Hollands Maandblad. Jaargang 1979 (374-385)
(1979)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Vier korte verhalen uit de TangDe lezer van het Verhaal van Yingying (Hollands Maandblad no. 376, 1978) of van een bloemlezing van korte verhalen in de klassieke schrijftaal uit de Tang-dynastie (618-906)Ga naar voetnoot*), zou wellicht de indruk kunnen krijgen dat deze chuanqi in het algemeen redelijk lange verhalen zijn over een reeks van incidenten. Die opvatting zou onjuist zijn: de beroemdste chuanqi zijn ook de langste maar de overgrote meerderheid van het genre wordt gevormd door zeer korte verhalen over één of twee wonderbaarlijke of opmerkelijke gebeurtenissen. Dat echter ook deze vaak overrompelend beknopte chuanqi wel degelijk het lezen waard zijn wordt hopelijk aangetoond door de volgende vertaling van vier liefdesgeschiedenissen. Over Chen Xuanyou, de auteur van De uitgetreden ziel, is weinig meer bekend dan dat hij leefde in de tweede helft van de achtste eeuw. Het thema van dit verhaal is herhaaldelijk ook voor het toneel bewerkt, om zijn beroemdste versie te vinden in het zangspel Moudan ting (Pioenenpaviljoen) van Tang Xianzu (1550-1616). Dit zangspel is volledig in het Duits herdicht door Vincenz Hundhausen als Die Rückkehr der Seele, Zürich/Leipzig: Rascher Verlag, 1937. Voor de tekst van De uitgetreden ziel heb ik gebruik gemaakt van Luxun ed. Tang Song chuanqi ji, Hong Kong 1967, pp. 28-29. De oude vrouw Feng uit Lujiang is een van de verhalen van Li Gongzuo die leefde in de eerste helft van de negende eeuw. Van hem is vooral het verhaal Nankeji, door Theun de Vries vertaald als De landvoogd van het schatplichtig zuiden, beroemd geworden, waarin wordt verteld hoe een zekere Chunyi Fen in een dronken droom carrière maakt in een rijk dat na ontwaken een mierenhoop blijkt te zijn. Voor de tekst van De oude vrouw Feng uit Lujiang heb ik me gebaseerd op Luxun, op. cit., pp. 85-86. Aan het slot van deze twee verhalen valt op hoe de schrijvers door hun zegslieden bij naam te noemen hun geloofwaardigheid proberen te handhaven. Cui Hu is afkomstig uit de bundel Benshishi van Meng Qi. Meng Qi leefde tijdens de negende eeuw. Zijn bundel wijkt in belangstelling enigszins af van de overige chuanqi literatuur zoals een vertaling van de titel al doet vermoeden: Gebeurtenissen die ten grondslag lagen aan gedichten. Het zijn korte verhalen die vertellen onder welke omstandigheden een destijds blijkbaar algemeen bekend gedicht oorspronkelijk was geschreven. In China, waar de dichter vaak in de titel datum en aanleiding vermeldde, was weinig ruimte voor dit type verhalende literatuur, maar in Japan was het enige eeuwen later als uta-monogatari (verhalen over gedichten) zeer populair. Voor de Chinese tekst heb ik Wang Mengou, Tangren xiashuo yanjiu III, Taipei 1974, pp. 49-50, gebruikt. Cui Tao zou volgens de Taiping guangji, het gigantische verzamelwerk van chuanqi literatuur uit het einde van de tiende eeuw, afkomstig zijn uit de Jiyiji (Verzamelde wonderbaarlijkheden), een bundel korte verhalen bijeengebracht door Xue Yongruo, een misschien iets oudere tijdgenoot van Meng Qi. De gebruikte tekst is te vinden in Li Fang e.a. comp., Taiping guangji, Peking 1961, pp. 3514-3515. W.L. Idema | |
[pagina 29]
| |
De uitgetreden ziel
| |
[pagina 30]
| |
terugkeren. Kwel jezelf niet’. Vervolgens keerden zij gezamenlijk terug naar Hengzhou. Nadat ze waren aangekomen, ging Zhou eerst alleen naar het huis van Yi en hij begon met zijn verontschuldigingen aan te bieden voor wat er was gebeurd. Yi zei: ‘Qianniang ligt al enige jaren ziek in de vrouwenvertrekken. Wat een leugenpraat!’ Zhou zei: ‘Zij is nu in de boot!’ Yi was zeer geschrokken en zond haastig iemand om het na te gaan. Inderdaad zag hij Qianniang in het schip. Haar gelaatsuitdrukking was blij en opgewekt en zij vroeg aan de man die was gezonden: ‘Hoe maakt mijn vader het?’ De knecht was verbaasd en rende ijlings terug om het Yi te melden. Toen het meisje in de binnenkamer het hoorde stond zij blij op, zij maakte zich op en verkleedde zich. Glimlachend maar zwijgend ging zij naar buiten haar tegemoet en zij voegden zich samenvloeiend ineen tot één lichaam maar de kleren waren allemaal dubbel. Haar familie hield het verborgen omdat de zaak niet natuurlijk was. Alleen onder de familieleden en verwanten kwamen sommigen het heimelijk te weten. Veertig jaar later waren man en vrouw beiden gestorven. De twee zoons hadden zich als provinciale geslaagden gekwalificeerd voor benoeming en zij brachten het tot assistent-districts-magistraat en districtscommandant. Ik had dit verhaal vaak gehoord maar de versies liepen nogal uiteen en soms dacht ik dat het verzonnen was. Aan het eind van de jaarperiode Dali (766-779) ontmoette ik de magistraat van Laiwu, Zhang Zhonggui en hij vertelde me toen de gehele toedracht. Yi was een oudoom van Zhonggui, en het verhaal van de laatste was bijzonder gedetailleerd. Daarom heb ik het opgetekend. | |
De oude vrouw Feng uit Lujiang
| |
[pagina 31]
| |
Tongcheng. In het oostelijke gedeelte van de plaats was een groot huis, tenten waren opgesteld, lammeren en ganzen toebereid en het was er een drukte van belang. Ze zeiden haar dat die avond een ambtenaar zou trouwen. De oude vrouw vroeg naar de bruidegom en het bleek dezelfde Dong Jiang. De oude vrouw zei: ‘Dong heeft een vrouw. Waarom trouwt hij een ander voor haar?’ De mensen uit die stad zeiden: ‘Dong's vrouw en dochtertje zijn al overleden’. De oude vrouw zei: ‘Gisternacht kwam ik in een bui terecht en heb ik overnacht in de woning van Dong's echtgenote, vrouwe Liang. Hoe kun je zeggen dat ze overleden zijn?’ De mensen uit de stad ondervroegen haar over de plaats en het bleek die van het graf van Dong's echtgenote. Ze ondervroegen haar over het uiterlijk van die twee oude mensen en het bleken wijlen de ouders van Dong Jiang. Dong Jiang kwam oorspronkelijk uit het departement Shu en de mensen uit de buurt konden er het fijne van weten. Er waren er die het Dong Jiang meldden. Jiang nam het haar kwalijk als bijgelovige leugenpraat en beval zijn ondergeschikten de oude vrouw weg te jagen. De oude vrouw vertelde dat aan de mensen uit de stad en die hadden allen met haar te doen. Die avond trad Dong Jiang toch daar in het huwelijk. In de zomer van het zesde jaar van de periode Yuanhe (811), in de vijfde maand, ging ik, Li Gongzuo, toegevoegd ambtenaar van de prefectuur Huaiyin, in mijn functie naar de hoofdstad. Op de terugweg kwam ik door Hannan en in het posthuis daar ontmoette ik Gai Yue uit Bohai, Zhao Zan uit Tiansui en Yuwen Ding uit Henan. Die avond vertelden wij elkaar tekenen en wonderen. Ieder vertelde alles wat hij ooit had meegemaakt of waarvan hij had gehoord. Yue vertelde deze zaak in detail en ik heb er dit verhaal van gemaakt. | |
Cui Hu
| |
[pagina 32]
| |
schoon. Ik heb een droge keel van de wijn en zou u iets te drinken willen vragen’. Het meisje ging naar binnen en kwam terug met een beker water, ze opende de poort en liet hem plaatsnemen op een bank. Alleen stond ze geleund tegen de schuine tak van een kleine perzikboom en hij was haar zeer beslist niet onverschillig. Haar betoverend voorkomen, haar verleidelijk uiterlijk waren van een overdadige schoonheid. Toen Cui haar probeerde te verleiden tot een gesprek, gaf ze geen antwoord maar al die tijd kon ze haar ogen niet van hem losmaken. Toen Cui afscheid nam en wegging, deed ze hem uitgeleide tot de poort en alsof ze overweldigd was door haar gevoelens ging ze naar binnen. Ook Cui vertrok na herhaaldelijk te hebben omgezien. Maar daarna ging hij er nooit meer heen. Toen het het volgend jaar de dag van het Qingming-feest werd, verlangde hij opeens naar haar, hij kon dat gevoel niet onderdrukken, en rechtstreeks ging hij haar opzoeken. De muur en de poort waren als vorig jaar maar de poort was vergrendeld en afgesloten. Daarom schreef hij het volgende gedicht op de linker poortdeur: Op deze dag verleden jaar en achter deze poort
Waren haar wangen en de perzikbloesem even rood.
