald een steun zijn. Bovendien bestaat de bevolking van Iraq voor een belangrijk gedeelte uit niet-Arabische Koerden, die pas konden worden bedwongen toen de Shah ze in ruil voor een compromis over territoriale kwes- | |
[pagina 23]
| |
ties in de steek liet. De Koerden zijn nu ook in Perzië onrustig geworden en hoewel daarin een reden zou kunnen liggen voor een nieuwe Perzisch-Iraaqse samenwerking om de Koerden eronder te houden, zou al-Khumayni ook kunnen proberen hun energie te leiden in de richting van Iraq. Maar het belangrijkste gevolg van de Perzische revolutie is misschien wel de verminderde aantrekkingskracht van nationalistische ideologieën in het Midden-Oosten. Eerder in HM heb ik het Arabisch nationalisme beschreven als een ideologisch raam waarin de normale Arabier zijn streven naar een betere wereld voor hem en zijn kinderen kan plaatsen. Het was vaak ontroerend te zien hoeveel hoop niet werd gesteld op de resultaten van de nationale onafhankelijkheid, waardoor alles vanzelf beter zou gaan. Het regime van de Shah en zijn vader was nationalistisch - de dynastie noemde zich de Pahlavi, een duidelijke verwijzing naar het vóór-islamitische nationale verleden van Perzië. Het lijkt er op dat door de debâcle van de Pahlavi's dit soort nationalisme in discrediet is geraakt. Het verlangen naar een betere wereld zoekt nu uitkomst in de Islam. Het eclatante succes van al-Khumayni's revolutie zou wel eens tot gevolg kunnen hebben dat de aantrekkingskracht van Moslimse bewegingen en partijen, waarvoor zoals gezegd de ideologische basis al is gelegd in de jaren dertig, toeneemt. Voor het Westen ligt hierin overigens weinig troost. Islamitische regeringen kunnen zich om redenen van onmiddellijk belang gematigd pro-westers gedragen, zoals het voorbeeld van Saoedi-Arabië laat zien, maar soms ook extra-irritant werken, zoals Libië. Er bestaat weinig reden om te veronderstellen dat de belangrijke zaken, zoals met name de Palestijnse kwestie, door een Islamitische republiek minder principieel zullen worden bekeken dan door een nationalistische. Anderzijds is er geen reden om te veronderstellen dat het succes van de ayatollah betekent dat het eeuwenoude Moslimse gevaar weer om de hoek ligt en dat de Saracenen zich weer opmaken voor de strijd. Het wordt tijd om de politieke betrekkingen met het Midden-Oosten en de wereld van de Islam reëel onder ogen te zien. Wat dat betreft zou het gunstig zijn als wij eens af konden komen van de hypotheek van de Palestijnse kwestie die nu al dertig jaar loodzwaar op onze betrekkingen met de Arabieren rust - en nu blijkbaar ook op die met de Perzen. |
|