Naar welke plek zijn dan vandaag haar wangen wel verdwenen?
De perzikbloesem lacht als toen tegen de lentewind.
Een paar dagen later kwam hij toevallig weer ten zuiden van de stad en weer ging hij haar opzoeken. Hij hoorde dat er binnen werd geweend en toen hij aan de poort klopte om te vragen waarom, kwam er een oude man naar buiten die vroeg: ‘Bent u soms Cui Hu?’ Hij zei: ‘Dat klopt’. De man begon opnieuw te wenen en zei: ‘U hebt mijn dochter gedood!’ Verbaasd en bevreesd wist Hu niet wat te antwoorden. De oude man zei: ‘Mijn dochter had de huwbare leeftijd en kon lezen en schrijven, maar ze was nog niet getrouwd. Vanaf verleden jaar was ze steeds van streek alsof ze iets was kwijtgeraakt. Voor een paar dagen ging ik er eens met haar uit en toen we thuiskwamen zagen we dat er iets geschreven stond op de linker poortdeur. Nadat ze dat had gelezen, werd ze ziek zodra ze binnen was en vervolgens stierf ze nadat ze een aantal dagen geweigerd had te eten. Ik ben een oude man en dat ik deze enige dochter niet had uitgehuwelijkt was omdat ik voor haar een heer wou vragen aan wie ik mij voor de rest van mijn leven zou kunnen toevertrouwen. Nu is ze helaas heengegaan. U hebt haar toch zeker gedood?’ Opnieuw begon hij luid te wenen terwijl hij Cui vastgreep. Ook Cui was diep ontroerd en vroeg naar binnen te mogen gaan om haar te bewenen. Dezelfde als voorheen lag ze nog op haar bank. Cui tilde haar hoofd op, legde het in zijn schoot en wenend bezwoer hij haar: ‘Ik ben hier! Ik ben hier!’ Na een kort moment opende zij haar ogen en na een halve dag was ze hersteld. Haar vader gaf hem dolblij vervolgens zijn dochter tot vrouw. | |
Cui Tao
| |
[pagina 33]
| |
kwalijk. Mijn vader en broers leven van de jacht en wij zijn arm. Wil ik een goede echtgenoot zoeken, dan heb ik geen andere mogelijkheid om mijn verlangen te laten blijken. Daarom kleed ik me 's nachts heimelijk in een tijgervel en wanneer ik weet dat een heer in dit posthuis de nacht doorbrengt wil ik mijzelf aan hem toevertrouwen om hem als een dienstmeid te dienen. Maar voor en na zijn alle gasten en reizigers zelf van angst overleden. Vannacht tref ik dan gelukkigerwijze een verstandig man en mijn wens is dat u mijn verlangen wilt overwegen’. Tao zei: ‘Als dat waarlijk uw streven is, is het mijn wens u te gerieven’. De volgende dag wierp hij het tijgervel in een droge put achter de hal en het meisje nam hij met zich mee. Later slaagde Tao voor het mingjing-examenGa naar eind7) en hij werd benoemd tot magistraat van Xuancheng. Toen Tao op weg ging naar zijn ambtspost, reisden zijn vrouw en hun zoontje met hem mee. Na ruim een maand brachten ze weer de nacht door in het Renyi-posthuis. Tao zei glimlachend: ‘Dit posthuis is de plek waar ik je voor het eerst ontmoette’. Toen hij ging kijken in de put, lag het beestevel daar nog precies als toen. Opnieuw glimlachend zei Tao tegen zijn vrouw: ‘Het kleed dat je destijds droeg ligt er nog’. Zijn vrouw zei: ‘Laat iemand het eens halen’. Toen men het had gepakt zei zij glimlachend tegen Tao: ‘Laat me nu eens zien of ik het nog aankan’. Zijn vrouw daalde daarop de treden af. Ze had het beestevelkleed nog maar nauwelijks helemaal aan, of ze veranderde in een tijger. Met grote sprongen en luid brullend stoof ze de hal in, verslond het kind en Tao en verdween. |
|